Organum Frisicum brengt ons over de Friese grens met Drenthe, maar dat
wel vanwege de (thematische) link naar Workum en Sloten. We bezoeken
drie kerken met orgels van Jan Harmens, voluit Jan Harmensz Camp, orgelbouwer
te Berlikum.
Maar toch: het orgel van Meppel is aanleiding voor deze excursie. Driehonderd jaar
geleden werd het orgel opgeleverd en in gebruik genomen. Dat in 1712 tot de bouw
werd besloten was een gevolg van meermalige Meppeler bezoeken aan Friese orgels
van verschillende orgelbouwers. De keuze viel daarna op Jan Harmens, die al veel eerder
(in 1696) de opdracht krijgt tot de bouw van het Workumer orgel. En het is in Workum,
in de fraaie laatgotische Gertrudiskerk waar onze Jan Harmens-excursie begint.
Workum, Sint Gertrudiskerk
In de late middeleeuwen ontwikkelt Workum zich door de verbinding met de Zuiderzee tot
centrum van scheepvaart. Concurrentie van Hollandse steden zorgt voor enige neergang
maar in de 16e eeuw weet Workum, ook door scheepsbouw en het leveren van zeelieden
aan de Hollandse scheepvaart, behoorlijk welvarend te worden. De bouw van
een nieuwe kerk getuigt daar ook van.
Op een Workumer zegel uit 1355 staat de voorloper van deze kerk afgebeeld: een
eenbeukige kerk met een spitse toren, veel kleiner dan de huidige. De kerk was gewijd
aan de heilige Gertrudis (626-659), dochter van Pepijn de Oudere, hofmeier in een deel
van het Frankische rijk. Gertrudis van Nijvel, ook Geertrui of Gertrud (Geertruidenberg is
naar haar genoemd), was een vroegmiddeleeuwse heilige en abdis.
Rond 1515 werd begonnen met de vervanging van de eenbeukige kerk door een
driebeukige. Dat verliep meteen al weinig voorspoedig door de strijd tussen Vetkopers
en Schieringers. Troepen van een leger van Friese boerenopstandelingen en huurlingen,
de Arumer ‘Zwarte Hoop’ (bekend van Grutte Pier), brengen ernstige vernielingen aan
kerk en toren toe. Pas in 1523 kon men weer volop aan de slag. Het driebeukige schip is
onvoltooid gebleven: vijf traveeën waren gepland, het werden er drie. Bij de bouw van dit
schip zijn koor en transept verhoogd. Je kunt het zien aan de nissen boven de ramen aan
de binnenkant. Opmerkelijk is de afsluiting van het koor met vier muurvlakken en dus
vier ramen in plaats van de in grotere kerken gebruikelijke vijf.
De toren is tussen 1523 en 1545 gebouwd en net als het schip van de kerk onvoltooid
gebleven. Toren en kerk hadden moeten aansluiten, maar het is er niet van gekomen:
een bijzondere aanblik. Waarom dit ‘onaf’? We weten het helaas niet. Veronderstellingen
zijn: de roerige tijden die voorafgingen aan de reformatie, te grote ambities van de
Workumers en te weinig geld om ze te realiseren of wellicht een combinatie van deze
zaken.
Bij de restauratie van 1939 tot 1953, zo langdurig vanwege een onderbreking tijdens de
Tweede Wereldoorlog, kreeg de kerk haar huidige gedaante. Bijna onvoorstelbaar is,
dat het koor en de beide transeptarmen daarvóór van het driebeukige middendeel
gescheiden waren. Juist de ruimtelijkheid van het huidige kerkinterieur maakt grote
indruk.
Van het 17e- en 18e-eeuwse meubilair is weinig behouden gebleven, maar de preekstoel
uit 1718, met snijwerk in Lodewijk XIV-stijl is een van de mooiste van Fryslân. De
vijf panelen bevatten voorstellingen van Bijbelse wonderverhalen. In het noordertransept
zien we de magistraatsbank uit 1716, ook in Lodewijk XIV-stijl; de kuif bevat het
stadswapen. De beschilderde gildebaren in de noord- en zuidbeuk mogen niet onvermeld
blijven: de omvang van deze collectie is uniek in Nederland.
Het orgel
Als de kerk in 1533 in gebruik wordt genomen staat er waarschijnlijk al een orgel. Een
dertigtal pijpen in het huidige orgel zijn namelijk typerend voor die tijd en ook verwant
aan het pijpwerk in de orgels van Oosthuizen (1521) en Krewerd (1533). En als Jan
Harmens in 1696 de opdracht krijgt voor het bouwen van een nieuw orgel staat er in het
bestek: “Het oude orgel sal tot profijt van de orgelmaeker sijn…”
Kerkvoogdijrekeningen die het orgel betreffen zijn er vanaf 1645. In dat jaar is er sprake
van “Mijchgiel Andries … tractement puisterblazen”. In 1656 worden herstelwerkzaamheden
verricht, onder andere ter bescherming tegen vleermuizen en vogels. Aan Cornelis
Jeroens wordt ƒ 54,- overgemaakt “ter saake van repareeren van ons vervallen orgel in
ons groote kerck”.
Jan Harmens mag, na de opdracht daartoe op 1 november 1696, een orgel met 16 stemmen
bouwen, met een achtvoets hoofd- en een viervoets rugwerk. Voor de kas volgt een
afzonderlijke opdracht. Toch is ook die waarschijnlijk van Jan Harmens, getuige verwantschap
met die van Meppel en Sloten en ook vanwege de cartouches onder het rugpositief:
‘anno 1697’ en ‘Jan Harmens orgelmaker’.
Het orgel oogt bescheiden. Je zou kunnen denken: had het niet wat grootser gekund?
We moeten dan bedenken dat de nok van het gebouw op de plaats van het orgel tot
1951 een stuk lager was. Er was toen een zadeldakafsluiting. Bijzonder zijn de luiken
die onder meer dienden tot het weren van stof en ongedierte. In 1722 wordt aan organist
Heineman opgedragen voortaan het orgel na de dienst af te sluiten!
In 1878 verbouwt Eeltje Sjoerds Ypma uit Bolsward het orgel voor maar liefst ƒ 1940,-.
Het klavier wordt vergroot tot f3. De dispositie wordt naar de romantische smaak van de
tijd aangepast. De pijpen van het oude orgel die nog goed zijn worden wel hergebruikt.
In 1911 vindt een uitbreiding van het pedaal plaats, in 1919 is er een restauratie door
de fa. Bakker & Timmenga en in 1951 door Vermeulen uit Alkmaar. In de jaren zeventig
was het orgel in slechte staat. De fa. Flentrop krijgt opdracht het orgel te restaureren naar
de toestand van 1697. De uitgangspunten daarbij zijn dat het historisch pijpwerk opnieuw
wordt gebruikt, het nieuwe pijpwerk in oude stijl en materiaalkeuze wordt bijgemaakt
en dat de dispositie geïnspireerd zal zijn op die van 1697 en 1788.
Het tweede onderdeel van de excursie is een bezoek aan de Grutte Tsjerke in Sloten.
Het vestingstadje Sloten, Sleat in het Fries, is een van de elf steden van Fryslân.
De vesting is ontworpen door Menno van Coehoorn, die in het nabijgelegen Wijckel in
een praalgraf ligt begraven. Sloten is in de dertiende eeuw ontstaan op een historisch
strategische plek. Op de kruising tussen de landroute tussen Duitsland (Bentheim) en
Stavoren en de waterverbinding tussen de stad Sneek en Hanzesteden aan de IJssel.
De kerk is gebouwd in 1647 op de plek waar eerder een kapel heeft gestaan. De eerste
steen van de kerk werd gelegd door de burgemeester en president-kerkvoogd dr. Epeus
Oosterzee. De bijzondere bank tegenover de preekstoel is naar hem vernoemd. In de
periode 2021-2022 is er een restauratie in en om de kerk uitgevoerd. Als sluitstuk wordt er
groot onderhoud aan het orgel verricht door orgelmakerij Bakker & Timmenga.
Het huidige orgel is in 1786 gebouwd door orgelmaker Albert van Gruisen. Hij gebruikte
hierbij het pijpwerk van het vorige orgel dat door Jan Harmens in 1704 in de kerk was
geplaatst. Je kunt je een beeld van dat orgel vormen doordat de kas van dat viervoetsorgel
in het huidige orgel gebruikt is als kas voor het rugwerk. Het orgel van Harmens
had een kort octaaf (dus miste de pijpen op Cis, Dis, Fis en Gis). Deze zijn door Van
Gruisen bijgemaakt evenals de frontpijpen. Verder gebruikte Van Gruisen voor de bouw
ook pijpwerk uit een ander orgel van Jan Harmens namelijk het orgel dat in 1692 in
Wergea was geplaatst.
Over het geheel schrijft Jan Jongepier dat het “samen een boeiend en indrukwekkend
ensemble (vormt), waarbij de pijpen van Harmens door hun hoog loodgehalte, grote
wanddikte en forse mensuur tot grote klankintensiteit leiden”. Het orgel is in 1975-1976
gerestaureerd door Jürgen Ahrend en teruggebracht naar de situatie van 1786.
Dispositie: Hoofdwerk (C-c3): Praestant 8’ (frontpijpen Van Gruisen 1786 / binnenwerk
Harmens 1692), Holpijp 8’ (H, 1692), Bourdon 16’ (D), Octaaf 4’
(H, 1692), Quintprestant 3’ (H 1692), Octaaf 2’ (Ahrend 1975), Blokfluit 2’
(H 1704), Mixtuur III-IV sterk (B/D) (groot deel H 1692 / overige: Van G),
Sexquialter II sterk (H 1692 / Van G), Trompet 8’ (B/D) (Ahrend 1975, kopie
naar het orgel in Marssum) Rugwerk (C-c3: Fluit does 8’ (H 1704, enge mensuur), Prestant 4’
(Van G), Quintfluit 3’ (H 1704), Octaaf 2’ (H 1704), Mixtuur II-III sterk
(A 1975), Dulciaan 8’ (A 1975, kopie naar het orgel in Marssum) Pedaal (C-d1): Aangehangen Speelhulpen: Hoofdwerk-Rugwerk (schuifkoppel), Tremulant Stemming: Werckmeister III
Meppel, Grote of Mariakerk
In 1141 vestigde een zekere Coenradus zich op een afstand van ‘9 uur gaans’ ten zuiden
van Assen met zijn boerenhoeve. Die ligt dan aan een van de riviertjes die uitkomen op de
Sethe, nu het Meppeler Diep. Riviertjes die via die Sethe het water lozen op de Zuiderzee.
Daaraan heeft ‘Möppele’ zijn naam te danken: Möppele betekent monding. In het
vruchtbare, waterrijke gebied komen meer boeren en ook ‘burgers’ wonen. Meppel
groeit snel.
De inwoners gaan ter kerke in Kolderveen. Maar in 1422 scheiden de Meppeler gelovigen
zich vanwege het toenemend aantal af van hun kerk in Kolderveen. Een al eerder
gestichte kapel in Meppel werd nu de parochiekerk. De naam, Mariakerk, wordt dan
ook al gebruikt. Omstreeks 1437 is begonnen met de bouw van een toren, een andere
dan de huidige. In de 15e eeuw is de kerk nog eenbeukig, het betreft het deel waar zich
nu de preekstoel en het orgel bevinden.
Rond 1540 wordt de kerk vergroot door de bouw van de noordelijke beuk, een veel kleinere
dan die van nu. Het jaartal 1540 is ook te vinden op de toren, die er toen waarschijnlijk
twee geledingen bij kreeg.
In 1596 – er is sprake van een algemene hervorming in Drente – wordt de Grote of Mariakerk
protestant. De Tachtigjarige Oorlog is gaande en dat heeft dramatische gevolgen
voor de kerk. Tussen 1623 en 1627 worden er militairen gehuisvest. De kerk wordt min
of meer geruïneerd, vooral door de rook en stank van het stoken. Muren en pilaren zitten
vol roetaanslag. Hierin kerken is onmogelijk. Op de overheid wordt een beroep gedaan de
herstelkosten te financieren. Dat verzoek is succesvol. Voor ƒ 1200,- wordt de kerk opgeknapt.
In 1765 wordt nogmaals tot vergroting van de kerk besloten, maar het duurt nog tot
1778 voordat die gerealiseerd kan worden. Het probleem: financiering, mede door de
Meppeler gemeenschap. Het koor werd afgebroken en de beuken worden tot aan de
Hoofdstraat doorgetrokken. Ook reden voor het creëren van de gevel aan die straat.
Architect Sorg uit Assen maakt er een classicistisch ontwerp voor.
Onderhoud van kerk en toren zijn kostbaar. In 1963 wordt het onderhoud van de toren
geheel overgedragen aan de burgerlijke gemeente. Een gedeelte van het orgel staat
dan nog binnen de toren. De restauratie tussen 1951 en 1968 maakt daar een eind
aan. Tussen 1959 en 1963 vinden de grootste veranderingen plaats. De kerkbanken
verdwijnen ten gunste van knopstoelen, er komen weer kaarsenkronen in de kerk te
hangen, de trekstangen worden vervangen door balken en de, vanwege het begraven,
meermaals verhoogde vloer werd met 40 centimeter verlaagd (en beenderen werden
geruimd).
Het orgel
De totstandkoming van het Meppeler Jan Harmens-orgel kent een moeizame geschiedenis.
Het begint er al mee dat er 11 jaren voor nodig zijn om – het is destijds een
zaak van de burgerlijke gemeente – financiële dekking te vinden voor de voorgenomen
bouw van een nieuw orgel: van 1700 tot 1711. In 1712, na een zevental offertes
(waarschijnlijk o.a. van Arp Schnitger) en bezoeken aan diverse kerken en orgels in Fryslân,
volgt het definitieve besluit de bouw te gunnen aan Jannus Hermannus Camp. Voor
een bedrag van ƒ 1600,- zal hij een tweeklaviersorgel met aangehangen pedaal leveren.
In 1716 is Jan Harmensz Camp zover dat hij het orgel wil laten keuren. In een vergadering
van 24 maart besluiten de Volmachten (bestuurders) van de stad tot uitnodiging
van “een bequaem orgelist, orgelmaeker of selfs twee orgelisten teneinde het orghel
tot Meppelt op te nemen”. Maar… het orgel wordt afgekeurd. En het blijft niet bij die eerste
keer: tot en met het jaar 1720 wordt het orgel nóg twee keer afgekeurd. En triest: in
1721, na een ziekteperiode waarin hij het orgel niet heeft kunnen voltooien, overlijdt
Jan Harmensz Camp. Zijn zoon schrijft aan de Volmachten: “heeft gesuckelt tot het ijnde
van sijn Leven alsoo het God almachtig heeft belieft mijn lieve en seer beminde Vader op
te ijsen uijt dit bedroefde Tranendal tot een overgangh in een Eeuwighduierende gelucksaligh
leven op den 8 januaris 1721”.
Hoewel hij de bouw dus niet voltooide, staat zijn naam wel degelijk in het houtsnijwerk
onder aan het rugwerk. Wie het orgel dan wél afbouwde? Frans Caspar Schnitger, die
net de bouw van het orgel in de Michaëlskerk in Zwolle had afgerond. In minder dan
een jaar is het orgel nu wel klaar én goedgekeurd, namelijk op 8 mei 1722.
In 1825 en 1905 vinden er veranderingen plaats aan het orgel. Na nog meer van deze
ingrepen kan vastgesteld worden dat het orgel er allerminst op vooruitgaat.
In 1949 besluit de kerkvoogdij tot een grondige restauratie en uitbreiding met een
derde klavier (van zeven stemmen) en een zelfstandig pedaal (van negen stemmen).
Mense Ruiter voert deze restauratie uit, die volgens plan in fases zal plaatsvinden. Maar
nog langer dan de bouw door Jan Harmens duurt deze ‘onderneming’: van 1951 tot 1968!
De al genoemde restauratie van het gebouw is daar mede debet aan. Maar ook ontbreekt
het aan voldoende subsidies.
Drie orgelbouwers hebben zo hun invloed op het orgel, zoals we het nu kunnen beluisteren.
In onderstaand overzicht van de dispositie is dan ook vermeld welke registers
van Jan Harmens (Camp) zijn en welke van Schnitger of Mense Ruiter.