Op zaterdag 29 september 2012 vindt de najaarsexcursie van de Stichting Organum Frisicum plaats in de gemeente Boarnsterhim. Een
gemeente die haar naam ontleent aan het riviertje de Boorn (in het Fries Boarn) en die in 1984 is ontstaan door samenvoeging van de
gemeenten Idaarderadeel, Rauwerderhem en Utingeradeel. Een lang leven is deze gemeente niet gegund, want in 2014 komt er een
einde aan haar bestaan en worden de 18 dorpen verdeeld over de gemeenten Heerenveen, Leeuwarden, Súd-West Fryslân en de nieuw
te vormen fusie gemeente van Gaasterlân-Sleat, Lemsterland en Skarsterlân.
Debuut van Lambertus van Dam
Het eerste orgel dat zal worden bezocht staat in de Doelhôftsjerke van Âldeboarn. Âldeboarn is ontstaan aan de oevers van de Boarn en wordt voor het eerst genoemd in het jaar 1230. Het was lange tijd de bestuurlijke hoofdplaats en in de Middeleeuwen het middelpunt van een groot kerkelijk gebied. In de Middeleeuwen werd ook de eerste kerk gebouwd. Dat was een driedelige tufstenen kerk met een toren. De kerk was gewijd aan de heilige Pancratius. In 1723 werd de toren door de bliksem getroffen en in de jaren 1736/1737 werd er een nieuwe toren gebouwd. Deze moest volgens een bekend volksverhaal hoger worden dan de toren in Tzum. Dat mislukte echter doordat de Tzummers de Âldeboarnsters te slim af waren (zie Friese Orgelkrant 2005). De middeleeuwse kerk werd in 1753 vervangen door de huidige Doelhôftsjerke. Uit hetzelfde jaar dateert ook de preekstoel die door de plaatselijke timmerman Jan Binnes is vervaardigd. De zogenaamde Lycklamabank die tegenover de preekstoel staat is afkomstig uit de Sint-Pancraskerk. Boven het wapen van de familie Lycklama staat het jaartal 1655. Bij de restauratie van de kerk in 1967 kwam het rijkelijk beschilderde houten tongewelf tevoorschijn. Zoals blijkt uit een nota in de kerkboeken is het in 1755 voor fl. 112,90 aangebracht door de Duitse kunstenaar Johannes Bekker. Het stelt een hemel met sterren (328 stuks!), planeten en engelen voor. In het koor zijn twee gebrandschilderde ramen aangebracht. Het rechterraam is vervaardigd door Johan Groenestein en aangebracht ter nagedachtenis van burgemeester Baerdt van Sminia die in de tweede wereldoorlog in Duitsland is omgebracht. Het raam aan de linkerkant is gemaakt door de in 1919 geboren en nog altijd actieve Friese kunstenaar Jan Murk de Vries. Het is op 11 november 2003 geplaatst ter gelegenheid van het 250 jarig bestaan van de kerk.
In 1779, ruim 25 jaar na het gereedkomen van de kerk, werd er een orgel geplaatst. Dat orgel werd gebouwd door de Leeuwarder
orgelmaker Lambertus van Dam in opdracht van de grietman van de gemeente Utingeradeel, Jhr. Augustinus Lycklama à Nijeholt.
Lambertus van Dam was in de leer geweest bij de beroemde orgelmaker Albertus Antony Hinsz en het orgel in Âldeboarn is het eerste
dat hij als zelfstandig ondernemer heeft gemaakt. Van Dam, die zich in 1777 in Leeuwarden vestigde, ging aanvankelijk verder in de
voetsporen van Hinsz. Jan Jongepier schrijft in de catalogus bij de tentoonstelling Achter het Friese Orgelfront, die in 1981 in het Fries Museum werd gehouden, over de eerste orgels van Van Dam: "Al dit werk ademt nog in de Hinsz-traditie. De instrumenten bestaan uit Manuaal en Rugpositief en de vorm van de nieuwgemaakte kassen sluit direct aan bij het door Hinsz gehanteerde schema. Ook de dispositie volgt Hinsz’ werkwijze uit diens laatste periode, waarbij het Rugpositief sterk solistisch is gedacht, zonder een
uitgebouwd prestantenkoor. In de samenstelling van de vulstemmen volgt Van Dam de werkwijze van Hinsz eveneens door het opnemen van
een tertskoor in de Mixtuur (3⅕'), evenals in de Cornet" In de loop van de jaren is er aan het orgel gewerkt waarbij veranderingen
werden aangebracht. Voor het eerst in 1806/07 door Albert van Gruisen en in 1859 voerde orgelmaker Van Dam een restauratie uit.
De oude spaanbalgen werden toen vervangen door een magazijnbalg. Aan het begin van de 20e eeuw werd het orgel voorzien van een
pneumatisch pedaal met vier stemmen en vonden er wijzigingen in de dispositie plaats: op het rugpositief werd de Sexquialter
vervangen door een Roerfluit 4 voet. Deze Roerfluit werd op het manuaal geplaatst wat ten koste ging van de Spitsfluit 4 voet. De op het manuaal aanwezige Quint 3 voet werd vervangen door een strijker. In 1967 vond een restauratie plaats door de orgelmakers Yedema en Dam (B&T) waarbij het orgel in oude staat werd hersteld. De kas, die eerder zwart werd geschilderd, kreeg weer de originele ossenbloedkleur. Voor een weergave van de huidige dispositie verwijzen we naar bladzijde 176 in “Vijf eeuwen Friese Orgelbouw’ van Jan Jongepier. Op het hoofdwerk van het orgel staan drie houten beelden die geloof, hoop en liefde voorstellen. De musicerende engelenfiguren stammen uit 1806/1807 en zij bespelen de fluit en hoorn, triangel, ramshoorn, tamboerijn en fluit en harp.
Van Oeckelen in Akkrum
Evenals Âldeboarn ligt ook Akkrum aan de Boarn en is in de Middeleeuwen als terpdorp ontstaan. De Boarn was een belangrijke
verkeersader waardoor het dorp snel groeide. In het eerste kwart van de 19e eeuw werd de Overijsselsestraatweg aangelegd die een
belangrijke verbinding vormde tussen Leeuwarden en Heerenveen en de rest van het land. In 1868 werd de spoorlijn aangelegd en daardoor was Akkrum voor alle verkeer goed bereikbaar. Door deze goede verbindingen kwam Akkrum gunstiger te liggen dan Âldeboarn en werd daardoor de hoofdplaats van de gemeente Utingeradeel.
In 1759 is de huidige kerk gebouwd ter vervanging van een middeleeuwse kerk. De kerk is gebouwd op een terp en de naam Terptsjerke
ligt daardoor voor de hand. De gebrandschilderde ramen zijn gemaakt door de gebroeders Gonggrijp uit Sneek. De preekstoel is uit de
bouwtijd van de kerk en de herenbank is 17e-eeuws.
Het eerste orgel werd gebouwd tussen 1819 en 1821 door de orgelmaker Hillebrand. Het had één klavier met negen stemmen op het
hoofdwerk, een loos rugwerk en een aangehangen pedaal. In 1852 zijn er plannen om het orgel te verbeteren of te vervangen door een
nieuw instrument. Er wordt tot nieuwbouw besloten en de kerkenraad benoemt Jhr. Mr. Samuel Wolter Trip uit Groningen als adviseur.
Er werden twee orgelbouwers uitgenodigd om een offerte te maken: P. van Oeckelen uit Harenermolen en L. van Dam & Zonen uit Leeuwarden. Van Dam was de goedkoopste en de adviseur was van mening dat men hem gerust de opdracht kon gunnen, maar zijn voorkeur ging uit naar Van Oeckelen omdat "… het werk van den Hr. Van Oeckelen het wel wint in soliditeit, met andere woorden, dat het vaster en steviger is." De firma Van Dam bedankte toen voor de opdracht, waarschijnlijk vanwege de sterke voorkeur van de adviseur voor Van Oeckelen. Deze kreeg dan ook de opdracht en het contract daarvoor werd op 6 september 1853 ondertekend. Van Oeckelen nam het oude orgel in voor fl. 800,- en plaatste dat in de hervormde kerk (Koepelkerk) van de strafinrichting te Veenhuizen, waar het rugwerk bij de restauratie van 2004/2005 van een binnenwerk werd voorzien en een Bourdon 16 voet op het pedaal werd geplaatst. (Twee jaar geleden eindigde de najaarsexcursie van Organum Frisicum in deze kerk te Veenhuizen). Het nieuwe door Van Oeckelen te bouwen orgel in Akkrum kreeg twee klavieren met in totaal zestien stemmen en een aangehangen pedaal. Naar voorbeeld (?) van Hillebrand werd ook dit instrument voorzien van een loos rugwerk. In 1931 werd een elektrische windvoorziening aangelegd en in 1955 een Mechels pedaal. Ook werd toen het tertskoor van de cornet vernieuwd. Het orgel werd in meerdere fasen gerestaureerd door Mense Ruiter Orgelbouw uit Zuidwolde. Dat gebeurde in 1977, 1983-1984 en 1991. De jongste restauratie is van 2010. Daarbij werden het regeerwerk en de claviatuur volledig gerestaureerd. Hetzelfde geldt voor het pijpwerk van het hoofdwerk en het bovenwerk. De werkzaamheden werden opnieuw door de firma Mense Ruiter uitgevoerd waarbij Stef Tuinstra als adviseur optrad. Wat de dispositie betreft, is sprake geweest van een conserverende
restauratie.
adviseur Stef Tuinstra schrijft in het programmaboekje bij de officiële ingebruikname op 12 november 2010: ‘De oude klank van dit
vrijwel geheel origineel gebleven instrument is nooit sterk geretoucheerd geweest. De pijpen zijn weer op goede aanspraak gebracht.
Er is afgezien van vergaande egalisatie. Het was te zien en te horen dat dit ook nooit de bedoeling van Van Oeckelen is geweest.
De opvallend hoge toonhoogte voor Van Oeckelen moet tamelijk origineel zijn; aan de stemranden en de tongwerkbekers is niet geknipt. Een en ander is daarom gehandhaafd. Ook de later aangebrachte baarden (kundig orgelmakerswerk) zijn gehandhaafd, omdat ze vrij kort na de bouw moeten zijn aangebracht, waarschijnlijk door de fa. Van Oeckelen zelf in 1875’. Hij sluit af met: ‘Het resultaat is een fraai en voornaam klinkend instrument met een oudere klank dan het bouwjaar doet vermoeden en met een licht ademende wind. Zo is dit ook architectonisch bijzondere dorpsorgel herboren en geeft het met haar robuuste en zingende klank opnieuw acte de présence van het grote vakmanschap en de artisticiteit van de oorspronkelijk makers en niet in de laatste plaats van de vergelijkbare kundigheden van de restaurateurs’. De dispositie van het orgel is te vinden in ‘Vijf eeuwen Friese Orgelbouw’ van Jan Jongepier op bladzijde 176. Enkele aanvullingen: de Vox Humana 8 vt van het bovenwerk is doorslaand. Het instrument heeft een tremulant op het bovenwerk en een klavierkoppel bas en discant. De toonhoogte is a1 = 450 hertz bij 18º C en de stemming is gelijkzwevend.
De vermaning van Jirnsum
In het gebied dat nu nog de gemeente Boarnsterhim vormt, is de doopsgezinde kerk altijd goed vertegenwoordigd geweest. In zes van de achttien dorpen was een doopsgezinde kerk. De meeste van deze kerken zijn aan de eredienst onttrokken. De kerken vormen nu samen de Doopsgezinde Gemeente Mid-Fryslân en komen samen in de Vermaning van Grou. Eén van de doopsgezinde kerken die niet meer voor
erediensten wordt gebruikt is die van Jirnsum. Het dorp Jirnsum (ook gelegen aan de Boarn) lag vroeger aan de scheepvaartroute
Amsterdam-Groningen, wat sinds de aanleg van het Prinses Margrietkanaal (1951) niet meer het geval is. Tegenwoordig is er veel met
het toerisme verbonden bedrijvigheid: Jirnsum is een dorp met jachthavens, botenverhuurbedrijven, een camping en jachtbouw. Het
doopsgezinde kerkje (nu particulier eigendom) werd in 1684 gebouwd. Het heeft een eenvoudige rechthoekige vorm en was oorspronkelijk nog soberder van opzet: de enige ‘versiering’ bestond uit een paar gebrandschilderde raampjes met een gedicht en de namen van “Jacob Jentjes tot Yrnsum ende Hijlck Jurjens syn huisvrouw”. Deze namen werden vermeld vanwege de (vrijwel zeker aanzienlijke) financiële bijdrage die ze leverden aan de totstandkoming van de kerk. Al vóór de bouw van het kerkje was er een zelfstandige “Mennonieten Gemeente”. Ze kwam bijeen in de woningen van de leden. De doopsgezinde principes, zoals eenvoud en afwijzen van wereldse pracht en praal, uitten zich zeker in het eerste kerkgebouw. Zo werd er lange tijd zonder orgel gezongen; het instrument kwam er pas in 1882. Voordat (geleidelijk steeds meer) omringende bebouwing gesloopt werd, kon het kerkje alleen via een nauwe steeg worden bereikt. In 1870 schreef ds. Izaäk Molenaar daarover het volgende: 'Een steeg van nauwelijks drie voet wijdte was zonder tegenspraak een zeer nauwe weg. Wanneer men de steeg ten einde was, had men terstond links het kerkgebouw. Langwerpig vierkant, met de lange zijden naar ’t noorden en zuiden, de smallere naar ’t oosten en ’t westen, geleek het veel op een schuur met hooge muren. Aan den noordermuur toch was geen enkel raam, aan de west- en oostzijde waren eenige kleine smalle raampjes, terwijl de zuidzijde, juist waar het meeste licht inviel, niet zoo op’t gezigt lag. Slechts door een smalle strook gronds van een naastgelegen tuin gescheiden, had de kerk een zeer goed licht.'
Met het aantreden van genoemde predikant in 1837, wilden de doopsgezinden van Jirnsum eigenlijk een nieuwe kerk. De gemeente, die
weinig fondsen bezat, had ruim bijgedragen, maar toch waren de financiële middelen ontoereikend. Er kwam wel een pastorie. Later, in 1848, bleek het wél mogelijk het oude kerkgebouw te vernieuwen en anders in te richten. Dat gebeurde: de preekstoel ging van de
zuidzijde naar de huidige plek, aan de westzijde. Aan de buitenkant kwam een nieuw voorportaal van hout. De kosten van deze ingreep
kwamen gedeeltelijk voor rekening van de leden van de kerk (drie à vierduizend gulden) en er waren bijdragen van de Algemene
Doopsgezinde Sociëteit. Ook wordt een "broerderlijke medewerking van een belangstellend lid eener naburige gemeente, onder ons
woonachtig” vermeld. De kerkgevel werd voorzien van de, nu nog aanwezige, classicistische ingangspartij. De gebrandschilderde ramen
werden verplaatst naar de vernieuwde gevel. Aan weerszijden daarvan zijn gedenkstenen ingemetseld, één met een bijbeltekst en de
andere met het opschrift: “Dit kerkgebouw der Doopsgezinde Gemeente is gesticht in 1684, inwendig vernieuwd in 1848 en opnieuw
hersteld en van ruimer toegang voorzien in 1866".
Het éénklaviersorgel uit 1882 werd gebouwd door de firma Bakker en Timmenga te Leeuwarden, die vaak orgels plaatste in doopsgezinde
kerken. Firmant Bakker was zelf doopsgezind. Het orgel is opgesteld boven de, in het huidige interieur gehandhaafde, preekstoel van
1848, en kreeg opknapbeurten in 1916 (nieuwe windlade en mechanieken), 1937 (w.o. wijziging dispositie) en 1997. Voor de huidige
dispositie zij verwezen naar bladzijde 193 van ‘Vijf Eeuwen Friese Orgelbouw’.
De Sint-Piterkerk in Grou
De orgelexcursie eindigt in Grou, watersportdorp bij uitstek, gelegen aan de zuidwestkant van het Pikmeer. De plaats is een
vroegmiddeleeuws terpdorp in wat het ‘Lage Midden’ wordt genoemd. Rondom het dorp is het één en al water. Wie Grou zegt, zegt
Sint-Piter. Zo is Sint-Piter in Grou belangrijker dan Sint-Nicolaas. De intocht is aan eerstgenoemde voorbehouden en wel in februari, enige dagen voor de pakjesavond op de 21e. De Sint-Piterkerk dateert van de eerste helft van de 12e eeuw. De eerste kerk was van tufsteen gebouwd, in Romaanse stijl. Delen zijn nog terug te vinden aan de noord- en oostzijde van het koor en aan de noordkant van het schip: hier laat zich de bouwgeschiedenis van de kerk uitzonderlijk goed aflezen. Aan de noordzijde bevinden zich in het tufstenen muurwerk rondbogige spaarvelden tot op de grond. Het uiteinde van het koor toont een klimmend boogfries met daaronder een nog net waarneembaar spoor van een klein rondboogvenster, erboven een afsluitend horizontaal boogfries. De kerk is meerdere malen vergroot, het eerst in de 13e eeuw toen het schip werd verhoogd in een combinatie van tuf- en (voornamelijk) baksteen. Fraai is de horizontale afsluiting met opnieuw een boogfries. Het Bakker & Timmenga-orgel (1882) in de voormalige Doopsgezinde Kerk van Jirnsum. Foto: Johan Sjoukema, Leeuwarden. In de 15e eeuw is het schip naar het westen verlengd en voor de tweede keer verhoogd. De toren is waarschijnlijk rondom een oudere versie opgebouwd. De kappen van het schip werden vernieuwd in 1520. Aan de zuidkant werden grote spitsbogige vensters in gotische stijl ingemetseld. Rechts daarvan is in 1642 een zonnewijzer geplaatst. Boven de toreningang, op een eveneens spitsbogige timpaan, vermeldt een gedenksteen met wapen dat er in 1672 voor het kerkhof drie eiken geschonken zijn door de toenmalige grietman van Idaarderadeel, jonkheer Burmania, samen met zijn vrouw.
Het koor is na de hervorming van het schip gescheiden. Het was vanaf de 2e helft van de 17e eeuw tot aan 1832 recht- en raadhuis,
daarna lange tijd kosterswoning, vandaar de raampartijen. Nu is het de consistorie. Het huidige interieur wordt overkapt door een,
waarschijnlijk 17e-eeuws, houten tongewelf. Bij de restauratie in 1992 zijn delen van de 17eeeuwse preekstoel in de oostelijke
afsluiting, waar de kansel zich sinds 1902 bevond, verwerkt. De Sint Piter kreeg toen de preekstoel uit de hervormde kerk van
Gorredijk, die in 1985 afgebroken werd. Hij dateert van 1683 en is versierd met toogpanelen en heeft op de hoeken van de kuip g
ewrongen pilasters. De preekstoel staat nu (weer) aan de zuidzijde. Het interieur bevat een viertal herenbanken, twee 17e-eeuwse aan de noordkant en twee 18e-eeuwse aan de westzijde, de laatste met wangstukken in Lodewijk XIV-stijl. In 1992 is ook de houten vloer uit de kerk verwijderd en kwamen de grafzerken van adellijke families weer te voorschijn. Van de koperen kronen zijn de drie kaarsenkronen laat 17e-eeuws, twee zijn uit het restauratiejaar. Boven de galerij aan de westzijde bevindt zich een, in 1654 door de grietman Carel van Roorda geschonken, tekstbord. We lezen daarop o.a. ‘Lex speculum maledictionis’ (de wet is de spiegel van het kwaadspreken) en ‘Fidès anchora salutis’ (het geloof is het anker van het heil).
De Sint Piterkerk had al voor de Reformatie een orgel. In 1572 werd dat opgeknapt, zo blijkt uit de archieven. In 1654 bouwde
orgelmaker Willem Meynderts een nieuw instrument, waarbij het oude orgel een functie als rugpositief kreeg. Het nieuwe orgel had drie klavieren en telde zestien stemmen. Het orgel werd geplaatst op de westelijke galerij, boven de ingang. In 1852/1853 kwam er een geheel nieuw orgel in de kerk, gemaakt door de firma L. van Dam & Zonen. Het werd nu gebouwd op een galerij aan de oostzijde, tegen de scheidingswand tussen koor en schip. De vroegere galerij werd een ‘kraak’ met nieuwe zitplaatsen. Het orgel heeft twee klavieren en een vrij pedaal. In 1858 voegde Van Dam een pedaalkoppel toe die in 1929 werd vernieuwd. Vanaf dit moment koppelde het pedaal door aan het Bovenwerk bij gebruik van manuaalkoppel en pedaalkoppel. Bij de jongste restauratie is deze koppel weer in originele staat hersteld, zoals van Dam deze in 1858 had aangebracht. In 1886 en 1890 onderging het orgel enkele dispositiewijzigingen. In de loop van de tijd onderging het orgel enkele wijzigingen. Bij de kerkrestauratie van 1908 werd de kas zwart geschilderd. In 1974 is het orgel gerestaureerd door de firma Bakker & Timmenga uit Leeuwarden. Het Bovenwerk kreeg de oorspronkelijke dispositie terug. De kas kreeg in 1992 weer de oude mahoniehouten kleur. De restauratie van 2011 was allereerst noodzakelijk om de orgelkas weer recht te zetten. Deze was zes centimeter verzakt als gevolg van verzakking van de kerk. De kas moest derhalve ongeveer zes centimeter worden opgetild. Hiervoor werd al het pijpwerk uit de orgelkas verwijderd. Dat bood orgelmakerij Bakker en Timmenga de gelegenheid ook de mechanieken na te kijken en waar nodig te herstellen. De uitvoering van de werkzaamheden vond plaats onder advies van Theo Jellema, die deze taak overnam van Jan Jongepier. De restauratie, die officieel op 11 december 2011 werd afgesloten toen het orgel weer in gebruik werd genomen, wordt elders in deze Friese Orgelkrant door Theo Jellema beschreven.
De dispositie:
Hoofdwerk, C - g '''
Bovenwerk, C - g '''
Prestant Octaaf Quintadeen D Portunaal D Octaaf Roerfluit Woudfluit Mixtuur Cornet D Trompet
16' 8' 8' 8' 4' 4' 2' 2-4 st. 3 st. 8'
Roerfluit Salicionaal Viola da Gamba Salicet Fluit Travers Gemshoorn Dulciaan
8' 8' 8' 4' 4' 2' 8'
Pedaal, C - d '
Speelhulpen
Subbas Prestant Quintadeen Octaaf Trombone
16' 8' 8' 4' 8'
manuaalkoppel pedaalkoppel afsluitingen HW / BW / P tremulant windloser