Orgels van Van Dam en Hinsz in de Friese Noordwesthoek
De voorjaarsexcursie 2012 van de Stichting Organum Frisicum vindt op zaterdag 31 maart plaats in twee gemeenten (Franekeradeel
en Harlingen) gelegen in Noordwest - Fryslân, de zogenaamde “Kleihoek”. ’s Ochtends worden de twee grootste
dorpen van de gemeente Franekeradeel bezocht: Tzummarum (Sint-Martinuskerk) en Sexbierum (de Sint-Sixtuskerk),
’s Middags worden Wijnaldum (Sint-Andreaskerk) en Harlingen (Grote Kerk) behorend tot de gemeente Harlingen aangedaan.
In Harlingen wordt de excursiedag afgesloten met een bezoek aan de Grote Kerk waar A.A. Hinsz in 1776 een groot monumentaal
orgel bouwde met twee manualen, een vrij pedaal en in totaal 34 stemmen. Dit orgel werd na een ingrijpende reconstructie
in de jaren 2010 – 2011 vorig najaar weer in gebruik genomen. Al met al een bijzonder interessante excursie waarbij
de orgelbouwers Hinsz en Van Dam de toon zetten, maar ook oudere en eigentijdse orgelbouwers een inbreng hebben.
Tzummarum
Op de kwelderwal tussen Sexbierum en Minnertsga vestigden zich de eerste bewoners vanaf ongeveer 200 na Christus. Zij wierpen er
terpen op om droge voeten te houden. De hoogste terp op deze kwelderwal is die van Tzummarum (4,20 meter boven N.A.P.). Rond 800
ontstond hier permanente bewoning. De invloedrijke Fries Tjedmar vestigt zich er. Zijn woonstede werd Tjedmarhiem genoemd: het huis
en erf van Tjedmar. Hiervan is Tzummarum afgeleid. In de middeleeuwen werd in Tzummarum een tufstenen, romaanse kerk gebouwd. In de
jaren 1875- 1878 was deze kerk zó vervallen, dat ze werd afgebroken en vervangen door de huidige neogotische kerk naar een ontwerp
van de bekende Leeuwarder architect H.R. Stoett. De bouw heeft heel veel geld gekost. Pas in 1911 zijn de laatste schulden door de
kerkelijke gemeente afgelost. Bij de sloop van de middeleeuwse kerk zijn veel kostbare gebeeldhouwde banken verloren gegaan. Oude
familiewapens en grafzerken zijn gelukkig bewaard gebleven en liggen nu in de toren. De laatgotische toren is ouder dan de kerk en
dateert uit het begin van de 16e eeuw. De imposante toren - volgens kenners één van de mooiste in Friesland – heeft vier geledingen
met spits- en korfboognissen en een ingesnoerde spits. Deze spits verving in 1876 het zadeldak. De toren herbergt een schitterende
klok uit 1531 van de bekende gieters Gerard van Wou en Johan ter Stege. De klok werd 16 jaar na een verwoestende tocht in 1515 van
troepen van de Hertog van Saksen, bekend als de Zwarte Hoop, gegoten en ingewijd door de abt van Lidlum, Johannes Keppel. Een gedicht op de klok herinnert aan deze plundertocht. In 1951 werd het kerkinterieur – na wijzigingen door een plaatselijke timmerman – er niet mooier op. Zo werd het tongewelf verborgen achter een verlaagd plafond. Enkele elementen uit de bouwtijd van de kerk verdwenen. Het orgel, oorspronkelijk boven de kansel, werd toen door Bakker & Timmenga verplaatst naar de torenzijde. Voor dat doel werd een wand aangebracht die de kerkruimte kleiner maakte. De relatie tussen orgel en kansel werd daardoor helaas verbroken en in 1978 bij de orgelrestauratie door Jos Vermeulen niet hersteld. Gelukkig bleven in 1951 de kansel, kerkenraadbanken, psalmborden in neogotische stijl, deuren en een wandbetimmering met neorenaissancedetaillering voor het interieur behouden, zodat de inrichting nog voor een groot deel uit de bouwtijd stamde. Bij de restauratie van 2005-2009 is het interieur opnieuw veranderd. Tijdens deze restauratie van de hervormde kerk – voortaan protestantse Sint-Martinuskerk – werd gekerkt in de gereformeerde kerk uit 1924. In het kader van het PKN-fusieproces werd dat kerkgebouw vervolgens te koop aangeboden. Na de restauratie van het dak werd het interieur van de hervormde kerk ‘aangepakt’. Met de doorgevoerde wijzigingen ging het interieur van 1875-1878 verloren. De oude preekstoel is er nog wel, maar wordt niet vaak meer gebruikt. De kosten van de recente restauratie bedroegen 650.000 euro. Het vernieuwen van het dak kostte drie ton, de rest is aan de verandering van het interieur besteed. Met acties werd 70.000 euro opgehaald. Fondsen droegen 46.000 euro bij. Dit was nodig omdat de Sint-Martinuskerk geen rijksmonument is. De rest werd betaald uit de verkoop van de gereformeerde kerk en uit de kas van de kerk zelf.
Van Damorgel
Al vroeg - dat wil zeggen vóór 1580 - is er sprake van een orgel in Tzummarum. Kerkrekeningen melden kosten voor de ‘puijstertreder’. Hij bewoog de balgen van een orgel dat in 1674-’75 werd gebouwd en later vernieuwd door de bekende Harmen Jans en Jan Harmens Kamp uit Berlikum (zie ook Wijnaldum). In 1821 plaatsten L.J. en J. van Dam een nieuw orgel met (volgens Broekhuyzen) twee manualen, een aangehangen pedaal en 14 stemmen in de hervormde kerk van Tzummarum. Dit orgel werd in 1877 door Van Dam ingenomen en verkocht aan de gereformeerde kerk in Goes. In 1931 plaatste A.S.J. Dekker dit Van Damorgel in de hervormde kerk van het Friese Wierum, waar het zich nog steeds bevindt. Voor de dispositie van dit orgel uit 1821 raadplege men de encyclopedie ‘Het historische orgel in Nederland’, uitgegeven door de Stichting NivO, het deel 1819-1840. Het huidige orgel van L. van Dam & Zonen dateert van 1877-1878. De kas is evenals de kerk neogotisch en werd net als het kerkinterieur door de rooms-katholieke architect Stoett ontworpen. Enkele andere orgels van Van Dam met een neogotische kas staan in het Noord-Hollandse Hoogkarspel (1866), in Nes op Ameland (met een front uit 1868), én in het Friese Wytgaard (1882). Neogotiek was in die tijd nog niet erg gebruikelijk in Friesland. Het werd als rooms-katholiek bestempeld en was daarom eigenlijk taboe voor de protestantse eredienst. De laatste wijziging aan het orgel in Tzummarum dateert van 2009 toen het kerkinterieur opnieuw werd gewijzigd. Flentrop plaatste in dat jaar een Dulciaan in Van Damfactuur op de lege sleep met de naam muette. Het orgel heeft nu 17 stemmen verdeeld over Hoofdwerk en Bovenwerk. Het pedaal is aangehangen.
Sexbierum
Er wordt aangenomen dat Sexbierum zijn naam ontleent aan de heilige Sixtus II, een paus van Griekse afkomst. Sixtus Il was paus van
257 - 258 na Christus. In de geschiedenis komt Sexbierum onder benamingen voor als: Sixtebeeren (1322), Sixtiberum (1324),
Sexberum (1371) en Zesberim (1398). De woorden “berum” of “berim” zijn mogelijk afgeleid van het oudfriese zelfstandige naamwoord
“bere”, dat als betekenis huis of schuur had. De naam Sexbierum kan dus herleid worden tot “huizen van Sixtus’. Sexbierum is een
terpdorp, volgens oude kronieken rond 743 ontstaan op een kwelderwal. Na het ontstaan in de 9e eeuw van de Middelzee en de Marne
brak voor het terpengebied een periode van grote welvaart aan. De Friezen waren in de Karolingische tijd een voornaam handelsvolk in Noord-Europa. De handelscontacten strekten zich uit tot Scandinavië, Engeland, Frankrijk en de Rijnstreek. Het terpengebied
exporteerde vooral wollen stoffen. Vanwege een stijgende zeespiegel werd omstreeks 1200 vermoedelijk de eerste zeedijk aangelegd.
In het begin zal er sprake geweest zijn van simpele waterkeringen, maar in de loop der eeuwen werden de dijken verhoogd en verbeterd. Nu werd het ook mogelijk buiten de oude kwelderwallen te wonen. Achter de zeedijk ontstond door aanslibbing nieuw kwelderland. Dit land bleek de moeite waard te zijn en al gauw werd er een nieuwe (de tegenwoordige) zeedijk aangelegd. De plaats waar nu de Sint-Sixtuskerk staat, is het oudste gedeelte van Sexbierum. Het was de hoogste plaats van de kwelderwal en in verband met eventuele overstromingen was het niet raadzaam om op lager gelegen plaatsen te wonen. Sexbierum zal in die tijd niet meer dan een gehucht zijn geweest, bestaande uit enkele boerderijtjes waarin mensen en vee nog in één ruimte leefden en die om een klein – waarschijnlijk van hout opgetrokken – kerkje stonden. Sinds de 11e eeuw zullen de boeren zich geleidelijk hebben gevestigd op het nieuwe land (aan de noord- en noordwestzijde) en nog later ook op de kwelders (in het zuiden en aan de oostkant). Zo verdween met de meeste boerderijen de akkerbouw uit de dorpskom en kwamen er andere huizen, waarbij toen ook de eerste ambachtslieden zich in Sexbierum gevestigd hebben. In de 17e en 18e eeuw lieten rijke heren uit het naburige Harlingen imposante states in de buurt van Sexbierum verrijzen. Nog slechts een paar resteren daarvan.
Kerk en hoofdorgel
De Sint-Sixtuskerk dateert van de 13e eeuw. Toren en kerk kwamen kort na elkaar tot stand. De toren valt in het weidse landschap op
vanwege zijn ingesnoerde spits. In de toren, die in 1904/05 werd beklampt, hangt een door Geert van Wou en Johan Schonenborch gegoten klok (1513). De kerk onderging in de loop der eeuwen diverse veranderingen. In 1866 werd het kerkinterieur gestuct, waardoor veel oude bouwkundige elementen aan het oog werden onttrokken. Buiten zijn in de noordgevel nog wel de oorspronkelijke 13e-eeuwse rondboogvensters te zien. Het interieur van de Sint-Sixtuskerk is niettemin bijzonder fraai. Dat is vooral te danken aan de Harlinger houtsnijder–timmerman Johannes George Hempel. Hij maakte de kansel, het bijbehorende doophek, de doopbekkenhouder en de tekstborden in een sierlijke rococostijl. Kuip en klankbord van de kansel lijken in takken die uit een boomstam voortkomen, te rusten. Op de preekstoel zijn bijbelse taferelen herkenbaar. Op het deurtje van de kansel is de evangelist Johannes te zien. Hij wijst naar het Lam Gods op een zuil. Predikanten die de kansel bestijgen, wordt Johannes 17:17 als richtsnoer voorgehouden. Wie meer over deze zeer bijzondere preekstoel wil weten, kan bijvoorbeeld ‘Friese preekstoelen’ van Sytse ten Hoeve raadplegen. Daarin wordt ook de kansel in de kerk van Wijnaldum uitvoerig besproken. Het uitbundige meubilair is nog origineel. De lambrisering zorgt voor een eenheid met de eind 17eeeuwse herenbanken. Ook de drie beelden op het hoofdorgel werden door Hempel ontworpen. De Sint-Sixtuskerk in Sexbierum bezit twee orgels: ten eerste, een koororgel gebouwd door Pels en Zn in 1967 met zes stemmen verdeeld over één manuaal en een vrij pedaal. Het instrument, afkomstig uit de Christelijke Gereformeerde Ichthuskerk te Harlingen, verving in oktober 2010 een kleiner koororgel van Verschueren. Ten tweede, een hoofdorgel waarvan we een korte geschiedenis geven.
In 1766-1767 bouwde A.A. Hinsz voor de Sint-Sixtuskerk een orgel met twintig stemmen, twee manualen en een aangehangen pedaal.
Johannes George Hempel tekende voor de ornamentiek. In de 19e eeuw bleef het instrument redelijk goed bewaard. Het belangrijkste was een verandering van drie stemmen naar de toen heersende smaak door Van Dam. In 1922-23 kreeg orgelmakerij Bakker & Timmenga (B&T) de opdracht de originele orgelkas van een nieuw orgel te voorzien. De windladen voor het Hoofd- en Zwelwerk, de magazijnbalg en de mechanieken voor het Hoofd- en Zwelwerk werden door B&T zelf gemaakt, enige oude materialen werden hergebruikt en de rest werd nieuw ingekocht. Het resultaat was niet in alle opzichten bevredigend en in 1949 werden door de firma Pannekoek en Van der Meulen herstelwerkzaamheden verricht, waarbij tevens enkele veranderingen plaats vonden. Dit kwam het orgel echter niet ten goede. Tot 1995 heeft het orgel zo dienst gedaan. Daarna moest de kerk behandeld worden tegen de bonte knaagkever, wat het orgel onbespeelbaar maakte. Door Jan Jongepier waren enige jaren eerder plannen ontwikkeld voor een reconstructie van het orgel naar de situatie van 1766-1767. Vijftig procent van het originele pijpwerk werd achterhaald, de rest zou nieuw naar voorbeelden van andere Hinszorgels nagemaakt moeten worden. Deze plannen werden, evenals een compromisvoorstel, uiteindelijk door de kerkelijke gemeente afgewezen. Er werd een elektronisch Allanorgel voor de begeleiding van de gemeentezang tijdens de erediensten aangeschaft. Men leze hierover de Friese Orgelkrant 2001 onder ‘Terugblik en vooruitzicht’. Een voor adviseur Jongepier uiterst teleurstellende gang van zaken.
In 2006 nam de zaak een nieuwe wending met de oprichting van de Stichting Behoud Kerkorgel Sixtuskerk Sexbierum. Als adviseur werd
Hans Fidom aangesteld en in 2009 werd met restauratiewerkzaamheden een aanvang gemaakt. Deze orgelrestauratie werd uitgevoerd door
Mense Ruiter Orgelmakers BV uit Zuidwolde (Gr.) en door Kirchner Orgelbau uit Stapelmoor in Duitsland. Het ging grotendeels om een
conserverende restauratie. Er vonden bescheiden dispositiewijzigingen plaats: oorspronkelijk had het Hoofdwerk een viervoets
Gemshoorn, in 1949 werd dit register opgeschoven naar 2⅔ voet en nu is het een achtvoets register geworden. De andere wijzigingen
vonden op het pedaal plaats. Dit werd uitgebreid van twee naar vijf registers. Een Contrabas 16 vt, een Fluitbas 8 vt en een Bazuin
16 vt werden toegevoegd. De mensuren van deze stemmen werden genomen naar dezelfde stemmen van Sauerorgels. De nieuwe pedaalstemmen
werden achter het orgel geplaatst bovenop de balgenkas tegen een nieuwe achterwand. De zwelkast werd opnieuw geïsoleerd, zodat deze nu beter werkt. Tenslotte werd de winddruk van het gehele orgel 92 mm waterdruk. De officiële heringebruikname vond plaats in maart 2011. Vergeleken met de dispositiebeschrijving in ‘Vijf eeuwen Friese Orgelbouw’ is het volgende veranderd: de Gemshoorn op het Hoofdwerk is een achtvoets register geworden (dus Gh8 in plaats van Gh4), de tremulant werkt op het Zwelwerk, niet op het pedaal en nieuw zijn de pedaalregisters Contrabas 16 vt, Fluitbas 8 vt en Bazuin 16 vt.
Wijnaldum
Wijnaldum, een dorp met ruim 500 inwoners, bestond al in de 7e eeuw. In de omgeving van Wijnaldum is archeologisch onderzoek gedaan. In dit gebied bevinden zich de oudste dijken van ons land. Bij opgravingen hebben archeologen dijken van vóór het begin van onze jaartelling gevonden. Het betrof lage dijkjes, die aangelegd waren om een boerderij of enkele akkers tegen het zoute zeewater te beschermen. In de tiende eeuw werden grotere gebieden door ringdijken omsloten. Zo ontstonden de oudste polders van ons land. Na de bedijking kon de gehele polder in gebruik genomen worden voor landbouw. De vorige eeuw kwam het dorp in het nieuws toen bij een
terpafgraving een koninklijke mantelspeld werd gevonden. Dat hier in de vroege middeleeuwen een nederzetting geweest is die mogelijk de residentie van het Friese koninkrijk geweest zou zijn, veroorzaakte grote opwinding in de archeologische wereld. Of Wijnaldum (Friese naam: Wynaam) ook echt een koninklijke ingezetene heeft gekend, is en blijft de vraag. Dat de speld van een edelsmid is geweest is, vormt een reële mogelijkheid. Naast deze speld, de ‘fibula van Wijnaldum’, is een Arabische zilveren munt (een dirhem) gevonden, hetgeen duidt op mogelijke handelsactiviteiten van en met de Vikingen. Andere archeologische vondsten tonen aan dat Wijnaldum vroeger een centrum van ambachtelijke activiteiten moet zijn geweest. De oorspronkelijke kerk uit de 15e eeuw was gebouwd in laatgotische stijl en gewijd aan Sint-Andreas. In 1864 stortte de toren in waarna deze werd herbouwd. Vervolgens vond in 1904 opnieuw herbouw van de toren plaats. Het westelijke deel van de kerk werd toen eveneens herbouwd en met nieuw materiaal in neogotische stijl opgetrokken volgens ontwerp van Jurjen Bruns. In 1931 is de kerk onder leiding van de bekende architect Hendrik Kramer (1850 – 1934) ingrijpend gerestaureerd, ontpleisterd en opnieuw met oud bouwmateriaal bekleed. Eén en ander kwam eigenlijk op volledige nieuwbouw van de kerk neer. Het koor is van het schip afgescheiden en voor nevenruimten ingericht.
Eerder - in de 18e eeuw - werd het kerkinterieur opgeknapt en verfraaid. Eén van de mooiste interieurstukken uit die tijd is de
preekstoel, uit 1726 of 1728. De panelen zijn fraai gesneden met bijbelse taferelen. Eén daarvan stelt Christus’ geboorte voor.
Daarbij heeft de stal de vorm van een Friese boerenschuur gekregen. Het prachtige houtsnijwerk is van Arjen Lous. Bijzonder aan de
preekstoel is verder een ‘overloop’ zonder hekwerk maar met een deurpaneel van de kuip ervoor. Deze kanselkuip heeft gewrongen en
omrankte korinthische hoekzuiltjes. De kansel zorgt samen met de lambrisering, het doophek met gesneden deur, de 18eeeuwse heren- en vrouwenbanken (met in sierlijke Lodewijk XIV-stijl gesneden wangstukken) voor een indrukwekkend en rijk kerkinterieur. De lichtkronen in een art déco-achtige stijl zijn vermoedelijk in 1931 door Hendrik Kramer ontworpen.
Het orgel
Bij de verfraaiing van het interieur in de twintiger jaren van de 18e eeuw werd de kerk van Wijnaldum ook verrijkt met een een orgel (1720) van Jan Harmens, schoolmeester-organist en orgelmaker te Berlikum. Van 1725 tot 1747 onderhield Jan Franssen (Formstra) uit Zweins het orgel in Wijnaldum. Daarna deed zijn zoon Johan Jans het onderhoud. Tot het eind van de 18e eeuw was het onderhoud vervolgens in handen van verschillende personen. Rond 1800 kreeg Spoorman het orgel in onderhoud, tevens verrichtte hij enkele herstelwerkzaamheden. Uit de beschrijving van Knock (1788) blijkt dat de dispositie van het orgel sinds 1720 onveranderd bleef. In 1836-1837 vond een ombouw door Willem van Gruisen uit Leeuwarden plaats. Het orgel kreeg tien stemmen (één meer dan voorheen), waarbij zes registers van Harmens opnieuw werden gebruikt. Van Gruisen maakte vier nieuwe registers, te weten een Fluit Travers 8 vt discant, Fluit d’ Amour 4 vt, een Mixtuur 3-4 sterk en een Trompet 8 vt. Er kwamen bovendien een aangehangen pedaal en een tremulant. Het is zo goed als zeker dat de bestaande orgelkast werd gehandhaafd. In 1869 maakte L. van Dam & Zn uit Leeuwarden het huidige orgel in een slanke nieuwe kast voor de kerk in Wijnaldum. Uit het oude orgel werden de windlade uit 1836/37 met daarop de oude registers uit 1720 en 1836/37 in aangepaste vorm overgenomen. De Fluit Travers 8 vt discant werd vervangen door een Bourdon 16 vt. Naast het hoofdwerk kreeg het orgel een geheel nieuw dwarswerk met vier registers en één reservering. Alle overige onderdelen, zoals de windvoorziening, de tremulant, het regeerwerk en de claviatuur, waren nieuw. Het bestaande pijpwerk werd grotendeels een halve toon opgeschoven en voor een deel van expressions voorzien. Ook de trompetbekers werden opgeschoven en wel 2 tonen. Het hoogste octaaf kreeg geheel nieuwe bekers. Het onderhoud van het nieuwe orgel was aanvankelijk in handen van de firma Van Dam, later van Vaas & Bron, eveneens te Leeuwarden. Voorafgaand aan de grondige kerkrestauratie van 1931 werd omtrent het orgel advies ingewonnen bij J. Paardekoper, organist van de Grote of Jacobijnerkerk in Leeuwarden. Hij adviseerde het orgel te behouden. Daarop werd het orgel door A. Pannekoek, waarschijnlijk in samenwerking met de firma Vaas & Bron (opvolger van de firma Van Dam) gedemonteerd en na de kerkrestauratie weer op dezelfde plaats als voorheen opgebouwd. Er vond enig schoonmaakwerk en herstel plaats en het orgel werd opnieuw geschilderd. Na 1945 kwam het orgel in onderhoud bij de orgelmakerij Bakker & Timmenga. Met een korte onderbreking is dat tot op heden zo gebleven. Onlangs is het orgel onder advies van Stef Tuinstra gerestaureerd. De restauratie vond plaats door Bakker & Timmenga uit Leeuwarden. Op 19 november 2010 werd het orgel feestelijk weer in gebruik genomen. Het pijpwerk van het hoofdwerk staat - compact - nog steeds op de windlade uit 1836/37, die ooit ingepast is geweest in de kleine orgelkast van 1720. Het metalen pijpwerk van Harmens is bijna geheel van lood, dat van Van Gruisen en Van Dam is van een legering die voor 2/3 deel uit lood en voor 1/3 deel uit tin bestaat. Vergeleken met de in ‘Vijf eeuwen Friese Orgelbouw’ is de dispositie van het Hoofdwerk onveranderd gebleven. Het Dwarswerk heeft in plaats van een Gemshoon 2 vt een Woudfluit 2 vt (dus Wf2 in plaats van Gh2). Aan het Dwarswerk werd op een gereserveerde plaats één nieuw register toegevoegd, namelijk de Quintfluit 3 vt. Omvang manualen: C-f3 en omvang van het aangehangen pedaal: C – d1. Het ging in 2009-2010 dus grotendeels om een conserverende restauratie. Het pedaal kreeg voorts een veermechaniek (waardoor het lichter en zonder ‘bijgeluiden’ speelt). ‘Met haar ingetogen zingende klank geeft het orgel weer acte de présence van het grote vakmanschap en de artisticiteit van de oorspronkelijke makers’, aldus adviseur Stef Tuinstra.
Het Hinszorgel Grote Kerk van Harlingen
In de Friese Orgelkrant van 2007 vindt u een korte schets van de Harlinger kerkgeschiedenis. Hier beperken we ons tot de geschiedenis van het orgel in de Grote Kerk in Harlingen. We mogen aannemen dat Albertus Anthoni Hinsz over de plaats en de vormgeving van het orgel met de architect heeft overlegd. Een vrij unieke situatie, waardoor Hinsz een perfect in de ruimte passend instrument kon bouwen. Dat men in Harlingen voor Hinsz (1704 – 1785) koos is niet zo vreemd: in de omgeving had hij reeds een aantal goede instrumenten gebouwd, in Tzum (1764) en in Sexbierum (1767). Al in 1773 werd een eerste betaling aan Hinsz gedaan, zodat hij al vroeg met de voorbereidingen van de eigenlijke bouw kon beginnen. De bouw verliep voorspoedig en op 11 september 1775 werd op feestelijke wijze de eerste pijp in het Rugwerk geplaatst door freule Agatha van Plettenberg. Ruim een half jaar later was het orgel gereed en op dinsdag 30 april 1776 werd het officieel in gebruik genomen met zang en instrumenten. Hinsz kreeg zijn laatste termijn. Ook de Harlinger houtsnijder-timmerman Johannes George Hempel, die eveneens de preekstoel zou maken, kreeg zijn deel. Het orgel had ongeveer 6500 gulden gekost. De orgeldeskundige Nicolaas Arnoldi Knock is lovend over het nieuwe instrument en vermeldt in zijn boekwerk met disposities de details en ook dat het orgel in kamertoon gestemd is (415 hertz voor a1).
Andere orgelbouwers
Nadat Hinsz in 1785 overleden was kreeg Albertus van Gruisen (1741 – 1824) uit Leeuwarden het Het gerestaureerde Van Damorgel (1869) met ouder materiaal in de Sint-Andreaskerk te Wijnaldum. Foto: Johan Sjoukema, Leeuwarden. onderhoud en vanaf 1811 orgelmakerij L. van Dam eveneens gevestigd te Leeuwarden. Misschien had de bouw door Van Dam van het orgel te Midlum (eveneens 1811) hier iets mee te maken. Maar in 1815 was Van Gruisen weer aan de beurt. Hij voerde de eerste herstelwerkzaamheden aan het orgel uit, waarbij hij onder andere de toonhoogte op a = 430 bracht door de kapot gestemde bovenranden af te snijden. Zowel Van Dam als Van Gruisen bleven in die tijd actief bij het orgel betrokken. Nadat in de jaren 1840 – 1841 de Harlinger orgelmaker Melchior Schrage aan het orgel werkte, kwam vanaf 1842 het onderhoud weer bij Van Dam terecht. Na een conflict over een te betalen rekening raakte Van Dam echter het onderhoud kwijt en constateren we dat de Leeuwarder orgelmaker Willem Hardorff (1815 – 1899) vanaf 1853 aan het orgel werkte. Zo werkten na de Duitse Groninger Hinsz drie bekende Friese orgelbouwers aan het Harlinger orgel.
Rond 1860 kreeg Petrus van Oeckelen (1792 – 1878) de zorg voor het orgel in de Nieuwe of Grote Kerk. In de latere jaren vijftig en
zestig van de negentiende eeuw bracht van Oeckelen vele veranderingen aan. Bijvoorbeeld: alle tongwerken werden vervangen, de
toonhoogte ging naar a = 435, Scherp en Sexquialter verdwenen, de Mixtuur werd afgezwakt, de winddruk werd verhoogd en in het Rugwerk kwam een aantal “strijkers”. Kortom: het orgel werd aangepast aan de verlangens van die tijd. Tot in het begin van de twintigste eeuw bleef het orgel in onderhoud bij de firma Van Oeckelen. Vanaf 1910 komt echter de firma Van Dam weer in beeld en bekend is dat Pieter van Dam uitgebreide werkzaamheden aan het orgel verrichtte, waarbij de manualen hoger gelegd werden, het pedaal vernieuwd werd en een paar registers veranderd werden. In het Rugwerk werd een Voix Célèste geplaatst. Toen ongeveer twintig jaar later het orgel opnieuw aan groot onderhoud toe was, werd dit toevertrouwd aan de firma Johan de Koff (1863 – 1950) en Johan de Koff junior (1891 – 1976). Opnieuw werd het pedaal vervangen. Tevens werden mechanieken en windladen hersteld. Ook vonden veranderingen in de dispositie plaats, waarbij sommige registers werden vervangen, andere opgeschoven. Zeven van de acht tongwerken werden door nieuwe (waarschijnlijk gemaakt door de Duitse firma Carl Giesecke uit Göttingen) vervangen. Alleen de Calcodion op het Rugwerk (een register van Van Oeckelen) bleef.
Periode na de Tweede Wereldoorlog
Eind jaren vijftig van de vorige eeuw werd de kerk gerestaureerd. Interieur en orgelkas werden toen groen geschilderd. Het nieuwe
verwarmingssysteem had een slechte invloed op het orgel, dat daardoor hard achteruit ging. Tussen 1970 en 1981 werden de windladen
van het Hoofdwerk en het Rugwerk gerestaureerd, waarna in 2000 met een restauratie in twee fasen, zoals door adviseur Jan Jongepier
was bepleit, werd gestart. In de zogenaamde eerste fase vond algeheel technisch herstel plaats. Flentrop Orgelbouw uit Zaandam,
die inmiddels het onderhoud van het orgel had gekregen, voerde de herstelwerkzaamheden uit. Het orgel werd daarvoor (op kas en pijpen na) gedemonteerd en naar de werkplaats in Zaandam vervoerd, alwaar mechanisch herstel plaats vond. Verder werden enige nieuwe pijpen gemaakt en enkele technische wijzigingen uit de 19e eeuw weer ongedaan gemaakt. De orgelkas is in deze fase op sommige punten hersteld en de claviatuur weer op de oorspronkelijke, lagere plaats teruggebracht waardoor de lessenaar weer kon worden gecompleteerd. Het pijpwerk werd opgeslagen op de orgelzolder van de kerk, alwaar orgeladviseur Jan Jongepier het aan een minutieus onderzoek onderwierp. Dit heeft geresulteerd in een lijvige beschrijving en inventarisatie van het aanwezige pijpwerk. Uit deze inventarisatie bleek, dat van de oorspronkelijke 34 Hinszregisters er nog 22 geheel of nagenoeg geheel in het orgel aanwezig waren. De overige 12 registers waren in de loop der tijd vervangen en niet meer aanwezig. Tijdens deze eerste fase van de restauratie is aan de dispositie niets gewijzigd. Dat betekent, dat het orgel na dit herstel zijn “gemengde karakter” behield. Met het oog op de tweede restauratiefase diende voor een klankreconstructie naar 1776 (Hinsz), 1864 (Van Oekelen) of 1938 (De Koff) te worden gekozen. Op basis van Jongepiers bevindingen werd besloten tot ‘een reconstructie terug naar Hinsz’. De tweede fase van de orgelrestauratie vond pas in 2010-2011, tien jaar na de eerste fase, plaats. Bij deze reconstructie, eveneens door Flentrop Orgelbouw uitgevoerd, werden alle acht tongwerken door nieuwe vervangen, kwamen er nieuwe klavieren en een nieuw pedaal in de stijl van Hinsz. De vijf spaanbalgen werden winddicht gemaakt en er kwam een nieuwe windmotor. Ook vond wijziging van de dispositie plaats, waarbij de terugkomst van de Scherp en de Sexquialter op het Rugwerk wel het belangrijkste was. In feite kwam de dispositie van 34 stemmen uit 1776 terug. Anders dan in Sexbierum klinkt het orgel in Harlingen dus nu weer zoals men denkt dat het ten tijde van Hinsz geklonken zal hebben. Op 1 oktober 2011 werd het geheel gereconstrueerde Hinszorgel weer officieel in gebruik genomen. Helaas heeft Jan Jongepier die feestelijke gebeurtenis niet meer mogen meemaken.
Hoofdwerk – Rugwerk (schuifkoppel) Hoofdwerk – Pedaal. Afsluiters voor Hoofdwerk, Rugwerk en Pedaal.
Tremulanten op Hoofdwerk en Rugwerk. Calcantenklok
Toonhoogte : a1= 415 hertz.
Winddruk: 70 millimeter voor het hele orgel. Stemming volgens Neidhardt.
Wie tot in detail geïnformeerd wil worden over de orgelrestauratie in Harlingen, die raadplege ‘Reconstructie; twee eeuwen Hinsz-orgel in de Grote Kerk van Harlingen’, door Cees van der Poel (orgeladviseur). Het boek is uitgegeven door de kerkrentmeesters van de Hervormde Gemeente Harlingen-Midlum en gedrukt bij Flevodruk Harlingen, september 2011.
Siebe Reiding & Otto Roelofsen
[met dank aan derden voor door hen verstrekte informatie]