"Vergeten mag ook niet worden onze dorpsgenoot, de heer Klimstra."
Friese Orgelkrant 2006
Aspecten van de orgelgeschiedenis van (vooral gereformeerd) noordoost Fryslân
Inleiding
Bovenstaande zinsnede is ontleend aan een krantenbericht in december 1911 over de op handen zijnde voltooiing van de nieuwe hervormde kerk te Wierum. Uit het vervolg van dit citaat blijkt dat genoemde Klimstra daarbij zorgde voor overplaatsing en herstel van het uit de oude kerk afkomstige orgel. Omdat we zijn naam vaker tegen komen bij onderzoek naar de geschiedenis van orgels in het noorden en oosten van Fryslân in de periode 1870 – 1940 is er aanleiding zijn activiteiten op orgelgebied nader te bezien. Onderstaande bevindingen zijn zeker niet compleet (aanvullingen door lezers zijn dus welkom!), maar bieden waarschijnlijk wel een representatief overzicht van zijn werkzaamheden. Daarbij schenken we ook enige aandacht aan Rense Ype Groustra, die in de jaren aan hem voorafgaande op een vergelijkbare wijze in hetzelfde gebied actief was.
Het artikel biedt in dit verband ook een impressie van de tot nu toe wat veronachtzaamde orgelgeschiedenis in vooral dit deel van het Friese platteland. Met name in de vele kleine gereformeerde kerkjes werd in die periode dikwijls voor het eerst een pijporgel
aangeschaft, nadat men zich in de jaren daarvoor had moeten behelpen met een voorzanger of een harmonium. Omdat er doorgaans weinig
geld beschikbaar was, betekende dat vaak de aankoop van een elders afgedankt orgel. Waren die op dat moment wellicht weinig waard,
achteraf gezien waren het in onze ogen dikwijls historisch gezien waardevolle instrumenten die op deze manier werden behoed voor sloop. Een nog moeilijk in te schatten aantal orgels kreeg, al dan niet verbouwd en/of voorzien van een ander front, op deze wijze een nieuwe kans (in soms een heel andere gebied dan de plaats van herkomst), - ook in Fryslân, met min of meer als sluitstuk in 1938 de plaatsing van een vroeg 18e-eeuws instrument in de gereformeerde kerk van Eestrum. Een deel van deze activiteiten kwam voor rekening van Taeke Pieters Klimstra.
Inleiding
In de laatste decennia van de 19e eeuw was er op het Friese platteland het nodige te beleven op "gereformeerd orgelgebied": op veel plaatsen schaften de Afgescheiden gemeenten zich voor het eerst een pijporgel aan, terwijl de periode na de Doleantie voor eennieuwe impuls zorgde. Ook in al bestaande kleinere hervormde en doopsgezinde kerken was men nu toe aan een eerste (of een ander) orgel. Daarnaast leidde onvrede binnen de Hervormde kerk ook tot het ontstaan van rechtzinnige Evangelisaties en in het 'lokaal' van dergelijke groeperingen ontstond na verloop van tijd ook de behoefte aan een pijporgel.
Aanvankelijk had men zich, zoals reeds gememoreerd, in de bescheiden "Chr. Gereformeerde"-, c.q. Doleantiekerkjes eerst
beholpen met een voorzanger (zoals in Driesum-Wouterswoude) of men schafte zich een harmonium aan; daarmee werd in een blad als de
Friesche Kerkbode veelvuldig geadverteerd. Zo kochten de Gereformeerden te Anjum in 1890 voor f. 1200,- een groot Schiedmayerharmonium (tweeklaviers, vrij pedaal) van de firma Bender te Leiden. Ook werd geadverteerd met elders overtollige kabinetorgels omdat die nog heel goed bruikbaar waren in de doorgaans nog kleine kerkjes. Zo bood de Leidse orgelmaker J. van Gelder in 1891 een kabinetorgel (met sprekend front) te koop aan, dat voorheen had dienst gedaan in de Haagse Westerkerk; of het een plaats in Fryslân heeft gevonden is niet bekend. In 1884 werd in de gereformeerde kerk van Driesum-Wouterwoude een kabinetorgel aangeschaft; het heeft daarna in Blija dienst gedaan. In Engwierum gaven in 1891 de Gez(usters) Siccama zelfs "haar" kabinetorgel aan de gereformeerde kerk cadeau! Trouwens, ook elders in de provincie stonden in gereformeerde kerkjes dergelijke instrumenten, zoals te Sexbierum (tot 1890), Piaam (1895 – 1906) en Witmarsum (1911 – 1926), terwijl de gereformeerden te Wolvega in 1885 een oud kabinetorgel overnamen van de r.k. kerk te Hasselt (Ov.).
Dat men op sommige plaatsen slechts met korte riemen kon roeien toont de orgelgeschiedenis-in-kort-bestek van het genoemde
Doleantiekerkje in Witmarsum:
"Om financieele redenen heeft de gemeente zich voortdurend genoodzaakt gezien haar gezang te doen begeleiden door reeds elders gebruikte orgels, die misschien wel soms aanspraak konden maken op de qualificatie "historisch", doch dan niet bepaald in documentairen zin. Toen ook het laatste van de serie muzikale bouwwerken [= het bovengenoemde kabinetorgel] vrijwel ter ziele was en nog slechts vermocht te "zuchten" werd besloten een nieuw orgel te laten bouwen, waartoe de middelen werden gevonden uit een daartoe gesticht fonds. Na inschrijving werd de uitvoering opgedragen aan de fa. Dekker te Goes, die deze opdracht voor ons voor ong. 8 jaar [lees: 1926] uitvoerde op verdienstelijke wijze, zodat, hoewel een soort "confectie"-orgel, toch de beschikking werd gekregen over een instrument, dat voor een dorpskerk van niet grooten omvang, zeer bruikbaar is".
Bij de gereformeerden in St. Jacobiparochie zien we een vergelijkbaar verhaal: een eerste orgel ("een gewoon huisorgel") werd in 1887 geplaatst. "Omstreeks 1900 werd hethuis- c.q. kerkorgel vervangen door een beter maar ook weer een gebruikt en wel uit de Doopsgezinde kerk te Oude Bildtzijl, in 1917 was ook dit orgel weer versleten en kon bij uitbreiding der gemeente ook het werk niet meer doen". Het werd toen vervangen door een ander gebruikt pijporgel.
Gelukkig waren de mogelijkheden niet altijd zó beperkt, maar gezien de doorgaans geringe financiële armslag wendde men zich, als men toe was aan een 'echt' kerkorgel en voldoende geld had ingezameld via intekenlijsten, voor een eenvoudig nieuw instrument of een gelegenheidsaanbieding niet alleen tot gerenommeerde firma’s in eigen provincie, zoals Van Dam, Bakker & Timmenga of Kruse (hun activiteiten blijven in dit artikel nagenoeg buiten beschouwing!), maar ook tot bedrijven elders in het land. Die konden vaak goedkoop en snel een nieuw orgel leveren of hadden anders wel een gebruikt instrument klaar staan. Ze maakten hun aanbiedingen voor gemeenten met een krappe beurs geregeld bekend in zuilgerichte landelijke en regionale periodieken en profiteerden van de steeds betere communicatiemogelijkheden binnenslands. Op die manier konden leveranciers als Martinus Vermeulen uit Woerden (die zijn orgels zeer vaak samenstelde uit bestaand materiaal in een nieuw jasje), J. Proper (Kampen), H. v.d. Molen (Steenwijk) en - wat later - de bedrijven van A.S.J. Dekker uit Goes en Spiering (Dordrecht) zich ook in Fryslân een aanzienlijk afzetgebied verwerven. Met name van het werk van laatstgenoemd drietal bleef weinig bewaard, hoofdzakelijk door gebrek aan kwaliteit.
Men kon als protestant in eigen provincie ook nog terecht bij de katholieke orgelmaker Eeltje Ypma uit Bolsward, die regelmatig
ingeruilde instrumenten te koop had (vooral afkomstig uit r.k. kerken) welke hij betrok bij zijn broer (Lodewijk Ypma) te Alkmaar.
Zo verhuisden via 'Bolsward' historisch belangwekkende orgels naar onder andere de hervormde kerk in Warns (1884) en de gereformeerde kerk in Workum (1889). En ook vanuit Blija werd in 1938 gemeld dat in de gereformeerde kerk aldaar omstreeks 1880-1890 [lees: september 1887] een gerestaureerd orgel (uit een r.k. kerk) bij hem was gekocht.Het verving "een heel oud orgeltje", afkomstig uit Driesum. Reeds in 1874 had E.S. Ypma in de hervormde kerk van Welsrijp het van Peereboom & Leyser (Maastricht) gekochte Robustellyorgel geplaatst, dat tegenwoordig nog is te bewonderen in de hervormde kerk te Minnertsga.
Binnen deze dynamische markt van aankoop en (door)verkoop was er – zeker als het stembeurten of klein onderhoud betrof – plaats voor kleine regionaal opererende bedrijfjes als die van Rense Ypes Groustra en (na hem) Taeke Pieters Klimstra.
Rense Ypes Groustra
Rense Ypes Groustra (1849 – 1918) had vermoedelijk enige tijd in Leeuwarden gewerkt bij de firma Van Dam (hij stond op goede voet met Luitjen Jacob II en Pieter van Dam) en bij de pianofabrikant/-handelaar C. Van Leeuwen (organist van de Doopsgezinde kerk), voordat hij trachtte in Dokkum en omgeving een bestaan als reparateur en stemmer van muziekinstrumenten op te bouwen. Ook was hij enige tijd organist van de Hervormde kerk te Driesum en van de Gereformeerde kerk te Driesum-Wouterwoude.
Als orgelmaker had Groustra niet veel succes. Zijn belangrijkste wapenfeiten in eigen omgeving (ook daarbuiten was hij incidenteel
actief) waren:
1878 – Lioessens, gereformeerde kerk:
herstelwerkzaamheden voor f. 49,05, inclusief plaatsing van "een register Fluit 4 vt en een dito praestant 2 voet voor minder doelmatige registers (…)".
1884 – Driesum-Wouterwoude, gereformeerde kerk:
Hier werd in 1884 de voorzanger overbodig, doordat men voor f. 125,- een (gebruikt) kabinetorgel aankocht met onbekende herkomst.
Dankzij intekenlijsten werd f. 177,55 bijeen gebracht en Groustra - hij woonde op dat moment in Driesum en was er organist van de
hervormde kerk - herstelde het voor f. 75,-; hij ontving daarnaast f. 55,- "voor een nieuw register" en enkele andere
werkzaamheden. De vrachtkosten bedroegen f. 5,-. Het heeft maar kort dienst gedaan, want al spoedig werd gevraagd om een ander
(ongetwijfeld krachtiger) orgel. Het kabinetorgel vond vervolgens nog een jaar onderdak in Blija.
Circa 1880 – 1890 – Damwoude, hervormde kerk:
onderhoud van het Hinsz-orgel (met onder andere in 1883 herstel van de balgen).
1886 - Driesum-Wouterswoude, gereformeerde kerk:
In dit jaar werd opnieuw een gebruikt orgel aangeschaft, in dit geval afkomstig uit de hervormde kerk in Koog aan de Zaan, vanwege
nieuwbouw aldaar door de Leeuwarder orgelmaker J.F. Kruse. Vermoedelijk werd het oude orgel van hem of via hem overgenomen. De kosten van aankoop en plaatsing werden betaald door scriba/organist Gerben Meijer. De opstelling in Driesum-Wouterswoude werd verzorgd door Rense Groustra en "Lutzen" van Dam (bedoeld zal zijn de Leeuwarder orgelmaker Luitjen Jacob van Dam II). Dankzij Broekhuyzen’s Orgelbeschrijvingen (uit omstreeks 1850) weten we dat dit orgel in 1828 in Koog aan de Zaan was geplaatst door de weinig bekende orgelmaker N. Looyaards uit Alphen aan de Rijn, vermoedelijk als gebruikt instrument. Het telde twee klavieren, 18 registers, twee afsluitingen, tremulant, ventiel en drie blaasbalgen. Het is niet bekend of Groustra en Van Dam bij de plaatsing wijzigingen aanbrachten. Eerstgenoemde had het in onderhoud tot zijn vertrek naar Groningen, daarna tot ongeveer 1900 gevolgd door "Van Dam". Dit "flinke orgel", dat bekend stond om "zijn mooien klank", ging op 5 april 1922 door kerkbrand verloren.
Onbekend jaartal - Kollum:
vervaardiging voor een particulier van een huisorgel in 'gotische kast' met 6 of 7 registers en aangehangen pedaal.
In 1890 vertrok Groustra naar de stad Groningen om daar zijn geluk te beproeven. Hij was daar als stemmer/reparateur zowel zelfstandig werkzaam, als in dienst van M. Eertman (onder andere bij de ombouw in 1908 van het Schnitger-orgel te Harkstede). Ook zijn carrière in Groningerland verliep weinig succesvol en doorgaans was het 'armoe troef'. Met zijn vertrek naar Groningen in 1890 maakte Groustra als het ware de weg vrij voor een opvolger en dat werd Taeke Klimstra.
Taeke Pieters Klimstra als persoon
Taeke Pieters Klimstra werd op 21 maart 1858 geboren aan de Alddyk bij Lioessens als zoon van landbouwer Pieter Taekes Klimstra en Dieuwke Wepkes Sjoerdsma. Hij groeide op in een gezin met veel belangstelling voor godsdienst, wetenschap, literatuur en muziek. Het orgelspelen had hij reeds vroeg geleerd, want al vanaf de plaatsing in 1874 bespeelde hij een aantal jaren het orgel in de gereformeerde kerk te Lioessens. Na zijn huwelijk in 1882 met Ynske van der Bos vinden we hem aanvankelijk als "gardenier" terug in Metslawier. Zijn hart en talenten lagen echter duidelijk niet in de agrarische hoek en na zeven jaar gaf hij het bedrijf op. Het gezin verhuisde in 1889 naar het nabijgelegen Wierum waar hij zich ging toeleggen op zijn grote passie: de handel in en reparatie van muziekinstrumenten (met name orgels); daarnaast gaf hij ook muziekles.
Toch stond als zijn beroep in het bevolkingsregister nog tot na 1914 dat van 'gardenier', hoewel hij toen al jarenlang adverteerde met zijn 'orgelaffaire'; pas nadien verschijnt de aanduiding "orgelhandelaar". Neveninkomsten werden verkregen door het verhuren van een kamer aan onderwijzers van de in 1902 opgerichte 'School met den Bijbel' ter plaatse. Op kerkelijk terrein was Taeke Klimstra al in zijn jonge jaren actief, waarbij hij weinig op had met allerlei (op dat moment) moderne stromingen binnen kerk, politiek en samenleving, getuige onder andere zijn in 1880 in dichtvorm gedrukte voordracht "It Ljocht" ("Het Licht"). In 1887 werd bij hem thuis de Afgescheiden gemeente van Metslawier opgericht; hijzelf werd daarbij benoemd tot 'armzorger'. In Wierum was Taeke Klimstra voorzitter van het schoolbestuur van de al eerder genoemde 'School met den Bijbel'. Bij een conflict rond een schoolhoofd liepen de emoties dermate op dat bij de bestuursleden zelfs de ramen werden ingegooid; Taeke Klimstra liet de kapot gegooide zonneblinden demonstratief een aantal jaren hangen! Klimstra en zijn vrouw kregen zeven kinderen, waarvan er vier al op zeer jonge leeftijd stierven. Hun zoon Pieter Taekes (die later onderwijzer werd) was in zijn jonge jaren zijn vader regelmatig behulpzaam bij het stemmen van orgels. In 1922 verhuisden Klimstra en zijn vrouw van het wel erg perifeer gelegen Wierum weer naar Metslawier. Hun woning (annex werkplaats) stond daar op een steenworp afstand van het treinstationnetje. Taeke Klimstra overleed op 13 april 1945 en werd begraven op het kerkhof in Lioessens.
Taeke Pieters Klimstra en het orgel
Als orgelmaker was Klimstra waarschijnlijk autodidact. Mogelijk heeft hij in zijn jongensjaren orgels goed bekeken en heeft hij de
opbouw van het orgel in de gereformeerde kerk in Lioessens van nabij kunnen volgen. Door in zijn functie als organist te assisteren bij het stemmen en bij het onderhoud van dat orgel (wellicht ook als hulp van Rense Groustra in 1878?) heeft hij mogelijkerwijs voldoende 'de kunst afgekeken' om er zelf aan te durven beginnen. Wellicht is (ook voor hemzelf) het "tot verbazing der beschouwers" vervaardigen van een huisorgel een belangrijke proeve van eigen bekwaamheid geweest.
Terwijl Klimstra zich na de vestiging in Wierum aanvankelijk eerst zal hebben bezig gehouden met de handel in en het stemmen van piano’s en harmoniums, alsmede in het geven van muzieklessen, moet hij zich snel het orgelmétier eigen hebben gemaakt. Zijn tot nu toe eerst bekende activiteit op orgelgebied dateert uit 1893. Hij leverde kennelijk gedegen werk voor een schappelijke prijs en de goede naam die hij daarmee opbouwde zal ongetwijfeld via positieve mond-tot-mondreclame tot nieuwe opdrachten hebben geleid. Ook gunstige verslagen van de ingebruikneming van door hem geplaatste orgels zullen daaraan hebben bijgedragen.
Zijn werkterrein heeft zich in hoofdzaak beperkt tot het noordoosten van Fryslân.
De belangrijkste werkzaamheden van Taeke Pieters Klimstra
Het navolgende overzicht is chronologisch geordend op basis van werkzaamheden met een grotere omvang dan incidentele gevallen van
stembeurten en onderhoud (welke hier verder buiten beschouwing blijven).
Eind 1894/begin 1895 - Ee, gereformeerde kerk:
Er moet in die periode een klein pijporgel "met geheel sprekend front" zijn geplaatst, zeer waarschijnlijk door Klimstra,
die het ingaande 1895 ook in (niet jaarlijks) onderhoud had tot 1908 (met in de jaren 1903 – 1906 een onderbreking door Johs. Groustra, – bedoeld zal zijn Johannes Rense Groustra, zoon van de eerder genoemde R.Y. Groustra). Het instrument werd in 1912 vervangen door
een nieuw orgel van de firma Van Dam.
1896 - Dokkum, gereformeerde kerk (A):
Het Van Dam-orgel werd door Klimstra gerepareerd voor f. 78,-. Het betreft een eenmalige bemoeienis met dit instrument en nadere
bijzonderheden ontbreken, maar dit karwei leverde hem wel een aanbevelingsadvertentie op in de Friesche Kerkbode.
1897 – Marrum, gereformeerde kerk:
"Eene niet onbelangrijke reparatie"; nadere gegevens ontbreken op dit moment.
1901 - Holwerd, hervormde kerk:
In dat jaar stemde Klimstra het Scheuer-orgel voor f. 18,-. Een jaar later werd door sommige kerkvoogden toch betwijfeld of hij als
'leek' voldoende vakbekwaam was om een zo groot en uitgebreid instrument te kunnen stemmen. Volgens de voorzitter der kerkvoogdij
had Klimstra "tot verbazing der beschouwers eens een eigen huisorgel vervaardigd en zoo iemand zal toch zeker in staat zijn om een gewoon orgel te stemmen!" Niettemin was hij het onderhoud na één jaar weer kwijt.
1902 – Stiens, gereformeerde kerk:
Balgreparatie door Klimstra (in zijn werkplaats) en een (vergeefs) aanbod voor een ander orgel.
1903 - Driesum-Wouterswoude, gereformeerde Kerk:
Klimstra onderhield het orgel vanaf ongeveer 1900. In 1903 vernieuwde hij het front; de kosten van de daarvoor aangeschafte nieuwe
pijpen bedroegen f. 303,01.
1905 - Aalsum, hervormde kerk:
Het instrument werd in 1905 voor f. 1000,- geleverd door M. Vermeulen te Woerden en bevat ouder materiaal. Klimstra had dit instrument in onderhoud van 1905 – 1929.
Eind 1904/begin 1905 - Holwerd, gereformeerde kerk:
Plaatsing van het Schiedmayer-harmonium (1890), afkomstig uit de gereformeerde kerk te Anjum, vermoedelijk door Klimstra.
1905 - Anjum, gereformeerde kerk:
In Utrecht was via M. Maarschalkerweerd en Zoon het voormalige Witte-orgel (1866) uit de Remonstrantse kerk aangekocht (te koop voor f. 2500,-). De Friesche Kerkbode wist over de verdere gang van zaken te melden: "De heer T. Klimstra van Wierum, die zich van jaren her al meer naam verwerft als orgelstemmer en reparateur, heeft de eer van het afbrekings- en opbouwingswerk. Met kalmte, vaardigheid en goed beleid heeft hij alles volvoerd". Het orgel werd daarbij per zeilschip vervoerd naar Fryslân, waarna het laatste traject van het vervoer naar Anjum werd afgelegd per trein. Klimstra heeft het instrument tot op hoge leeftijd in onderhoud gehad. Kerk en orgel gingen in 1967 door brand verloren.
1907 - Driesum, hervormde kerk:
Nadat Klimstra al in 1902 het Hinsz-orgel had gerepareerd, werd het instrument in 1907 voor f. 125,- door hem hersteld, waarbij
(naar Jan Jongepier veronderstelt) de Vox Humana 8' werd verwijderd en aan de dispositie een Octaaf 2' werd toegevoegd. Klimstra
onderhield het orgel verder enige malen in de periode 1911 - 1928.
1908 - Driesum-Wouterwoude, gereformeerde kerk:
Aan weerszijden van het orgel werden galerijen gebouwd en in dat verband informeerde men bij Klimstra naar de kosten van het
vergroten of verplaatsen van de vleugelstukken van het orgel. Of het werk ook is uitgevoerd is niet bekend, wel herstelde hij de
blaasbalgen voor f. 33,60.
1909 - Wierum, gereformeerde kerk:
Plaatsing van een gebruikt orgel, afkomstig uit Bolsward, gereformeerde kerk (A). De firma A.S.J. Dekker, die daar in 1909 een
nieuw orgel plaatste, verkocht het oude (minus het Positief, dat terecht kwam in de gereformeerde kerk van Damwoude-Murmerwoude) naar Wierum, waar het door Klimstra werd opgesteld en voorzien van een aangehangen pedaal (omvang 1 octaaf). Hij heeft het de jaren daarna onderhouden (vermoedelijk meestal kosteloos).
1911 - Lioessens, gereformeerde kerk:
Van dit Bader-orgel (1667, Anjum, hervormde kerk), werd het Hoofdwerk in 1874 aangekocht en in Lioessens opgesteld door de firma
Van Dam; overigens kwam het rugwerk bij de Gereformeerden in Kollum terecht, verhuisde in 1926 naar Kollumerpomp en ging in 1966
in Sneek door brand verloren. In 1878 wijzigde R.Y. Groustra in Lioessens de dispositie (zie eerder). Het instrument - dat hij in
zijn jonge jaren zelf had bespeeld - was vanaf 1893 in onderhoud bij Klimstra, die het in 1911 uitgebreid herstelde. Hij leverde voor f. 242,50 een nieuw klavier, verving in slechte staat verkerende pijpen door nieuwe exemplaren en vulde ontbrekend pijpwerk aan. In 1951 werd in een herdenkingsboekje opgemerkt: "Het verhaal ging, nu 50 jaar geleden [= omstreeks 1900],
dat een orgelstemmer uit het oorspronkelijke instrument de beste pijpen gestolen zou hebben". Tot de afbraak (en verkoop)
in 1927 verzorgde Klimstra het verdere onderhoud.
1911/12 - Wierum, hervormde kerk:
Het orgel uit de hervormde kerk te Rinsumageest (1646 - 1648, Willem Meijnerts) werd in 1891/92 verkocht naar Wierum en daar door
Bakker & Timmenga opgesteld. Klimstra heeft dit 'nieuwe' instrument in onderhoud gehad van 1895 tot tenminste 1920.
Volgens de overlevering had het 3 balgen en 3 treden in een apart balghuis en verder werd er over gezegd: "T. Klimstra
(vader) en P. Klimstra (zoon) stemden het". Het orgel werd in 1911 door Klimstra gerestaureerd en geplaatst in het nieuwe
kerkgebouw (ingebruikneming begin februari 1912). Het is niet bekend of hij bij die gelegenheid het Borstwerk heeft verwijderd of dat dit reeds eerder was gedaan. Vijftien jaar later was opnieuw herstel nodig van dit orgel, "dat eigenlijk geen behoorlijke muziek meer ten gehore brengt". Uiteindelijk leverde de firma A.S.J. Dekker begin 1930 het huidige orgel.
1912 - Niawier, gereformeerde kerk:
In Niawier wilde men in 1911 voor het eerst een kerkorgel aanschaffen. Nadat Klimstra in 1912 eerst zelf voorstellen had gedaan,
verwees hij daarna naar Martinus Vermeulen te Woerden voor "een gereedstaand orgel". Twee broeders bekeken in Woerden het
instrument, maar deelden niet Klimstra's mening, dat het voor de kerk te klein zou zijn, integendeel zelfs. Derhalve gingen ze zonder zijn bemoeienis verder met Vermeulen in zee. Klimstra onderhield het instrument wel enkele malen in de periode 1923 – 1931.
1916 - St. Jacobiparochie, gereformeerde kerk:
Klimstra plaatste hier een Maarschalkerweerd-orgel (1/8;1896), afkomstig uit de kerk van de Nederlandse Protestantenbond in Baarn.
Hij stemde het enkele malen in de periode tot 1933.
1917 - Driesum-Wouterwoude, gereformeerde kerk:
Klimstra herstelde van het Looyaards-orgel het "bovenste gedeelte" [bedoeld zal zijn het Hoofdwerk] met behulp van het
"onderste" [het positief], d.w.z. dat vermoedelijk pijpwerk van het Positief werd gebruikt voor herstel en/of
dispositiewijziging van het Hoofdwerk; nadere details ontbreken.
1917 – Enter (Ov.), gereformeerde kerk:
In dat jaar plaatste Klimstra hier een pijporgel. Mogelijk dankte hij de opdracht aan de predikant, die van 1900 – 1913 voorganger was te Nes-Wierum en Klimstra dus goed moet hebben gekend.
1919 - Ee, gereformeerde kerk:
Zeer tegen de zin van de organist werd het Van Dam-orgel (1912) in 1919 niet in de nieuwe kerk geplaatst door de firma Van Dam zélf, maar door Klimstra (die het kennelijk goedkoper kon doen).
1919 - Metslawier, gereformeerde kerk:
Na voltooiing van een nieuwe kerk in 1917 wilde men ook een orgel aanschaffen. Men koos voor het duurste aanbod van Klimstra
(f. 1800- plus f. 50,- "voor het zetten, en bijkomende kosten"). Begin 1918 kreeg hij enig uitstel omdat
hij "door tijdsomstandigheden" genoodzaakt was de blaasbalg van het nieuwe orgel zelf te maken. Het betrof dus ook
hier een van elders afkomstig instrument. Het programma van de ingebruikneming op 8 augustus 1919 bleef bewaard. Over het orgel werd in de Nieuwe Dockumer Courant opgemerkt: "Het nieuwe orgel doet den vervaardiger en leverancier den heer T. Klimstra te Wierum alle eer aan. Deskundigen roemen het als een zeer solied werk". Klimstra had het instrument in (niet jaarlijks) onderhoud tot en met 1937. Het was een éénklaviers mechanisch orgel met 9 registers, aangehangen pedaal en een magazijnbalg.
1920 - Holwerd, gereformeerde kerk:
Hier kocht men in 1920 het orgel uit de oud-katholieke Engelmunduskerk te IJmuiden. (1/8, B.J. van Eldik, 1895), na het
eerst bekeken te hebben "met een deskundige". Het aanwezige kerkharmonium werd voor f. 15,- verkocht. Gezien het feit dat Klimstra het 'nieuwe' orgel al in hetzelfde jaar stemde en dat nadien nog enkele malen deed (1923 en 1926), is het heel plausibel dat hij de genoemde deskundige was en dat hij ook zorgde voor de opstelling (en vervanging van de Trompet door een Prestant 8') in Holwerd op een nieuw balkon boven de preekstoel.
1921 - Twijzel, gereformeerde kerk:
Dit instrument was oorspronkelijk in 1781 door Gideon Thomas Bätz gebouwd voor de r.k. statie te Wognum (Noord-Holland) en
verhuisde via de r.k. parochie te Spaarnwoude aan de Lie (1871) en de Gereformeerden in Workum (1889) tenslotte voor f. 1400,- naar
Twijzel. Het werd daar in 1921 door Klimstra opgesteld, waarbij de Mixtuur door hem werd 'uitgedund'. Kerk en orgel gingen later door brand verloren.
1925 - Nijbeets, gereformeerde kerk:
In of kort na 1660 werd een klein orgel geplaatst in de nieuw gebouwde kerk in Leek (Gr.). Het werd in 1915 verkocht naar de
hervormde kerk te Haulerwijk en daar in 1925 vervangen door een nieuw orgel van de firma Dekker. Het oude orgel werd verkocht naar
Nijbeets en daar hersteld en geplaatst door Klimstra voor f. 88,-. Mogelijk had hij het daarna nog enkele jaren in onderhoud.
Dit orgel werd kort na de Tweede Wereldoorlog afgebroken.
1927 – Warten, gereformeerde kerk:
Men kocht voor f. 500.- het pijporgel uit de afgebroken gereformeerde kerk (A) te Gerkesklooster-Stroobos; het werd voor f. 250,-
door Klimstra overgeplaatst naar Wartena.
1927 – Enter (Ov.), gereformeerde kerk:
In september van dat jaar plaatste Klimstra 'zijn' orgel over naar het nieuwe kerkgebouw.
1927/'28 - Echtenerbrug, gereformeerde kerk:
In 1927 werd in verband met de bouw van een nieuwe gereformeerde kerk in Lioessens besloten daar een ander orgel te plaatsen.
Het oude orgel uit Lioessens werd vervolgens nog net voor of kort na de jaarwisseling geplaatst in Echtenerbrug. Daarbij werd de
Octaaf 4' vervangen door een Bourdon 16' en werd het pedaalklavier verwijderd; tevens werd er een electrische windvoorziening
aangebracht. Dat het werk door Klimstra werd uitgevoerd is ook aannemelijk gelet op het feit dat nog 10 jaar later voor meer
informatie over de geschiedenis van het orgel naar hem werd verwezen. Kerk en orgel gingen in 1954 door brand verloren.
1932 - Lioessens gereformeerde kerk:
Het instrument (1876, L. Ypma) was afkomstig uit de voormalige r.k. St.-Martinuskerk in Bolsward; het was daar overbodig geworden
door de samenvoeging van de twee stadsparochies en de bouw van één nieuwe kerk. Tijdens de ingebruikneming in Lioessens werden niet
alleen bedankt de orgelbouwer Standaart (voor het herstel en maar liefst 20 jaar garantie) en twee van zijn werknemers (voor de vlotte plaatsing), maar ook "den heer Klimstra van Metslawier voor zijn medewerking". Vermoedelijk zal hij vooral een rol hebben vervuld als adviseur en toezichthouder bij de plaatsing van het orgel (dat overigens wel een ander front kreeg).
Bij deze ingebruikneming werd het orgel bespeeld door "den heer Beintema van Leeuwarden"
.1933 Wetzens, hervormde kerk:
Omstreeks 1930 wilde men het harmoniumtijdperk verlaten en derhalve werden met "deskundige Klimstra" enige pijporgels bekeken, onder andere in Sappemeer. Uiteindelijk leverde Klaas Doornbos (Groningen) in 1933 een passend instrument.
Terugblik:
De tijd na circa 1890 was vanuit orgelhistorisch perspectief gezien een dynamische periode, waarin veel kerken en kerkjes zich
een orgel aanschaften en heel wat instrumenten van plaats verwisselden; dikwijls ging het daarbij om elders al gebruikte
instrumenten. De rol van Klimstra in dat geheel is duidelijk: als stemmer, reparateur en leverancier van orgels wist hij zich een
plaats te verwerven in eigen regio, vooral in kerken van 'arme luiden'. Hij vulde daarmee ruimschoots de lacune op die was ontstaan
door het vertrek van Rense Ypes Groustra naar Groningen. De door hem geleverde orgels of delen daarvan, die hij zelf geschikt maakte voor hun nieuwe bestemming, betrok hij vermoedelijk meestal via advertenties en connecties met orgelmakers zoals Martinus Vermeulen en Dekker. De plaats van herkomst is daardoor merendeels onbekend. Tevens trad hij soms op in een wat meer adviserende rol. Aldus kleurde Taeke Pieters Klimstra op geheel eigen wijze een stukje in van de nog slechts gedeeltelijk ontgonnen orgelgeschiedenis van Noordoost Fryslân.
[Deze bijdrage is een beknopte versie van een veel uitgebreider artikel, dat zal verschijnen als donateurspublicatie van de Stichting tot behoud van het Nederlandse Orgel]