Dit jaar gaat de voorjaarsexcursie naar Arum en Harlingen. We starten in Arum, een dorp
met circa duizend inwoners. Arum is waarschijnlijk al voor het begin van onze jaartelling
ontstaan op een grote terp. Momenteel telt het dorp maar liefst acht
rijksmonumenten, waaronder het terrein waarop zich vroeger de Camminghastate
bevond. De state is lang geleden afgebroken en er is niet veel meer dan een tekening
bewaard gebleven. Het voormalige stinseterrein hoort tegenwoordig bij een boerderij die
nu de naam Camminghastate draagt. Deze kop-hals-rompboerderij met bijbehorend
bakhuis staat ook op de monumentenlijst. Een ander monument is de statige herberg
‘De Gekroonde Leeuw’ uit 1876, die vroeger diende als halteplaats van de tram van Bolsward
naar Harlingen.
De Lambertuskerk is een ander rijksmonument van Arum. Mogelijk gaat de geschiedenis
van de kerk terug tot rond 1200, maar in 1664 werd na een brand door blikseminslag
de kerk dermate verbouwd, dat van de middeleeuwse voorganger maar weinig terug te
vinden is. Op 12 februari 1836 brandde het gebouw wederom af en werd in datzelfde
jaar herbouwd. Bouwmeester Thomas Romein had een neoclassicistische kerk ontworpen,
maar het werd uiteindelijk een meer eenvoudige, traditionele zaalkerk met spitsboogvensters
en een half ingebouwde toren.
De ingang van de kerk bevindt zich niet aan de voorkant van de toren, waar zich een radvenster
en een rondboogvenster bevinden, maar in de noordgevel, in de eerste travee.
De toren wordt bekroond met twee koepeltjes met rondbogige openingen tussen
dunne pilasters, die wel in neoclassicistische stijl gemaakt zijn. Een grafmonument en een
familiebank zijn de stille getuigen van de aanwezigheid van de familie Cammingha. Zij
hadden vroeger ook een speciale ingang in de kerk, maar die is inmiddels ‘provisorisch’
dichtgemetseld.
Het orgel in Arum is één van de vier overgebleven Leichel-orgels in Fryslân. Friedrich
Gerhard Leichel kwam uit Duitsland en bouwde dit orgel in 1885. Het is het grootste
Leichelorgel in Fryslân: twee klavieren en zelfstandig pedaal. Het orgel kwam in de
plaats van een Ypma-orgel uit 1840 dat niet goed functioneerde. Leichel maakte bij de
bouw van het nieuwe orgel wel gebruik van de Ypma-kas, maar vergrootte deze en later
verkocht hij het binnenwerk van het Ypmaorgel aan de gereformeerde kerk te Leens.
Hoewel men in Arum blij was met het nieuwe orgel, ontstond tijdens de inwijding van het
orgel in 1885 nogal wat commotie. In een aantal kranten stond het volgende hierover:
‘Nu begonnen evenwel de poppen spoedig te dansen. Een orthodox lidmaat begon te
smalen op de toespraak van dominé, die evenals de meeste lidmaten, liberaal is. Een
twist volgde, die ten laatste in handtastelijkheden overging. Het was een vrij woest
tooneel: een paar honderd menschen, mannen en vrouwen, raasden en tierden door
elkander. Eindelijk slaagden dominé en de burgemeester er in, de orde te herstellen.’ Bij
een restauratie in 1940 door de firma Spanjaard werden enkele registers gewijzigd. In
2021 is het orgel geheel gerestaureerd door Bakker & Timmenga uit Leeuwarden, waarbij
de dispositie van het bovenwerk weer hersteld werd. De pedaaldispositie is ongemoeid
gelaten.
Zeer bepalend voor de skyline van Harlingen is de rooms-katholieke Sint-Michaëlkerk.
Bouwmeester van het godshuis aan de Zuiderhaven is Alfred Tepe uit Utrecht, die sterk
beïnvloed werd door de befaamde architect Pierre Cuypers. Op 31 mei 1888 verruilde
de Harlinger parochie na ruim 75 jaar haar schuilkerkje voor de driebeukige kruisbasiliek,
in neogotische stijl gebouwd.
De inrichting is vrij sober, waardoor de beelden en kunstwerken die er wel staan des te
meer opvallen. Hoogaltaar en zijaltaren zijn vervaardigd door Friedrich Wilhelm Mengelberg.
Prachtig zijn de uit acrylglas gemaakte ramen in de doopkapel en het priesterkoor
van de hand van Jan Murk de Vries, de in 2015 overleden Friese kunstenaar.
Een Engelse brandbom beschadigde in de Tweede Wereldoorlog de kerktoren. Enige
tijd erna, op 5 november 1941, zorgde een bombardement voor grote schade aan kerk
en sacristie. De rooms-katholieke Harlingers kerkten daardoor jarenlang in verenigingsgebouw
Het Roomsche Hemeltje. Na de oorlog werd gelukkig gekozen voor restauratie van
het eigen rijksmonument. Nadien volgden nog meer opknapbeurten, de grootste tussen
1985 en 1999.
Tot 2013 was de Michaëlparochie zelfstandig. Bij de start van dat jaar fuseerde roomskatholiek
Harlingen met de parochies van Franeker, Dronryp, Sint Annaparochie en de
Waddeneilanden Terschelling en Vlieland tot de Heilige Jacobus de Meerdere Parochie.
Het Adema-orgel
In 1898 wordt het instrument nieuw gebouwd, met gebruikmaking van één ouder
register; de Bourdon 16’ van het Hoofdwerk (tevens Subbas 16’ pedaal). Het instrument
krijgt 18 registers, verdeeld over twee klavieren en pedaal. De dispositie was als volgt:
Het instrument is verdeeld in twee kassen, links en rechts naast het westvenster. De
mechanische vrijstaande speeltafel stond tegen de westgevel tussen de beide kassen
in, de mechanische tractuur werd onder de koorvloer weggewerkt. Zowel de Hoofdwerklade
als de Positieflade werden voorzien van extra cancellen voor het Pedaal: Het Hoofdwerk
had 12 extra ventielen voor C-H van het Pedaal, het Positief 15 voor de tonen c-d1
van het Pedaal. Het orgel bezat geen zwelkast.
In 1941 wordt de kerk zwaar beschadigd door oorlogsgeweld. Hierbij sneuvelen vele
ramen van de kerk. Ook het orgel ondervond schade en werd gedemonteerd en opgeslagen.
In 1949/1950 werd het orgel hersteld en teruggeplaatst door Adema’s Kerkorgelbouw-
Hubert Schreurs. Hierbij werd de dispositie aangepast en, ingrijpender, de tractuur
elektropneumatisch gemaakt. De beide windladen werden voorzien van balgjes in de
ventielkasten, die hiertoe werden vergroot en onder de ventielkasten werden wipmagneten
aangebracht. De elektrische speeltafel werd tegen de balustrade geplaatst.
De beschadigde tinnen frontpijpen werden alle vervangen door nieuwe exemplaren uit
gespoten zink. Het Pedaal werd uitgebreid met twee extra registers, deze werden op
elektro-pneumatische kegelladen geplaatst achter de bestaande kassen. De kassen
werden uitgebouwd tot aan de westgevel. De Pedaalambitus werd tevens uitgebreid tot f1,
echter alleen voor de nieuwe registers en de koppelingen. Albert de Klerk bespeelde het
orgel tijdens de ingebruikname in februari 1950.
In 1998 werd een deelrestauratie aan het orgel uitgevoerd. Hoewel de windladen toen al
slecht te noemen waren, werd besloten deze niet te restaureren. Wel werd de oorspronkelijke
dispositie hersteld, waarbij de originele Vox Humana herplaatst kon worden (met
behoud van de toegevoegde pedaalregisters uit 1949) en de elektrische aanleg werd vernieuwd.
Tevens werd om het Positief een mechanische zwelkast gebouwd, voorzien van
een extra jaloezieraam op het dak van de kas en werd dit klavier voorzien van een tremolo.
In 2002 werd een Trompet Harmoniek 8’ aan het Positief toegevoegd. Deze werd
op de plaats van de Basson-Hobo gezet, de Basson-Hobo verhuisde naar de kantsleep
van de Vox Humana en de Vox Humana kreeg een eigen elektrische lade.
De situatie van de windladen werd alsmaar slechter. In 2016 werd een offerte opgesteld
voor totaalrestauratie van deze windladen, waarbij dan ook direct de beide balgen
opnieuw beleerd zouden worden. In 2018 kwam daar een offerte voor het digitaliseren
van de speeltafel bij. De elektrische contacten van de speeltafel waren ondertussen erg
slecht geworden, waardoor veel storingen in de tractuur optraden. In 2020 werd de restauratie
gestart.
De werkzaamheden hielden het volgende in:
- Totaalrestauratie windladen en pijproosters, nieuw oppassen van het pijpwerk
- Restauratie pneumatische sleep- en ventielsysteem
- Restauratie beide balgen en kanalisatie
- Restauratie pijpwerk
- Digitaliseren speeltafel en uitbreiding met elektronische setzer
- Herintonatie pijpwerk
Omwille van de ruimte in het orgel werd besloten de pneumatische transmissielade van
de Bourdon/Subbas 16’ elektrisch te maken en te verplaatsen naar de ruimte aan de
voorkant van het Hoofdwerk, onder de windlade.
Het werk was eind september 2021 gereed, toen vervuiling optrad door stucadoorswerkzaamheden.
Helaas moest het gehele orgel opnieuw worden schoongemaakt en dus ook de intonatie opnieuw
worden nagelopen. Uiteindelijk kon het werk in december 2021 worden opgeleverd.
Met het schitterende Hinsz-orgel uit 1776 is de Grote Kerk van Harlingen een bijzonderheid.
Het kerkgebouw zelf is al opmerkelijk. De kerk staat duidelijk op een terp. Als men
dan weet dat de eerste kerk, een Romaanse kerk, werd afgebroken in 1771 om plaats te
maken voor dit overweldigende bouwwerk, en dat men dan ook bedenkt dat deze nieuwe
kerk in drie jaar gebouwd werd, namelijk van 1772-1775, mag dat wel een wonder
heten. De rijzige tufstenen toren bleef echter staan, die is van de 13e eeuw.
Dat ‘Harlingen’ in de tweede helft van de 18e eeuw zo’n grote kerk bouwde, is voor
Friese begrippen uitzonderlijk. Het resultaat was wel dat de kerk hoog boven de stad uittorent.
Het interieur is opvallend, want men hoefde geen rekening te houden met de katholieke
liturgie waarbij het hoogaltaar centraal staat. Het ging bij de protestanten om
de preekstoel waar het Woord Gods verkondigd wordt. De gezichtslijnen lopen alle naar
de preekstoel. Dat het Hinsz-orgel meteen daarna gebouwd werd is ook verbazingwekkend.
Het imposante gebouw is volgens een kruisvormig grondplan ontworpen, met vier
gevels. Er zijn omlopende galerijen, waarbij in de westgevel nog een extra galerij (kraak)
boven is gebouwd. Dat is de zogenaamde weeshuiskraak, voor de kinderen van Het
Stadsweeshuis. Opvallend veel stucwerk is er te vinden, hoofdzakelijk in de dorische
pilasters, die het interieur extra ruim doen lijken. Het is gemaakt door Jacob Otten Husley
uit Amsterdam. Het ontwerp van de kerk werd gemaakt door de Harlinger houtkoopman
en bouwmeester Willem Douwes. Op 1 januari 1775 werd de kerk ingewijd, er
waren toen wel 3000 mensen aanwezig. De kerk had en heeft echter 1000 zitplaatsen!
Oorspronkelijk was deze kerk niet de kerk van Harlingen, maar van het dorp Almenum,
dat bij de grietenij Barradeel hoorde. In de 12e eeuw werd er op de terp die ontstaan
was op een natuurlijke kwelderrug een romaanse tufstenen kerk gebouwd, gewijd aan
Sint Michaël. Al gauw treft men de benaming aan: de Dom van Almenum. Waarom zij zo
genoemd werd, is nooit duidelijk geworden. In Fryslân kende men verder deze benaming
niet. In de loop der tijden werd de kerk vergoot, en kreeg het twee beuken en een toren,
dat is de huidige toren.
Nog in 1558 op de kaart van Van Deventer is te zien dat Harlingen en Almenum los van
elkaar liggen. Almenum was daar het kerkdorp en Harlingen was aan zee ontstaan
en breidde zich wel snel uit vanwege zijn havens. Harlingen ontstond dan ook niet uit
een dorp, zoals de andere steden in Fryslân, maar het lag pal aan het water en had geen
terpen. Rond 1580 had Harlingen zich zodanig uitgebreid dat Almenum mét kerk binnen
de stadsgrachten kwam te liggen. De plaatsen Harlingen en Almenum vloeiden dus in
elkaar over. Harlingen had wel een eigen kerk, maar die was kleiner dan de Dom: de
Westerkerk.
Nu was Almenum wel een belangrijk dorp, vanwege zijn nogal grote kerk. Het was een
plaats waar het seendrecht (of ook wel sendrecht) werd uitgesproken en daarmee was
Almenum een bepaald rechtsgebied. De kerkelijke zendgraaf (meestal de bisschop zelf)
sprak daar recht, hoofdzakelijk over kerkelijke zaken, maar het ging ook over huwelijken,
testamenten, echtscheidingen, overspel, bloedschande en moord. Het waren harde tijden
want uit rechtszaken bleek dat kinderen hun ouders wel bont en blauw sloegen, of
dat men zonder hulp te bieden wel mensen liet verdrinken. Daar stonden zware straffen
op, vooral hoge geldboetes.
Het bracht de kerk, en de bisschop, wel veel geld in het laatje. Rond 1400 kwam daar
veel kritiek op, omdat er rechtsongelijkheid door ontstond. Het seendrecht verloor aan
betekenis en het werd overgenomen door het grietenijrecht (per gemeente) of het
dorpsrecht. En daarmee ontstonden er grote moeilijkheden tussen Almenum en Harlingen.
Almenum en Harlingen waren zo dicht tegen elkaar aan gegroeid, dat er onenigheid
ontstond over ‘de buitenlui’ die net buiten de kernen woonden. Dat waren de zogenaamde
uitburen. Maar uitburen betekende ook en vooral: het rechtsgebied. Het begrip ‘de
klokslag’ had dezelfde betekenis.
Hoorden burgers, in die tijd ‘huislieden’, die net buiten de grachten van Harlingen woonden
nu bij Harlingen of bij Almenum? Het is een groot conflict geworden. Het had immers
ook te maken met belastingen. Iemand die net in Gratingaburen (of buurt) woonde
(ten westen van Almenum) was wegens de handel interessant voor én Harlingen én Barradeel.
Er stonden daar bijvoorbeeld herbergen die lagen aan de vaarten die naar de havens
leidden. Daar werd goed geld verdiend. Moesten die belasting betalen aan Harlingen
of aan Barradeel? Barradeel zag graag die inkomstenstroom richting hun grietenij gaan,
maar het was dankzij Harlingen dat ze goed konden verdienen.
In andere steden in Fryslân was het goed geregeld, meestal ook na lange strijd. In
Franeker (Franekeradeel) en Leeuwarden (Leeuwarderadeel) waren precies de grenzen
aangegeven waar burgers woonden die recht hadden op steun van de stad, maar
er wel aan moesten bijdragen. In de Middeleeuwen werd bepaald dat waar men de
klok van de hoofdkerk nog kon horen, daar was het rechtsgebied, letterlijk de klokslag.
Precies aan te geven was dit niet, maar toen men letterlijk de grenzen in kaart bracht,
waren de huislieden van de uitburen of van de klokslag, aangegeven. Nu had Almenum
een groot rechtsgebied als klokslag (men vindt het terug op oude kaarten, bijv. die van
Schotanus en Halma uit 1718), Harlingen had maar een klein deel. Toch eiste Harlingen
steeds meer op.
Waar hoorde men kerkelijk bij, wat had men voor beroep? Administratief leidde dit allemaal
tot moeilijkheden. Het werd natuurlijk echt een kwestie toen het Harlingen voor
de wind ging, dat was vanaf de 16e en 17e eeuw. Harlingen vraagt dan aan de Hertog
van Anjou of het niet beter was heel Almenum bij Harlingen te voegen. Daar protesteerde
Barradeel heftig tegen. In 1673 nog was er een hevige strijd over een herberg,
’t Hendstehof, die verkocht werd. Harlingen beweerde dat ’t Hendstehof bij Harlingen
hoorde en Barradel vond documenten dat de herberg bij hen hoorde. Harlingen had
een sterke zaak, omdat de huislieden die daar woonden in Harlingen ‘ter merke en ter
kerke gingen’. Die bewoners verdienden immers puur en alleen vanwege de handel en
zeevaart van Harlingen!
Er kwam ten slotte een overeenkomst. De situatie was ook niet langer houdbaar. Harlingen
was in 1644 ook Admiraliteitsstad van Fryslân geworden, dus nam de havenstad
een steeds belangrijker positie in. De grenzen werden exact bepaald en Harlingen werd
met zijn rechtsgebied uitgebreid. De havenstad moest dan wel voor de armen zorgen
in dit gebied van Barradeel. Hoewel officieel Almenum nog lange tijd Barradeel was, was
het de facto Harlingen. In de Grote Kerk was er bijvoorbeeld in 1785 (dus in de nieuwe
kerk) een bijeenkomst met alle stemmen van het toenmalige belastingsysteem, van het
floreenrecht, en dan blijkt dat Almenum aanwezig was met veertien stemmen! Onder Almenum
viel toen nog steeds Gratingabuurt, waar levendige handel plaatsvond omdat er
producten opgeslagen werden die niet het hele jaar door in Harlingen konden of mochten
worden bewaard. Daar had Barradeel dan weer groot voordeel van qua florenen.
Nog heel lang werden huwelijken aangekondigd in de Grote Kerk, waarbij vermeld
werd tot welk rechtsgebied men hoorde en dan was nog lang te vernemen of iemand bij
de klokslag (of uitburen) van Almenum behoorde of bij die van Harlingen. Het begrip
klokslag verdween pas eind 18e eeuw, dan komt het eigentijdse begrip ‘grondgebied’ tevoorschijn.
In de Franse tijd werd Almenum zelfs nog een poosje een eigen zelfstandige
‘commune’, maar daarna was het afgelopen en kwam het weer bij Barradeel. Bestuurlijk
was het een gedrocht en pas in 1933 werd Almenum bij Harlingen gevoegd. De Grote
Kerk stond nu op grondgebied van de stad zelf. Nog heel lang, zeker in de volksmond,
bleef men spreken van: de Dom van Almenum. De Grote Kerk is nu de trots van alle Harlingers.
Het Hinsz-orgel
Het is niet de eerste keer dat we een bezoek brengen aan de Grote Kerk in Harlingen.
In de orgelkranten van 2012 en 2018 is de geschiedenis van het orgel al uitgebreid
beschreven. Deze zijn te lezen op www.organumfrisicum.frl.
We volstaan hier met de huidige dispositie: Hoofdwerk (C-f3): Gedakt 16’, Prestant 8’, Baarpijp 8’, Holpijp 8’, Spitsfluit
4’, Cornet D 3 sterk, Octaaf 4’, Quint 3’, Octaaf 2’, Woudfluit 2’, Mixtuur IV-VI
sterk (B/D), Trompet 16’ (B/D), Trompet 8’, Voxhumana 8’ Rugwerk (C-f3): Holpijp 8’, Quintadeen 8’, Prestant 4’, Fluit 4’, Nassat
3’, Octaaf 2’, Speelfluit 2’, Sesquialter II-IV sterk, Scherp II-IV sterk, Dulciaan 8’ Pedaal (C-d1): Bourdon 16’, Prestant 8’, Gedakt 8’, Quint 6’, Octaaf 4’, Nachthoorn
2’, Bazuin 16’, Trompet 8’, Schalmey 4’, Cornet 2’ Koppels: Hoofdwerk-Rugwerk, (schuifkoppel), Hoofdwerk-Pedaal.
Afsluiters voor Hoofdwerk, Rugwerk en Pedaal.
Tremulanten op Hoofdwerk en Rugwerk. Calcantenklok. Toonhoogte: a1= 415 Hz. Winddruk: 70 millimeter voor het hele orgel.
Stemming volgens Neidhardt
Riemke Dijkstra (Arum)
Wiebe van der Hout (Sint-Michaëlkerk)
Ronald van Baekel (Adema-orgel)
Bearn Bilker (Grote Kerk)