ok2022menu




Najaarsexcursie met orgels van Jan Harmensz Camp Friese Orgelkrant 2022
 

Organum Frisicum brengt ons over de Friese grens met Drenthe, maar dat wel vanwege de (thematische) link naar Workum en Sloten. We bezoeken drie kerken met orgels van Jan Harmens, voluit Jan Harmensz Camp, orgelbouwer te Berlikum.

Maar toch: het orgel van Meppel is aanleiding voor deze excursie. Driehonderd jaar geleden werd het orgel opgeleverd en in gebruik genomen. Dat in 1712 tot de bouw werd besloten was een gevolg van meermalige Meppeler bezoeken aan Friese orgels van verschillende orgelbouwers. De keuze viel daarna op Jan Harmens, die al veel eerder (in 1696) de opdracht krijgt tot de bouw van het Workumer orgel. En het is in Workum, in de fraaie laatgotische Gertrudiskerk waar onze Jan Harmens-excursie begint.

Workum, Sint Gertrudiskerk

In de late middeleeuwen ontwikkelt Workum zich door de verbinding met de Zuiderzee tot centrum van scheepvaart. Concurrentie van Hollandse steden zorgt voor enige neergang maar in de 16e eeuw weet Workum, ook door scheepsbouw en het leveren van zeelieden aan de Hollandse scheepvaart, behoorlijk welvarend te worden. De bouw van een nieuwe kerk getuigt daar ook van.

Op een Workumer zegel uit 1355 staat de voorloper van deze kerk afgebeeld: een eenbeukige kerk met een spitse toren, veel kleiner dan de huidige. De kerk was gewijd aan de heilige Gertrudis (626-659), dochter van Pepijn de Oudere, hofmeier in een deel van het Frankische rijk. Gertrudis van Nijvel, ook Geertrui of Gertrud (Geertruidenberg is naar haar genoemd), was een vroegmiddeleeuwse heilige en abdis.

Rond 1515 werd begonnen met de vervanging van de eenbeukige kerk door een driebeukige. Dat verliep meteen al weinig voorspoedig door de strijd tussen Vetkopers en Schieringers. Troepen van een leger van Friese boerenopstandelingen en huurlingen, de Arumer ‘Zwarte Hoop’ (bekend van Grutte Pier), brengen ernstige vernielingen aan kerk en toren toe. Pas in 1523 kon men weer volop aan de slag. Het driebeukige schip is onvoltooid gebleven: vijf traveeën waren gepland, het werden er drie. Bij de bouw van dit schip zijn koor en transept verhoogd. Je kunt het zien aan de nissen boven de ramen aan de binnenkant. Opmerkelijk is de afsluiting van het koor met vier muurvlakken en dus vier ramen in plaats van de in grotere kerken gebruikelijke vijf.

De toren is tussen 1523 en 1545 gebouwd en net als het schip van de kerk onvoltooid gebleven. Toren en kerk hadden moeten aansluiten, maar het is er niet van gekomen: een bijzondere aanblik. Waarom dit ‘onaf’? We weten het helaas niet. Veronderstellingen zijn: de roerige tijden die voorafgingen aan de reformatie, te grote ambities van de Workumers en te weinig geld om ze te realiseren of wellicht een combinatie van deze zaken.

Bij de restauratie van 1939 tot 1953, zo langdurig vanwege een onderbreking tijdens de Tweede Wereldoorlog, kreeg de kerk haar huidige gedaante. Bijna onvoorstelbaar is, dat het koor en de beide transeptarmen daarvóór van het driebeukige middendeel gescheiden waren. Juist de ruimtelijkheid van het huidige kerkinterieur maakt grote indruk.

Van het 17e- en 18e-eeuwse meubilair is weinig behouden gebleven, maar de preekstoel uit 1718, met snijwerk in Lodewijk XIV-stijl is een van de mooiste van Fryslân. De vijf panelen bevatten voorstellingen van Bijbelse wonderverhalen. In het noordertransept zien we de magistraatsbank uit 1716, ook in Lodewijk XIV-stijl; de kuif bevat het stadswapen. De beschilderde gildebaren in de noord- en zuidbeuk mogen niet onvermeld blijven: de omvang van deze collectie is uniek in Nederland.

Het orgel

Als de kerk in 1533 in gebruik wordt genomen staat er waarschijnlijk al een orgel. Een dertigtal pijpen in het huidige orgel zijn namelijk typerend voor die tijd en ook verwant aan het pijpwerk in de orgels van Oosthuizen (1521) en Krewerd (1533). En als Jan Harmens in 1696 de opdracht krijgt voor het bouwen van een nieuw orgel staat er in het bestek: “Het oude orgel sal tot profijt van de orgelmaeker sijn…”
Kerkvoogdijrekeningen die het orgel betreffen zijn er vanaf 1645. In dat jaar is er sprake van “Mijchgiel Andries … tractement puisterblazen”. In 1656 worden herstelwerkzaamheden verricht, onder andere ter bescherming tegen vleermuizen en vogels. Aan Cornelis Jeroens wordt ƒ 54,- overgemaakt “ter saake van repareeren van ons vervallen orgel in ons groote kerck”.

Jan Harmens mag, na de opdracht daartoe op 1 november 1696, een orgel met 16 stemmen bouwen, met een achtvoets hoofd- en een viervoets rugwerk. Voor de kas volgt een afzonderlijke opdracht. Toch is ook die waarschijnlijk van Jan Harmens, getuige verwantschap met die van Meppel en Sloten en ook vanwege de cartouches onder het rugpositief: ‘anno 1697’ en ‘Jan Harmens orgelmaker’.
Het orgel oogt bescheiden. Je zou kunnen denken: had het niet wat grootser gekund? We moeten dan bedenken dat de nok van het gebouw op de plaats van het orgel tot 1951 een stuk lager was. Er was toen een zadeldakafsluiting. Bijzonder zijn de luiken die onder meer dienden tot het weren van stof en ongedierte. In 1722 wordt aan organist Heineman opgedragen voortaan het orgel na de dienst af te sluiten!

In 1878 verbouwt Eeltje Sjoerds Ypma uit Bolsward het orgel voor maar liefst ƒ 1940,-. Het klavier wordt vergroot tot f3. De dispositie wordt naar de romantische smaak van de tijd aangepast. De pijpen van het oude orgel die nog goed zijn worden wel hergebruikt. In 1911 vindt een uitbreiding van het pedaal plaats, in 1919 is er een restauratie door de fa. Bakker & Timmenga en in 1951 door Vermeulen uit Alkmaar. In de jaren zeventig was het orgel in slechte staat. De fa. Flentrop krijgt opdracht het orgel te restaureren naar de toestand van 1697. De uitgangspunten daarbij zijn dat het historisch pijpwerk opnieuw wordt gebruikt, het nieuwe pijpwerk in oude stijl en materiaalkeuze wordt bijgemaakt en dat de dispositie geïnspireerd zal zijn op die van 1697 en 1788.


Dispositie:
Hoofdwerk (C-c3): Praestant 8’, Holpijp 8’, Quintpraestant 6’, Octaaf 4’, Superoctaaf 2’, Gemshoorn 2’, Mixtuur IV sterk (B/D), Scherp III sterk, Sexquialter II sterk (D), Trompet 8’ B/D
Rugpositief (C-c3: Quintadeen 8’, Prestant 4’, Roerfluit 4’, Quintfluit 3’, Octaaf 2’, Scherp II sterk
Pedaal (C-d1): Bourdon 16’, Octaaf 8’, Trompet 8’
Speelhulpen: Hoofdwerk-Rugwerk (schuifkoppel), Pedaal-Hoofdwerk, Tremulant


Sloten, Grutte Tsjerke

Het tweede onderdeel van de excursie is een bezoek aan de Grutte Tsjerke in Sloten. Het vestingstadje Sloten, Sleat in het Fries, is een van de elf steden van Fryslân. De vesting is ontworpen door Menno van Coehoorn, die in het nabijgelegen Wijckel in een praalgraf ligt begraven. Sloten is in de dertiende eeuw ontstaan op een historisch strategische plek. Op de kruising tussen de landroute tussen Duitsland (Bentheim) en Stavoren en de waterverbinding tussen de stad Sneek en Hanzesteden aan de IJssel. De kerk is gebouwd in 1647 op de plek waar eerder een kapel heeft gestaan. De eerste steen van de kerk werd gelegd door de burgemeester en president-kerkvoogd dr. Epeus Oosterzee. De bijzondere bank tegenover de preekstoel is naar hem vernoemd. In de periode 2021-2022 is er een restauratie in en om de kerk uitgevoerd. Als sluitstuk wordt er groot onderhoud aan het orgel verricht door orgelmakerij Bakker & Timmenga.

Het huidige orgel is in 1786 gebouwd door orgelmaker Albert van Gruisen. Hij gebruikte hierbij het pijpwerk van het vorige orgel dat door Jan Harmens in 1704 in de kerk was geplaatst. Je kunt je een beeld van dat orgel vormen doordat de kas van dat viervoetsorgel in het huidige orgel gebruikt is als kas voor het rugwerk. Het orgel van Harmens had een kort octaaf (dus miste de pijpen op Cis, Dis, Fis en Gis). Deze zijn door Van Gruisen bijgemaakt evenals de frontpijpen. Verder gebruikte Van Gruisen voor de bouw ook pijpwerk uit een ander orgel van Jan Harmens namelijk het orgel dat in 1692 in Wergea was geplaatst.

Over het geheel schrijft Jan Jongepier dat het “samen een boeiend en indrukwekkend ensemble (vormt), waarbij de pijpen van Harmens door hun hoog loodgehalte, grote wanddikte en forse mensuur tot grote klankintensiteit leiden”. Het orgel is in 1975-1976 gerestaureerd door Jürgen Ahrend en teruggebracht naar de situatie van 1786.


Dispositie:
Hoofdwerk (C-c3): Praestant 8’ (frontpijpen Van Gruisen 1786 / binnenwerk Harmens 1692), Holpijp 8’ (H, 1692), Bourdon 16’ (D), Octaaf 4’ (H, 1692), Quintprestant 3’ (H 1692), Octaaf 2’ (Ahrend 1975), Blokfluit 2’ (H 1704), Mixtuur III-IV sterk (B/D) (groot deel H 1692 / overige: Van G), Sexquialter II sterk (H 1692 / Van G), Trompet 8’ (B/D) (Ahrend 1975, kopie naar het orgel in Marssum)
Rugwerk (C-c3: Fluit does 8’ (H 1704, enge mensuur), Prestant 4’ (Van G), Quintfluit 3’ (H 1704), Octaaf 2’ (H 1704), Mixtuur II-III sterk (A 1975), Dulciaan 8’ (A 1975, kopie naar het orgel in Marssum)
Pedaal (C-d1): Aangehangen
Speelhulpen: Hoofdwerk-Rugwerk (schuifkoppel), Tremulant
Stemming: Werckmeister III


Meppel, Grote of Mariakerk

In 1141 vestigde een zekere Coenradus zich op een afstand van ‘9 uur gaans’ ten zuiden van Assen met zijn boerenhoeve. Die ligt dan aan een van de riviertjes die uitkomen op de Sethe, nu het Meppeler Diep. Riviertjes die via die Sethe het water lozen op de Zuiderzee. Daaraan heeft ‘Möppele’ zijn naam te danken: Möppele betekent monding. In het vruchtbare, waterrijke gebied komen meer boeren en ook ‘burgers’ wonen. Meppel groeit snel.

De inwoners gaan ter kerke in Kolderveen. Maar in 1422 scheiden de Meppeler gelovigen zich vanwege het toenemend aantal af van hun kerk in Kolderveen. Een al eerder gestichte kapel in Meppel werd nu de parochiekerk. De naam, Mariakerk, wordt dan ook al gebruikt. Omstreeks 1437 is begonnen met de bouw van een toren, een andere dan de huidige. In de 15e eeuw is de kerk nog eenbeukig, het betreft het deel waar zich nu de preekstoel en het orgel bevinden.
Rond 1540 wordt de kerk vergroot door de bouw van de noordelijke beuk, een veel kleinere dan die van nu. Het jaartal 1540 is ook te vinden op de toren, die er toen waarschijnlijk twee geledingen bij kreeg.

In 1596 – er is sprake van een algemene hervorming in Drente – wordt de Grote of Mariakerk protestant. De Tachtigjarige Oorlog is gaande en dat heeft dramatische gevolgen voor de kerk. Tussen 1623 en 1627 worden er militairen gehuisvest. De kerk wordt min of meer geruïneerd, vooral door de rook en stank van het stoken. Muren en pilaren zitten vol roetaanslag. Hierin kerken is onmogelijk. Op de overheid wordt een beroep gedaan de herstelkosten te financieren. Dat verzoek is succesvol. Voor ƒ 1200,- wordt de kerk opgeknapt.

In 1765 wordt nogmaals tot vergroting van de kerk besloten, maar het duurt nog tot 1778 voordat die gerealiseerd kan worden. Het probleem: financiering, mede door de Meppeler gemeenschap. Het koor werd afgebroken en de beuken worden tot aan de Hoofdstraat doorgetrokken. Ook reden voor het creëren van de gevel aan die straat. Architect Sorg uit Assen maakt er een classicistisch ontwerp voor.

Onderhoud van kerk en toren zijn kostbaar. In 1963 wordt het onderhoud van de toren geheel overgedragen aan de burgerlijke gemeente. Een gedeelte van het orgel staat dan nog binnen de toren. De restauratie tussen 1951 en 1968 maakt daar een eind aan. Tussen 1959 en 1963 vinden de grootste veranderingen plaats. De kerkbanken verdwijnen ten gunste van knopstoelen, er komen weer kaarsenkronen in de kerk te hangen, de trekstangen worden vervangen door balken en de, vanwege het begraven, meermaals verhoogde vloer werd met 40 centimeter verlaagd (en beenderen werden geruimd).

Het orgel

De totstandkoming van het Meppeler Jan Harmens-orgel kent een moeizame geschiedenis. Het begint er al mee dat er 11 jaren voor nodig zijn om – het is destijds een zaak van de burgerlijke gemeente – financiële dekking te vinden voor de voorgenomen bouw van een nieuw orgel: van 1700 tot 1711. In 1712, na een zevental offertes (waarschijnlijk o.a. van Arp Schnitger) en bezoeken aan diverse kerken en orgels in Fryslân, volgt het definitieve besluit de bouw te gunnen aan Jannus Hermannus Camp. Voor een bedrag van ƒ 1600,- zal hij een tweeklaviersorgel met aangehangen pedaal leveren. In 1716 is Jan Harmensz Camp zover dat hij het orgel wil laten keuren. In een vergadering van 24 maart besluiten de Volmachten (bestuurders) van de stad tot uitnodiging van “een bequaem orgelist, orgelmaeker of selfs twee orgelisten teneinde het orghel tot Meppelt op te nemen”. Maar… het orgel wordt afgekeurd. En het blijft niet bij die eerste keer: tot en met het jaar 1720 wordt het orgel nóg twee keer afgekeurd. En triest: in 1721, na een ziekteperiode waarin hij het orgel niet heeft kunnen voltooien, overlijdt Jan Harmensz Camp. Zijn zoon schrijft aan de Volmachten: “heeft gesuckelt tot het ijnde van sijn Leven alsoo het God almachtig heeft belieft mijn lieve en seer beminde Vader op te ijsen uijt dit bedroefde Tranendal tot een overgangh in een Eeuwighduierende gelucksaligh leven op den 8 januaris 1721”.

Hoewel hij de bouw dus niet voltooide, staat zijn naam wel degelijk in het houtsnijwerk onder aan het rugwerk. Wie het orgel dan wél afbouwde? Frans Caspar Schnitger, die net de bouw van het orgel in de Michaëlskerk in Zwolle had afgerond. In minder dan een jaar is het orgel nu wel klaar én goedgekeurd, namelijk op 8 mei 1722.
In 1825 en 1905 vinden er veranderingen plaats aan het orgel. Na nog meer van deze ingrepen kan vastgesteld worden dat het orgel er allerminst op vooruitgaat.

In 1949 besluit de kerkvoogdij tot een grondige restauratie en uitbreiding met een derde klavier (van zeven stemmen) en een zelfstandig pedaal (van negen stemmen). Mense Ruiter voert deze restauratie uit, die volgens plan in fases zal plaatsvinden. Maar nog langer dan de bouw door Jan Harmens duurt deze ‘onderneming’: van 1951 tot 1968! De al genoemde restauratie van het gebouw is daar mede debet aan. Maar ook ontbreekt het aan voldoende subsidies.

Drie orgelbouwers hebben zo hun invloed op het orgel, zoals we het nu kunnen beluisteren. In onderstaand overzicht van de dispositie is dan ook vermeld welke registers van Jan Harmens (Camp) zijn en welke van Schnitger of Mense Ruiter.


Dispositie

Hoofdwerk (C-f3): Prestant 8’ (Ruiter), Holpijp 8’ (Harmens), Quintadeen 8’ (H), Octaaf 4’ (H), Openfluit 4’ (H), Nasard 3’ (Schnitger), Octaaf 2’ (H), Ruispijp II sterk (H), Mixtuur III sterk (H), Cymbel VI sterk (R), Dulciaan 16’ (R), Trompet 8’ (Harmens / Schnitger)
Rugwerk (C-f3): Holpijp 8’ (Harmens), Prestant 4’ (Ruiter), Open Fluit 4’ (H), Fluit Quint 3’ (H), Octaaf 2’ (Harmens/Ruiter), Woudfluit 2’ (H), Quint 1 1/3’ (R), Sesquialter II sterk (H/R), Scherp IV sterk (R), Dulciaan 8’ (Schnitger), Tremulant
Borstwerk (C-f3): Gedekt 8’, Gedektfluit 4’, Octaaf 2’, Fluit Quint 1 1/3’, Sifflet 1’, Scherp III sterk, Vox Humana 8’ (alle registers Ruiter)
Pedaal (C-f1): Prestant 16’, Octaaf 8’, Gedekt 8’, Octaaf 4’, Mixtuur VI sterk 2’, Bazuin 16’, Trompet 8’, Cornet 4’, Trompet 2’ (alle registers Ruiter)
Koppels: Pedaal-Hoofdwerk, Pedaal-Rugwerk, Hoofdwerk-Rugwerk, Hoofdwerk-Borstwerk


Gjildert van der Velde &
Keimpe van der Wal


stuur link via whatsapp stuur link via mail kopieer link naar clipboard