ok2012menu




Orgelrestauratie in Boksum Friese Orgelkrant 2011
 

De orgelrestauratie in de Sint-Margaretakerk van Boksum

Beknopt historisch overzicht

Het instrument dateert in eerste aanleg uit 1675-1676. Harmen Jans uit Berlikum maakte een orgel met één klavier, het verving een ouder orgel. Jan Franssen uit Zweins voegde in 1728 een rugwerk toe. In 1768 voerde F. Jans Reidsma voor fl. 274,-- een reparatie uit, een volgende, omvangrijker, reparatie verrichtte Auke Campen in 1783 voor fl. 366,--. In het verlengde van omvangrijke werkzaamheden aan kerk en toren in 1798-1799 werd het orgel vernieuwd. Auke Arjens ontving fl. 474,-- voor het timmeren aan en het “verbrengen” van het orgel. Lambertus van Dam vernieuwde het instrument voor fl. 1210,--. Dit bedrag werd in 1799 aan hem uitbetaald. In 1810 maakte Wytse Douwes de houten draperieën (“een kleeds verbeelding”) voor het orgel. In 1813 voegde Jan Reinders Radersma een voetklavier toe.

Bij de instorting van de toren in 1842 bleef het orgel gespaard, maar er was wel schade, de windvoorziening ging verloren. In 1843 werd de huidige toren gebouwd. De orgelkassen werden in dat jaar geschilderd door J.Kijlstra en de orgelmakers Hardorff en Van der Meer voerden herstellingen uit. Hardorff plaatste drie nieuwe spaanbalgen. De betalingen in de periode 1844-1846 voor de door Van der Meer en Hardorff uitgevoerde werkzaamheden aan het orgel bedroegen totaal in fl. 519,41. In 1864 volgde een niet gespecificeerde, aanzienlijke verbetering en herstelling voor fl. 193,--, opnieuw door Hardorff uitgevoerd. Vervolgens werd in 1868 door hem de Trompet vernieuwd en de wind “geëgaliseerd”. In 1869 maakte K.P. Kuperus een beschot achter het orgel en een zinken bekleding op de daken van de kassen. In 1881 plaatste Hardorff een Viool de Gambe en bracht hij tinfolie op de frontpijpen aan. Het onderhoud bleef tot 1891 bij Hardorff en werd vervolgens tot 1907 door J.F. Kruse voortgezet. Vanaf 1909 werd het onderhoud verzorgd door orgelmakerij Bakker & Timmenga. Deze orgelmakerij voerde in 1918 een omvangrijke verbouwing uit, betreffende een totale vernieuwing van windvoorziening, windladen, claviatuur, regeerwerk en een wijziging van de dispositie en toonhoogte. De toen gerealiseerde structuur is tot heden aanwezig.

Het uitgangspunt van de restauratie 2011-2012

Jan Jongepier formuleerde in 2005 een drietal opties voor een restauratie van het orgel. Er werd vervolgens door de opdrachtgever de Stichting Âlde Fryske Tsjerken besloten om de eerste optie, een conserverende restauratie, uit te voeren. Het werk werd opgedragen aan orgelmakerij Pels & Van Leeuwen te ’s-Hertogenbosch. In januari 2011 namen de werkzaamheden een aanvang.

Onderzoek naar bouwsporen

Over de disposities ontbreken archivalische gegevens. De dispositieverzameling van Broekhuyzen is onbetrouwbaar vanwege de verwarring tussen Boxum en Bozum. Een bruikbaar gegeven is een bericht uit 1858 dat de schoolmeester-organist van Boksum opstelde voor het Fries Genootschap. Hij noemt daarin onder andere een aantal van 16 registers, een kort octaaf en stelt dat het orgel door Lambertus van Dam “geheel vernieuwd en in de tegenwoordigen kasten gebragt” werd. In 1798 kreeg het rugwerk, zoals blijkt uit de registergaten, zeven registers en bevatte het hoofdwerk kennelijk negen stemmen.

Het orgel is voorlopig het enige ‘document’ dat nadere informatie kan verschaffen. Na de demontage is door mij een uitgebreid onderzoek van de onderdelen gestart, waarin orgelmaker Rochus van Rumpt een substantieel aandeel heeft. Dit onderzoek was bij het opstellen van dit artikel nog niet voltooid en er kunnen dan ook geen definitieve conclusies worden getrokken. Over de periode van 1676 tot 1798 is en blijft er veel onduidelijkheid. Er resten de kassen die in 1798 zijn verplaatst en aangepast en vervolgens nog een aantal malen zijn vertimmerd.

Het huidige snijwerk dateert (grotendeels) uit 1798. Aan de hand van het pijpwerk is zonder twijfel duidelijk dat de klavieromvang bestond uit 45 tonen (C, D, E, F, G, A tot en met c3). De toonhoogte was koortoon of althans circa een halve toon boven a1 = 435 Hz. In het rugwerk is pijpwerk van voor 1798 in vier registers verwerkt. Het betreft de binnenpijpen van de Prestant 4 vt, een belangrijk deel van de Holpijp 8 vt, Fluit 4 vt en Woudfluit 2 vt. Dit pijpwerk is hoofdzakelijk van de hand van Jan Franssen, er is mogelijk ook enig restmateriaal van Harmen Jans in aanwezig.

Lambertus van Dam handhaafde de oude klavieromvang en toonhoogte. Het pijpwerk van het hoofdwerk werd vrijwel geheel nieuw gemaakt. Het betreft aanwijsbaar de registers Praestant 8 vt (de binnenpijpen), Octaaf 4 vt, Quint 3 vt, Octaaf 2 vt, Mixtuur, Holpijp 8 vt, Fluit 4 vt en Trompet 8 vt. De Mixtuur bevatte een tertskoor en had in de bas vier koren. Ook in de toestand van 1798 was geen voetklavier aanwezig.

De diverse werkzaamheden van Hardorff zijn summier omschreven maar zijn – gegeven de kosten – omvangrijk geweest. De verbetering van de Trompet 8 vt betrof vervanging van diverse kelen en tongen en het passend maken van de koppen in de stevels. De in 1881 geplaatste Viool de Gamba (vanaf g0) zal zeker in de plaats van een ander register zijn gekomen, welk is nog onduidelijk. Van het door Hardorff aangebrachte tinfolie op de frontpijpen zijn op drie pijpen resten gevonden.

De toestand 1918 tot heden

In 1918 voerde orgelmakerij Bakker & Timmenga omvangrijke werkzaamheden uit. De technische structuur werd geheel vernieuwd. De orgelkassen werden vrijwel geheel in de toen bestaande vorm gehandhaafd. De ornamentiek en de beschildering bleven ongewijzigd. Voor de bredere claviatuur (manuaalomvang 54 tonen), werden de stijlen en een deel van de panelen aan weerszijden van de oude claviatuur weggezaagd.

De oude registergaten werden, van zowel de hoofdals rugwerkkas, afgedekt met kussentableautjes. De nieuwe registerknoppen, met porseleinen naamplaatjes, werden dichter bij de plaats van de bespeler aangebracht. De fronttorens werden voorzien van zinken pijpen. De ondervelden van de hoofdkas kregen sprekend pijpwerk, gemaakt uit metaal van versneden Van Dampijpen. De bovenvelden werden gevuld met onversneden binnenpijpen, waarvan de voeten werden verlengd en de oude ronde labia naar een spitsvorm werden “bijgewreven”. In de velden van het rugwerk werden loze houten pijpjes aangebracht. Alle frontpijpwerk werd met aluminiumverf bijgekleurd. Een nieuwe magazijnbalg, met enkele vouw en met twee schepbalgen werd in de torenruimte geplaatst. De windladen en kanalisatie werden nieuw gemaakt. Na demontage van de hoofdwerklade bleek dat voor enkele scheien hout werd gebruikt van diverse oudere onderdelen, ook elders zijn resten van oude houten delen gevonden.

Een groot deel van het oude pijpwerk werd opnieuw gebruikt, aangepast aan de lagere toonhoogte en de verandering van het mensuurbeeld. Het grotere prestantpijpwerk werd voorzien van expressions of stemkrullen in de bovenranden, kleiner pijpwerk werd afgesneden. De Trompet werd een toets hoger geplaatst en aangevuld. De Holpijp 8 vt en de bas van de Fluit 4 vt werden niet verplaatst, maar omgestemd.

De Fluit 4 vt discant bestaat uit conisch pijpwerk dat van een ander register afkomstig is. In het rugwerk werden de vier oude registers gewijzigd door verschuiving en aanvulling, zo werd de Octaaf 2 vt vermaakt tot een Woudfluit 2 vt. De Viool de Gambe van Hardorff werd zwevend gestemd en Vox Céleste genoemd. Bakker & Timmenga maakte een nieuwe Bourdon 16 vt, Viola 8 vt, Aeoline 8 vt en nieuwe houten pijpen voor het groot octaaf van beide gedekte 8-voets registers. Ook de incidentele aanvullingen in de diverse registers en, vrijwel zeker, het zinken pijpwerk werden in de eigen pijpenmakerij vervaardigd. Opvallend aan het oude pijpwerk is dat Bakker & Timmenga zo veel mogelijk het aanbrengen van kernsteken achterwege heeft gelaten. Bij een behoorlijk aantal pijpen is de oorspronkelijke klank daarom nog te achterhalen. De in 1918 gevolgde aanpak lijkt mede beïnvloed door materiaalschaarste als gevolg van de nog in gang zijnde eerste wereldoorlog.

De huidige dispositie:


Hoofdwerk Rugwerk
Praestant
Bourdon
  (C-h0 hout)
Viola
  (C-H gecombineerd met de Holpijp)
Holpijp
  (C-H hout)
Octaaf
Fluit
Octaaf
Mixtuur
Trompet
  (houten koppen en stevels).
8'
16'

8'

8'

4'
4'
2'
2-4
8'
Praestant
Holpijp
  (C-H hout)
Aeoline
  (C-H gecombineerd met de Holpijp)
Vox Celeste
  (vanaf c0)
Fluit
Woudfluit
4'
8'
8'
8'
4'
2'
Pedaal, C - d ' Speelhulpen
aangehangen (C tot en met d1) manuaalkoppel

Samenstelling Mixtuur:
• C 1⅓' + 1'
• G 2'+ 1⅓' + 1'
• g0 2 ⅔ + 2'+ 1⅓' + 1'
• g1 4' + 2 ⅔ + 2'+ 1⅓'
• g2 5⅓' + 4' + 2 ⅔ + 2'

De grote diversiteit van de onderdelen in ouderdom en makelij geeft aanleiding om in analogie daarmee het instrument te typeren als het “Harm-Frans Dammengaorgel” van Boksum, een uniek instrument zowel uiterlijk als in klank!

© Aart van Beek, januari 2012

Aart van Beek begon zijn activiteiten als orgeladviseur in 1974. In de periode van 1979 t/m 2003 was hij gecommitteerde voor orgelzaken van de voormalige Orgelcommissie der Nederlandse Hervormde Kerk.


stuur link via whatsapp stuur link via mail kopieer link naar clipboard