Het bestek en snijwerk van het orgel van de Waalse Kerk in Leeuwarden
Friese Orgelkrant 2013
Van veel 17e- en 18e-eeuwse Friese orgels zijn disposities bewaard gebleven, maar originele bestekken zijn zeldzaam. Een gelukkige
vondst bracht het bestek uit 1738 van het bekende Schwartzburgorgel van de Waalse Kerk te Leeuwarden tevoorschijn in het Koninklijk
Huisarchief te ’s-Gravenhage. Het bevindt zich daar in een dossier met een brief van jonker Tjalling Aedo Hessel Roorda van Sixma
(1707-1775). Deze regent was een vertrouweling van de Friese stadhouderlijke familie en dankte daaraan zijn benoeming tot presiderend burgemeester van Stavoren. Vanuit die functie kon hij lid zijn van de Staten van Friesland en van daaruit van de admiraliteitscolleges van Amsterdam en Friesland en later lange tijd van het College van Gedeputeerde Staten. Als gedeputeerde bemoeide hij zich met het orgel van de Waalse Kerk in Leeuwarden. Deze kerk werd sinds 1659 in stand gehouden op kosten van de Staten van Friesland, die behalve het onderhoud van het kerkgebouw ook de traktementen van de predikant, de organist en de koster betaalden. De Waalse Kerk, die meestal Franse Kerk werd genoemd, telde onder haar leden veel hovelingen van de Friese stadhouderlijke familie en militairen van het Leeuwarder garnizoen.
De brief van Tjalling van Sixma van 5 juli 1738, geschreven in Leeuwarden en gericht aan de Friese stadhouder Willem Karel Hendrik
Friso in ’s-Gravenhage, handelt over politieke zaken en over het stadhouderlijk zeiljacht, maar ook over het orgel: ‘Hier nevens
hebbe ick de eere aan Uw Weledele Hoogheijt toe te senden een besteck van het Orgel in De fransche kerck, ingevolge de Ordres
van Hare koninglijke Hoogheijt, door mij met den Orgelmaker gemaackt. waartoe ik de eerste duisent Guldens ingevolge het bestek
aan de secretaris Arnoldi hebbe gevraagt, die aangenomen heeft’. In dit artikel publiceer ik het bestek en deel ik iets mee over het snijwerk waarmee de orgelkas werd versierd. Volgens het bestek behoorde dit snijwerk tot het aangenomen werk, met uitzondering van het ruggenschot. Uit archivalia blijkt dat dit door de Staten van Friesland werd betaald. De geschiedenis van het orgel als instrument is reeds meerdere malen beschreven, onder andere door Hans Algra en Jan Jongepier, die laat ik hier daarom achterwege.
Schenking door prinses Anna
Veel elkaar naschrijvende auteurs melden onterecht dat het orgel aan de kerk geschonken werd door prinses Maria Louise van Hessen
Kassel (‘Marijke Meu’). Bij de restauratie van het instrument in 1950 door de firma Flentrop werd in de kleppenkast deze notitie
gevonden: ‘Anno 1739 is dit orgell door Koniglicke hoh heyt de kronbrincesse Anna, Gemalin van Sien hogheyt den brins van Oranje
gemaeckt van Michaell Schwart orgellmaker dot Lewarde’. De Engelse princess-royal, Anna van Hannover (1709-1759), huwde in 1734 in
Londen met de Friese stadhouder Willem Karel Hendrik Friso (1711-1751). Georg Friedrich Händel, die deze muzikale koningsdochter
les gaf, componeerde voor haar huwelijk het anthem ‘This is the day the Lord hath made’ (HWV.52). Twee jaar na haar vestiging
in Leeuwarden besloot de muzikale prinses de Waalse Kerk een orgel te schenken. Als orgelbouwer werd Johann Michaël Schwartzburg
(Mühlhausen, 1696 - Leeuwarden, 1748) gekozen. Hij was in 1725 met Christian Müller naar Leeuwarden gekomen om aan het orgel in de
Grote Kerk te werken. Na het vertrek van Müller naar Amsterdam, bleef Schwartzburg in Leeuwarden om van daaruit in Friese dorpskerken orgels te vernieuwen, dan wel te herstellen en ook nieuw te bouwen (Wolvega 1733, Burchwert 1735, Morra 1740). In de vergadering van Gedeputeerde Staten van Friesland van 20 december 1736 kwam de voorgenomen schenking van het orgel door de prinses aan de orde en op 13 juli 1737 werd de gedeputeerde Sixma aangesteld tot gecommitteerde om de bouw van het orgel te organiseren en de contacten daarover met de prinses en haar gemaal te onderhouden. Op 30 april besloten gedeputeerden het gewelf van de Waalse Kerk te laten verhogen om het orgel er onder te kunnen plaatsen. Martin Olivier werd tegen een traktement van 150 gulden per jaar aangesteld als organist en er werd een salaris bepaald voor de ‘puistertreder’. Nog een vergadering later werd een vergoeding van 150 gulden vastgesteld voor de organist van de Grote Kerk, Reinoldus Popma van Oevering, die als adviseur bij de orgelbouw was opgetreden. Hij kreeg ook 30 gulden per jaar voor het onderhoud.
Het snijwerk aan het orgel
Uit de artikelen 9 en 10 van het bestek kan worden opgemaakt dat de levering van het snijwerk aan de orgelkast in de aanneemsom
was begrepen. Alleen het wapen was tot last van de prinses. De gedeputeerden besloten op 5 juli 1742 ‘te approberen dat de wapenen
van sijn hoogheyt den heere erfstadhouder en van haar koninklijke hoogheyt mevrouw de princesse desselfs gemalinne als een ornament
daar voor geplaast sijn, gelijk geapprobeert wort bij desen. Sullende aan de beeldsnijder Jan Oenema ordonnantie op versoek worden
toegestaan ter somma van twee hondert aght en 't sestigh carolusguldens en sal extract van desen aan ’s lands reekenkamer worden
toegesonden om te strecken tot haar Edelens informatie’. Volgens de registratieboeken van betalingsordonnantiën op de ontvanger van
de Consumptiën werd de beeldhouwer op 6 juli 1742 betaald: ‘Jaan Oenema Mr. beeldhouwer binnen Leeuwarden wegens 't maeken van de
wapens van haer doorlugtigheden de heere prince en mevrou de princesse van Orange en Nassau etc. etc. etc. in de France kerk aldaer
volgens resolutie van den 5 deser fl 268-0-0’. Eerder, namelijk op 23 februari 1741, ontving de schilder J. Wiarda al fl. 125-
16-0 ‘wegens het verven en vergulden van het nieuwgemaakte orgel in de Franze kerk’. In het snijwerk aan het ruggenschot staan
het wapen van Oranje Nassau (omgeven door het lint van de Orde van de Kouseband) en dat van Hannover centraal. Bij de restauratie
van het orgel in 2002 zijn ze in de juiste positie geplaatst; daarvoor waren ze verwisseld. De wapenschilden worden gehouden
door klimmende leeuwen en gedekt door een vorstelijke kroon, die geflankeerd wordt door bazuinengelen. De piëdestal onder de
wapens wordt geflankeerd door karyatiden (halffiguren), die uit voluten voortkomen. Tegen de voorzijde bevinden zich een harnas en
een scala aan krijgsattributen. De onderdelen van het snijwerk worden met elkaar verbonden door acanthusbladeren, draperieën
en lijstwerk met knorren.
Het snijwerk wordt op de balustrade geflankeerd door vier bebladerde piëdestallen. De ornamenten aan de orgelkas zijn in dezelfde
trant uitgevoerd. In de vleugelstukken, bestaande uit voluten met acanthusloof, vallen de musicerende putti (kinderfiguurtjes) op.
De viool en gamba spelende putti zitten onder een baldakijn. Op de hoofdtoren is in de bekroning van acanthusloof de harpspelende
koning David geplaatst. De bekroningen van de zijtorens bestaan behalve uit bladornamenten uit bustes. Het verfijnde blinderingswerk voor de pijpen bestaat uit elkaar snijdende C-voluten, die gecombineerd zijn met een lintvormig ornament en bladeren. Alle ornamentiek is nadrukkelijk ontleend aan voorbeeldprenten van de vermaarde architect en decorateur, Daniël Marot (1661-1752), die via het Friese Hof een grote invloed had op de architectuur en kunstnijverheid in Friesland.
Jaan Oenema
Er hoeft geen enkele twijfel over te bestaan dat het snijwerk aan het ruggenschot en aan de orgelkast van één hand zijn. Dat is de
hand van Jaan Oenema. De decoraties aan de kast zijn wel eens in verband gebracht met zijn Leeuwarder tijdgenoot, collega en
concurrent Jacob Sydses Bruinsma (1698-1763), die een groot deel van het snijwerk van het Müllerorgel van de Grote Kerk vervaardigde. Hij baseerde zich ook op de voorbeelden van Daniël Marot, maar koos daaruit andere elementen dan Oenema. Zijn blad- en bandwerk is zwaarder en vooral in de anatomie van figuren als putti is hij zwakker, zoals het snijwerk aan het Müllerorgel in de Grote Kerk laat zien. Een goed voorbeeld van Bruinsma’s werk is te vinden aan het ruggenschot van het Schwartzburgorgel in Wolvega (1733). In Morra leverde hij ook het snijwerk aan het Schwartzburgorgel (1740) en aan een grafsteen voor de familie Botma (1735).
Dezelfde Bruinsma moet op grond van stijlkenmerken aangewezen worden als vervaardiger van het snijwerk van het Schwartzburgorgel
in Burchwert (1735) en van een grafsteen van de schenker van dit orgel is bovendien zijn rekening (1727) bewaard gebleven.
Merkwaardigerwijs werd het snijwerk op de orgelpei in Burchwert (onder andere ornamentwerk en putti die de vier jaargetijden
voorstellen) en op de preekstoel in 1727, archivalisch aantoonbaar, door Jaan Oenema geleverd. Jaan Oenema, die Rooms-katholiek
was werd in 1684 of 1685 in Ysbrechtum geboren. In 1708 werd hij burger van Leeuwarden en lid van het steenhouwersgilde aldaar.
Zijn atelier was aan de Nieuweburen. Hij overleed in 1764. In de eerste helft van de 18e eeuw heeft hij een groot aandeel
gehad in de decoratie met beeldhouwwerk in hout en steen van kerkgebouwen, states en andere woonhuizen in Friesland. Een ander
orgel dat hij van snijwerk moet hebben voorzien is dat van Sint-Annaparochie, gebouwd in 1727 door Johannes Radeker. De opdrachtgevers waren leden van de familie Van Haren, die veel in hofkringen verkeerden.
Houtsnijwerk van de hand van Oenema aan preekstoelen en ander kerkmeubilair is te vinden in de kerken van Driesum (1713), Oosterbierum (1714) en, zoals reeds vermeld, in Burchwert (1727). Een gesigneerde grafzerk voor de familie Van Asperen (1718) in de kerk van Grou en het poortje van het Westerhuisvrouwengasthuis (1737) in Franeker geven een goed beeld van zijn werk in steen. Zowel in steen als in hout leverde hij de rijke decoraties van het Viersenhuis (1741), dat aan de Tweebaksmarkt 64 in Leeuwarden thans deel uitmaakt van het Provinsjehûs.
Een schoorsteenmantel, die Jaan Oenema van snijwerk voorzag, is afkomstig uit een huis van de familie Buma aan de oostzijde
van de Tweebaksmarkt en sinds 1877 te vinden in het buiten De Klinze te Âldtsjerk. De decoratie van dit stuk omvat veel elementen
die ook aan de orgelkast van de Waalse Kerk te vinden zijn. De fraai gebeeldhouwde stadhoudersstoel (1724) van Leeuwarden is
aan hem toe te schrijven, evenals de ornamenten aan de kast (1712) voor de elfdelige Blaeu-atlas die prins Johan Willem Friso aan
de Academie van Franeker schonk (thans in Tresoar).
Van het vele werk dat Jaan Oenema in Friesland leverde is dat aan de orgelkast in de Waalse kerk ongetwijfeld het meest uitbundig
en indrukwekkend. Sinds de restauratie van de orgelkast in 1986 spreekt het snijwerk veel meer doordat de sombere okerkleur van
de kast werd vervangen door een blauwgroene kleur.
Dit Orgel op vorenstaande conditiën en Articulen door de HoogWelgeboren Heere T. A. van Sixma, mede Gedeputeerde Staet
van Friesland, en regeerend Burgemeester der Stede Stavoren voor de somma van drie duisend en hondert en vijftig Carolusguldens
aen de Orgelmakert M. Swartsburg besteed sijnde, is vastgesteld dat M. Swartsburg voorseid, bij ’t aenvaerden van
dit werk sal genieten en ontvangen de somma van eeen duisend Carolusguldens, sullende hij van de overige twee duisend een
hondert en vijftig Carolusguldens niets hebbende te pretenderen voor en aleer het werk volkomen geperfecteert en door een
bequaem persoon opgenomen en bevonden sal sijn, alles wel en overeencomstig met het bestek gemaakt te sijn.
Aldus gedaen en geaccorddert, actum Leeuwarden, onder twee eensluidende, den 2 Juli 1738,
T. A. Sixma
J. Michaell Schwartzburg
‘Koninklijk Huisarchief, ’s-Gravenhage, Inventaris van stukken betreffende Friesland uit het archief van prins Willem IV,
inventaris A-173-32, nr. 1140.
H.P. Algra, De orgelbouwer Johann Michaël Schwartzburg en zijn werk (niet uitgegeven doctoraalscriptie,
Leeuwarden/Utrecht, 1987, Peter Karstkarel,’ Nassause sporen in Leeuwarden II’, in: Oranje-Nasau Museum Jaarboek
1987 (Zutphen), blz. 79--92 en Hans van Nieuwkoop (eindred.),
Het historische orgel in Nederland 1726-1769 (s.l. 1997),
blz. 125-127.
Jan Jongepier, ‘Restauratie van een vorstelijk orgel’, in: Leovardia 5 (juni2001).
Tresoar, Archief van de Staten van Friesland 1580-1795 (Toegangsnr. 3), Resolutieboeken van Gedeputeerde Staten,
nrs. 2409 -2415.
Tresoar, Archief Staten van Friesland (Toegangsnr. 3), nrs. 6725-6727.