orgelmakers, spiegelmakers en schrijnwerkers te Leeuwarden
Van deze broers is Johann (Jan) Adolf Hillebrand (1786-1846) het bekendst. Immers, hij heeft tussen 1813 en 1831 een zestal orgels in Friesland vervaardigd en nog vier in zijn geboortestreek, Westfalen. Algemeen wordt aangenomen dat Jan Adolf samen met zijn broer Gerhard Heinrich zich omstreeks 1808 in Leeuwarden heeft gevestigd (*1). In dit jaar wonen zij samen in de Ipe Brouwerssteeg (E168) (*1b). Zij waren zonen van de landman (= landbouwer) Johann Caspar Hillebrand. Tussen de 17e en de 19e eeuw zochten veel Duitsers uit Westfalen hun heil in ons land omdat de landbouw in eigen land onvoldoende bestaansmogelijkheden bood. Onder het motto: 'War in der Heimat bittere Not, in Holland gabs Verdienst und Brot' vertrokken velen al of niet tijdelijk naar ons land (*2). Beide broers gaven bij hun inschrijving in het Leeuwarder bevolkingsregister als beroep orgelmakersknecht op. Bij wie ze in hun geboortestreek het vak hebben geleerd is niet bekend. Eind 18e, begin 19e eeuw werkte in Münster de orgelmaker Melchior Vorenweg ( 1753-1844) (*3). Wellicht was dat hun leermeester.
In dienst bij Van Gruisen?
In februari 1808 verschijnt er in de Leeuwarder Courant een advertentie waarbij een gerenomeerde orgelmaker een 'schreinwerkers- of
orgelmakers-knegt' vraagt. Gegadigden kunnen zich vervoegen bij Haantje Dirks op de Keizersgragt. (*4) De advertentie wordt enige
malen herhaald. Het zou ons niet verbazen als Albertus van Gruisen die gerenommeerde orgelmaker is geweest en dat de gebroeders
Hillebrand hiervan hebben gehoord door tussenkomst van landslieden uit Leeuwarden. Immers, in die stad woonden veel mensen die
afkomstig waren uit Westfalen. Voeg daar bij dat Albertus van Gruisen in 1808 de opdracht verkreeg tot het bouwen van het nieuwe
orgel in Hallum, het grootste dat hij heeft vervaardigd en nog bezig was met orgels voor kerken in Joure (rooms-katholiek), Roodhuis (rooms-katholiek) en Harlingen (doopsgezind) dan kan men zich voorstellen dat extra mankracht welkom was. Van Jan Adolf is zeker dat hij bij Albertus van Gruisen en diens zoon Willem in dienst is geweest. In 1816 is in de Leeuwarder Courant een polemiek te lezen tussen Van Gruisen en Jan Adolf Hillebrand over de slechte staat van het orgel in de kerk van Hallum dat in 1811 door Van Gruisen was opgeleverd en nadien door Hillebrand onderhouden.
Pikant was dat het orgel door Hillebrand in dienst van Van Gruisen vervaardigd was. Er staat: ‘toen ik bij hen werkte het Orgel
volgens hun Plan gemaakt heb ‘. (*5) In de voorafgaande advertentie (*6 ) schrijft Van Gruisen, zich verontschuldigend voor de
slechte staat waarin het nog betrekkelijk nieuwe orgel verkeerde, dat dit was veroorzaakt door iemand 'die eenigen tijd bij hun als
Knecht gewerkt hebbende, verwaand genoeg was zich zelven als Meester te beschouwen'. Vermoedelijk hebben de gebroeders Hillebrand
van 1808 - 1811 bij vader en zoon Van Gruisen gewerkt en zijn zij daarna voor zichzelf begonnen. Het eerste orgel dat Jan Adolf
zelfstandig bouwde was dat te Oosternijkerk in 1814, in 1831 uitgebreid door Willem Van Gruisen.
In 1813 werd Maria Regina Christine Meyeringh (ca. 1788-1881) in het bevolkingsregister ingeschreven. Zij was 6 oktober 1813 in
Mettingen gehuwd met Jan Adolf en afkomstig uit deze plaats waar haar vader predikant was. (*7) Ze behoorde in Leeuwarden tot de
Nederduits Gereformeerde Kerk. Jan Adolf deed belijdenis op 3 april 1803 in Lotte (*7b) en werd op 10 juni 1814 in de registers van
de Nederduits Gereformeerde Kerk bijgeschreven (*8). Jan Adolf en Gerhard Heinrich waren afkomstig uit Lotte in het graafschap
Tecklenburg Pruisen. Hun vader Johann Caspar was in 1782 gehuwd met hun moeder Anna Catharina Howen. (*9) In Leeuwarden door diverse ambtenaren geschreven als: Westhoven, Haven en Schoenehoven.(*9b)
Woonhuizen
In 1815 woonde Jan Adolf met zijn gezin in Leeuwarden op het adres F 43 op de hoek van de Nieuwestad en de Burmaniastraat, thans
Nieuwestad 25. In dit nog steeds bestaande grote pand was ook de orgelmakerij gevestigd. Drie huizen westelijker woonde Gerhard
Heinrich. In 1826 woonde de familie hier nog steeds (*10). Intussen had Jan Adolf samen met zijn echtgenote in 1819 twee huizen aan
de Voorstreek gekocht van de koopman Evert ten Berge (*11). Dit huis wordt blijkbaar vernieuwd want op 23 maart 1827 plaatst
Hillebrand een advertentie in de Leeuwarder Courant waarin hij een in 1820 nieuw gebouwd pand te koop en een 'zeer roijale INTREK met vrije Opgang' te huur aanbiedt. Beide stonden aan de Voorstreek. Na de verkoop van dit pand koopt hij het grote pand Vleeschmarkt F 3 thans Nieuwestad 103. De zaken gingen blijkbaar goed want in 1833 koopt hij ook het naastgelegen pand Vleeschmarkt F4 voor een bedrag van Fl. 3859,- van Frederik Willem Hoven en echtgenote (*12). Tot 1883 zouden de Hillebrands hier gevestigd blijven met hun meubel- en spiegelmakerij.
Bescheidenheit ist eine Zier aber weiter kommt man ohne ihr
Met zijn orgels was ondanks fraaie attesten altijd wel wat aan de hand. Prachtig om te zien maar technisch niet bedrijfszeker.
Zijn (laatste) nieuwe orgel van Marrum was twee keer afgekeurd en werd uiteindelijk afgewerkt en verbeterd door de Groninger
orgelmaker N.A. Lohman en Zn. Hierna werd het goedgekeurd door Willem van Gruisen. Tot aan het begin van de 20e eeuw was aan het
orgel een bord bevestigd waarop Hillebrand voor zijn knoeiwerk werd gehekeld. (*13)
Ook de orgels die hij in zijn geboortestreek vervaardigde leverden slepende conflicten op! De klachten betroffen vooral de te kleine cancellen in de laden, de blaasbalgen, frontpijpen die verzakten en niet goed aanspraken. (*13b) Desondanks verscheen er in de Leeuwarder Courant (2 sept.1822) een advertentie waarin Melchior Veltmann uit Osnabrück het nieuwe Hillebrandorgel in Westerkappeln, dat Jan Adolf op voorspraak van zijn schoonvader gebouwd had, loofde en de maker aanbeval. In werkelijkheid keurde Veltmann het orgel af! Het werd in 1832 door Joachim Wenthin verbeterd. Hetzelfde gebeurde met de orgels van Münster (Apostelkirche) en Nordwalde (*13c). Het heeft er alle schijn van dat Hillebrand zelf die advertenties liet plaatsen!! Was Albertus van Gruisen dan toch niet zo ver mis met zijn bovengenoemde opmerking?
Verder als schrijnwerker en spiegelmaker
Jan Adolf was evenwel een prima meubelmaker. Na 1831 legt Jan Adolf zich toe op het meubelmakersvak. Hij verkreeg in 1837 bij
koninklijk besluit van 7 juli het predicaat Hofleverancier nadat hij een verzoek daartoe had ingediend. B&W van de stad Leeuwarden
adviseerden positief alhoewel zij vonden dat 'weliswaar adressant een goed burger is en bekend staat als een zeer ijverig man in zijn vak, dat hij goed werk kan leveren, maar dat er evenwel meer anderen te Leeuwarden zijn die zulks ook kunnen doen en in dat opzigt met hem gelijk staan' (*14). Jan Adolf zal wel gedacht hebben: niet geschoten altijd mis…! Een door hem en zijn zoon vervaardigd kastje is in het bezit van de koninklijke familie. (*15) Het echtpaar Hillebrand-Meyeringh kregen in totaal zeven kinderen. Vier jongens en drie meisjes waarvan enkele jong stierven. De oudste dochter Anna Christina Regina (1816-1899) huwde in 1841 met Johann Franz Heinrich Wilhelm (Heinrich) Schulze die als pianofortebouwer bij haar vader in dienst was en bij hen inwoonde. Schulze stichtte een pianofabriek die tot 1881 heeft bestaan (*16). Op 6 april 1846 stierf Jan Adolf Hillebrand na een langdurig en smartelijk lijden (*17) in zijn woning aan de Vleesmarkt. Hij werd enige dagen later begraven op de Algemene Begraafplaats aan de Spanjaardslaan. Uit het feit dat hij op de 2e afdeling werd begraven blijkt ook zijn welstand (*18). Grégoire (Historique de la facture et les facteurs d’Orgue, Anvers 1865) schrijft dat Hillebrand na zijn overlijden een klein fortuin naliet. Iets dat je volgens hem zelden zag bij orgelmakers (*18b).
De familie Hillebrand na de dood van Jan Adolf I
De zaak werd na de dood van Jan Adolf I in 1846 voortgezet door de weduwe met steun van haar zoon Jan Adolf II (1818-1887) (*19).
Deze laatste huwde in 1851 met de tien jaar jongere Catharina Peters dochter van Haije Peters, kapitein ter koopvaardij, en Eybertje Jans Jansen (*20). Een jaar eerder was haar oudste zuster Elisabeth getrouwd met de orgelmaker Lambertus (II) van Dam. Beide zusters waren geboren in Antwerpen en in 1831 na de scheiding tussen België en Nederland (1830) in Leeuwarden komen wonen samen met hun broer Joannes. Ze woonden blijkens de volkstelling van 1839 in een achterhuisje aan het Noordvliet (M88). In 1855 op 9 september wordt Jan Adolf III (1855-1928) geboren die later ook in de zaak kwam. In augustus 1881 wordt het grote pand Nieuwestad 103 verkocht aan horlogemaker Kleiterp (*21).
Werkzaamheden als orgelmaker
Jan Adolf I heeft in Friesland tussen 1814 en 1831 zes nieuwe orgels voor kerken vervaardigd. Daarnaast nog vier voor kerken in zijn geboortestreek Westfalen. Tevens zijn er een aantal kabinetorgels, meestal van mahoniehout tot stand gekomen. Een voorlopige werklijst ziet er als volgt uit:
1811
Hallum
In dienst van A. van Gruisen
1812
Ternaard
4 nieuwe spaanbalgen
1813
??
Kabinetorgel
Nu te Zutphen
1814
Oosternijkerk
Nieuw orgel
In 1831 hersteld en vergroot door W. van Gruisen
1816
Dokkum RK
Onderhoud plus nieuw register
1816
Leeuwarden Ev. Luth.
Belangrijke reparatie
1816
Raerd / Rauwerd
Nieuw orgel
In 1863 ombouw door Gebr. van Dam
1818
Den Burg, Texel
Afbouw Gerstenhauer orgel
1818
Niawier
Nieuw orgel
In 1822 hersteld door N.A. Lohman
1819
Oldeboarn
Schoonmaak en hersteld
1819
Beetgum
Schoonmaak en front gefolied
Thans in Westerbork
1819
Deinum
Schoonmaak en hersteld
In 1865 vervangen
1820
Drachten
Nieuw orgel
In 1833 hersteld door L.J. en J. van Dam
1821
Akkrum
Nieuw orgel (contract gesloten op 11 oct. 1819 ten overstaan van notaris Mooi te Oldeboorn voor fl. 3000,-)
In 1856 vervangen door nieuw orgel van P. van Oeckelen. Hillebrand-orgel thans in Veenhuizen
1821
Munster, Ev. Apostel Kirche
Nieuw orgel van 42 stemmen
Niet meer aanwezig
1822
Wester Capplen
Nieuw orgel van 26 stemmen
Kas nog aanwezig zij het vergroot
1822
Burgsteinfurt, Grosse Kirche
Nieuw orgel van 20 stemmen
In 1844 ombouw door A. Scheer
1824
Nordwalde RK
Nieuw orgel van 26 stemmen
Niet meer aanwezig
1826
Leeuwarden
Advertentie in de Leeuwarder Courant (18 juli) voor secretaireorgel en kabinetorgel
1830
Leeuwarden
Advertentie in de Leeuwarder Courant (7 mei) voor 3 mahoniehouten secretaireorgels
1831
Marrum
Nieuw orgel
Voltooid door N.A. Lohman
Het wel en wee van Gerard Heinrich Hillebrand
Gerhard Heinrich (Hendrik) huwt in 1812 met Elske Nijsloot (1791-1854) en woont in 1815 bij de Vrouwenpoort, het 4e huis vanaf de
Burmaniastraat, letter E, no.416, tegenwoordig Nieuwestad 19 (*25b). Blijkens de patentregisters (1815/16) was hij orgelmakersknegt, winkelier in steengoederen en diversen. Het aantal knechts was beneden de drie (*26). Op 21 juni 1833 maakt hij via een advertentie in de Leeuwarder Courant bekend dat hij kerk- en huisorgels maakt en repareert. Tevens biedt hij 'Twee Fraaije, Welluidende en deugdelijk bewerkten Secretaire Orgels' aan. Beide broers adverteren ook dat ze meubelen en spiegels vervaardigen. In 1815/16 valt het bedrijf van Jan Adolf Hillebrand (evenals Lambertus I van Dam en zijn zonen Luitjen Jacob en Jacob) voor de Patentregisters in klasse 6. Dat betekende dat ze tussen de 3 en 12 knechten aan het werk hadden (*27). In 1830 vraagt Jan Adolf drie à vier Schrijnwerkersknechten die goed mahoniehout moeten kunnen bewerken. (*28)
In 1842 treft Gerhard Heinrich een grote ramp. Allereerst lijdt hij schade door het zinken van de Leeuwarder Beurtman (= beurtschip) en op 27 juli 1842 door de grote kermisbrand op de Langepijp. Hier had hij een kraam die grotendeels afbrandde (*29). Hij kon het op de Nieuwestad niet langer bolwerken en verhuisde naar een goedkopere stand. Op 16 mei 1843 adverteerde hij weer in de Leeuwarder Courant. Gedrongen door herhaalde rampen en ongelukken heeft hij zich in een meer afgelegene stand moeten vestigen. Hij gaat nu wonen in de Poststraat H 107 (*30). Ook hier gaan de zaken niet naar wens en reeds een half jaar later adverteert hij met een finale uitverkoop door verandering van affaire (*31). Per mei 1844 gaat hij wat anders doen. Hendrik Hillebrand wordt kastelein op het adres P 37. Dat was bij het verlaat, een sluisje vlak buiten de stad. Op 14 november 1843 sluit hij een pachtcontract met B&W van de stad Leeuwarden. Zijn broer Jan Adolf staat borg (*32). In 1851 woonde hij hier nog steeds want toen werd het pachtcontract weer voor een jaar verlengd (*33). Waarschijnlijk hield hij zich ook nog bezig met orgels, want als in 1843 de orgelmaker Willem van Gruisen sterft in zijn woonhuis aan de Schrans koopt Hendrik Hillebrand uit diens boedel diverse orgelonderdelen en gereedschap.(*34) Op 12 februari 1858 adverteert hij met een secretaireorgel (*35). Hij woont dan aan Achter de Hoven (L 216). Als hij op 19 oktober 1859 ’s nachts om één uur sterft wordt in de overlijdensakte vermeld dat hij zonder beroep was. Op 29 november 1859 wordt er ten sterfhuize boelgoed gehouden. Het 'secretaire-Orgel waarom eiken Kast' was nog onderdeel van de boedel. Was dit misschien zijn privéorgel? (*36)
Gerhard Heinrich werd ook begraven op de Algemene Begraafplaats aan de Spanjaardslaan. Hij ligt op de 3e afdeling (*37). Hij en zijn echtgenote kregen tien kinderen. Zes meisjes en vier jongens. De oudste zoon Anne Auke (1817-1882) is op het adres in de Poststraat H107 doorgegaan als meubel- en spiegelmaker. De tweede zoon Johannes Kasper (1821-1914) was muziekonderwijzer en handelaar in bladmuziek en seraphineorgels. Hij bespeelde ruim vijftig jaar het fraaie Van Damorgel in de Galileërkerk dat thans in Tholen staat. Hij woonde in de Minnemastraat 9. Johannes Kasper is twee keer gehuwd geweest en was vader van 25 (!) kinderen. Van hem heeft in het blad De Prins (17 april 1909) een foto gestaan zittend achter de klavieren van zijn orgel in de Galeisterkerk (*38). Op 4 april 1864 keurde en speelde hij het ‘nieuwe’ Van Damorgel in van de Christelijke Gereformeerde Afgescheiden Gemeente (Oosterkerk). Zou hij geweten hebben dat de windlade van het Bovenwerk gemaakt was door zijn oom Jan Adolf voor het orgel van Raerd? (*39)
Hillebrands orgelkassen
Hillebrands orgelkassen oogstten altijd veel lof en doen dat nog. We mogen dat ook verwachten bij een orgelmaker die er op zeker
moment voor kiest als meubelmaker verder te gaan. Op het gebied van de frontopbouw had de traditie Hillebrand de vijfdeligheid (dus
de afwisseling toren-gedeelde velden-toren-gedeelde veldentoren) en de zevendeligheid (gedeelde veldentoren-gedeelde velden-toren-
gedeelde veldentoren-gedeelde velden) aangereikt. Steeds is de middentoren rond en zijn de zijtorens spits. De zijvelden zijn gebogen en bevatten alleen loze pijpen. Bij éénklaviers vormgeving (Oosternijkerk 1814, Niawier 1818) wordt voor vijfdeligheid gekozen, bij tweeklaviers vormgeving komen beide varianten voor: Rauwerd, nu Raerd, (1816) zevendelig; Drachten (1820) zevendelig; Akkrum (1821) een éénklaviers orgel met tweeklaviers vormgeving! -zevendelig en Marrum (1831) vijfdelig.
Hillebrand bekroont zijn kassen, als daar ruimte voor is, met instrumenten (enige tientallen in Raerd) of met beelden
(Oosternijkerk, Niawier, Drachten, Marrum) en éénmaal met een klok (Akkrum). Blinderingssnijwerk vinden we wel aan de boveneinden
van de frontpijpen, maar niet aan de voeten. Hierin lijkt hij Van Gruisen na te volgen, alhoewel het opmerkelijk is dat juist in
de jaren waarin Hillebrand actief is, we dit beeld ook bij Van Dam tegenkomen (Midlum 1811, Engwierum 1823, Lekkum 1828).
De tweeklaviersopzet betreft altijd Hoofdwerk en Rugwerk, in Akkrum een loos rugwerk. Van een stilistische ontwikkeling is in dit
oeuvre, dat 17 jaren omspant, geen sprake en de vormgevingsprincipes zijn ouderwets. Die ouderwetsheid is vooral gelegen in de
opzet Hoofdwerk-Rugwerk die inmiddels alom verlaten was ten gunste van de aanleg Hoofdwerk-Bovenwerk of Hoofdwerk-Onderpositief,
bijna altijd met zijkantbespeling. De Van Dams maken in de 19e eeuw geen enkel nieuw tweeklaviers orgel met rugwerk. Als het
rugwerk wél verschijnt in een tweeklaviers concept, dan gaat het om verbouwing en uitbreiding van een orgel dat er al was: Stiens
1830. Wanneer Albertus van Gruisen zijn grootste orgel heeft voltooid (Hallum 1811), is ook voor die orgelmaker het afscheid
van het rugwerk een feit. Hillebrand was gewoon zijn orgels op een opvallende plaats te signeren. De lay-out van de claviatuur
doet sterk denken aan die van Albertus van Gruisen.
Hillebrands disposities
Het Van Gruisenvoorbeeld heeft ongetwijfeld Hillebrands dispositie-uitgangspunten bepaald. Beide maken ze mixturen zonder (lage)
tertskoren en volgen ze dus een weg die afwijkt van die van de late Hinsz en de eerste en tweede generatie Van Dam. Op het eerste
tweeklaviers orgel van Hillebrand (Raerd) krijgt die mixtuur op het hoofdwerk gezelschap van een sesquialter en een cornet, net
als op het vijf jaar oudere Van Gruisenorgel van Hallum. Bij zijn latere orgels blijkt Hillebrand niet erg aan een Cornet te
hechten. De klank van Hillebrandorgels doet door zijn mixtuurconcept (meer algemeen: zijn plenumconcept) sterker denken aan het
Noordelijke barokorgel dan die van de instrumenten in de Hinsz-Van Damtraditie.
Daarnaast is ook een aspect vermeldenswaard waarin Hillebrand wat moderner georiënteerd lijkt dan Van Dam. Ook hier levert Van
Gruisen weer het voorbeeld. Het buitengewoon luxueus gedisponeerde Van Gruisenorgel van Hallum heeft op het hoofdwerk drie labiale
8 vt-registers (naast de ‘verplichte’ Prestant 8 vt en Holpijp 8 vt is er ook een Fluit doux 8 vt) en op het rugwerk vindt men het
drietal Holpijp 8 vt, Viool de Gambe 8 vt discant en Fluit travers 8 vt discant. Deze voorkeur voor meerdere 8-voetkleuren op
één klavier is een kenmerkende tendens in de 19e-eeuwse orgelbouw. Opmerkelijk is dat die in het werk van Van Gruisen en
Hillebrand eerder manifest wordt dan bij Van Dam. Enerzijds, in de plenumklank, reikt Hillebrand dus verder terug dan zijn grote
collega’s, anderzijds, in het 8-voetspalet kijkt hij verder vooruit. Daardoor Daardoor en doordat hij zijn pijpen robuuster maakte
dan de Van Dams, is hij erin geslaagd onze provincie te verrijken met geheel eigen klankkleuren. De lijdensweg die de
totstandkoming van menig Hillebrandorgel is geweest (vaker nog de lijdensweg die op de totstandkoming van zijn orgels volgde) is
deel van de geschiedenis geworden, de fraaie klanken zijn er nog!
Ad Fahner & Theo Jellema
Noten:
1
Bulletin van het Rijksmuseum afl. 2 1971 artikel J.G. Berkhout: Neogotisch
meubilair in de collectie van het Rijksmuseum.
1b
Historisch Centrum Leeuwarden. Registratie der Quotisatie van 1808.
2
Hans Cuppen: Hannekemaaiers, de eerste gastarbeiders. Zie ook www:
devrijewandelaar.nl
3
Thomas Lipski: Orgelbau in Münster und Westfalen in Ars Organi september 2003
Herbert Brügge: Der Orgelbau in Tecklenburgerland, Kassel 2000
9b
HCL: Huwelijksregister 1812; overlijdensregisters 1846 en 1859. In de
huwelijks- en overlijdensakte van Gerhard Heinrich respectievelijk: Westhoven en Schoenehoven!!
10
Advertentie in de Leeuwarder Courant van 18 juli 1826