ok2013menu




Voorjaarsexcursie 2013 Friese Orgelkrant 2013
 

De voorjaarsexcursie naar vier pas gerestaureerde orgels

Tijdens de voorjaarsexcursie van 6 april zullen we achtereenvolgens Boazum, Raerd, Sibrandabuorren en Sneek bezoeken. Wat deze vier plaatsen in hun historie gemeenschappelijk hebben, is het belang van de nabij gelegen Middelzee voor hun ontwikkeling. De Middelzee was een zeearm, een verwijding van de rivier de Boorne, die bij Raerd (Rauwerd) in de Middelzee uitmondde. De Middelzee (ook wel Boorndiep en Bordine genoemd) begon ten oosten van Bolsward, boog ten noorden van het tegenwoordige Sneek noordwaarts en haar monding - ten zuiden van het Borndiep tussen Ameland en Terschelling - lag in wat nu Het Bildt is.

De Middelzee vormde een verbinding met een andere zeearm, de Marne, die van Bolsward naar het westen liep. Rond 1100 werd de verbinding tussen de Marne en de Middelzee bij Bolsward verbroken. Tussen 1200 en 1300 slibde de Middelzee tot aan Het Bildt dicht. Uit die tijd stammen verschillende dijken, bijvoorbeeld die tussen Rauwerd en Oosterwierum uit 1240. De gebieden die ontstonden door de dichtslibbing van de Middelzee werden de Nieuwlanden genoemd. Het later ontstane Bildt is "opgebild" land en opbillen is een oud woord voor opslibben. Tussen Rauwerd (Raerd) en Bolsward ontstonden aan de zuidkant van de dichtgeslibde Middelzee de Friese hempolders (hem = buitendijksland). Midden door de Middelzeepolder is van Scharnegoutum tot vlakbij Leeuwarden de Sneekertrekvaart of Zwette gegraven. Deze vormt tegenwoordig het eerste traject van de Elfstedentocht. Niet alleen door dit verleden hebben de vier plaatsen die we bezoeken iets gemeen. Ook recentelijk en wel op orgelgebied verbindt hen iets: nog onlangs hebben er namelijk orgelrestauraties plaats gevonden. In 2010 in Sibrandabuorren, in 2011 te Sneek en in 2011-2012 te Boazum en Raerd. Daarom zijn deze vier plaatsen voor de excursie op 6 april geselecteerd.

Start in het statige Boazum

Boazum is een dorp met zo’n 150 huizen en 400 inwoners. Sinds 1984 behoort het tot de gemeente Littenseradiel. Tot dat jaar behoorde het tot de opgeheven gemeente Baarderadeel, waartoe bijvoorbeeld ook Jorwert, het dorp waaruit God verdween, behoorde. Het achtervoegsel um is afkomstig van heem of heim, een (verhoogde) woonplek. Boaz zou van het geslacht Bozinga afkomstig kunnen zijn. Boazum komt dan van Bozinga-heem. Boaz of Bozing wordt ook wel verklaard met het Oudfriese bôs, dat koestal betekent. In dat geval zou Boazum een woonplaats voor mensen bij een koestal betekenen. In elk geval lag Boazum vroeger op een terp, misschien zelfs op twee terpen. Het dorp ontstond aan de westelijke oever van de vroegere Middelzee. Volgens oude beschrijvingen lag Boazum niet direct aan deze zee, maar was het door een riviertje met de Middelzee verbonden. Wellicht is de huidige Bozumervaart een latere voortzetting van dit stroompje. De Bozumervaart is in het verleden van groot belang voor de scheepvaart van Franeker naar de Middelzee en later naar de Zwette geweest. Beveiliging van huis en hof tegen het water door middel van terpen was bij die ligging noodzakelijk. Vast staat dat al sinds 995 van bewoning van de terp Boazum wordt gesproken.

Uit de geschiedenis van Boazum is de middeleeuwse slag bij Boazum (1465) tussen de Schieringers en de Vetkopers vermeldenswaard. Met de benoeming van de Hollandse stadhouder Albrecht van Saksen tot ‘potestaat’ in Friesland kwam er eind 15e eeuw een meer geregeld en centraal bestuur, dat de langdurige Friese vete tussen Schieringers en Vetkopers beteugelde. In de 17e, 18e en begin 19e eeuw woonden er te Boazum enkele rijke Friese families in statige huizen (stinzen en states). Sommige hiervan zijn verloren gegaan, andere sieren het dorp nog steeds en geven het een voorname uitstraling. Een bekende Boazumer was dominee Eelco Alta (1723 - 1798), pionier op het gebied van vee-inenting. Hij zou Eise Eisinga er in 1774 toe gebracht hebben diens planetarium in Franeker te bouwen.

De Sint-Martinuskerk

De Sint-Martinuskerk is één van de oudste en mooiste romaanse kerken in Fryslân. De kerk met een éénbeukig schip is deels uit tufsteen, deels uit baksteen opgetrokken. Het schip dateert uit de tweede helft van de 12e eeuw. Het inspringende koortravee is ouder. In het begin van de 13e eeuw is het koor waarschijnlijk verhoogd en voorzien van een meloenvormig koepelgewelf. In het koortravee bevinden zich aan de noordzijde verder twee hagioscopen. De tegenwoordige kerkingang stamt uit de 17e eeuw. De toren is later gebouwd dan de kerk, naar schatting eind 13e eeuw. Deze zadeldaktoren moet blijkens de twee series galmgaten later hoger gemaakt zijn. In de Tweede Wereldoorlog is de toren haar beide klokken aan de bezetter kwijt geraakt. Na 1945 keerde de grote klok terug, maar de kleinste niet. Beide klokken werden in 1633 door Andreas Obertin uit Frankrijk gegoten. In 1976 kreeg de Boazumer toren weer een tweede, kleine klok: een klok van 600 kilo uit de rooms-katholieke Provenierskerk te Rotterdam-Noord.

Tijdens de oorlogsjaren was een ingrijpende restauratie gaande die tot 1948 zou duren. In de eindfase van deze restauratie herkreeg de kansel - in 1691 door de kistenmaker Agge Jans Monsma uit Sneek vervaardigd - zijn oude plaats tegen de zuidmuur. In 1906 was de preekstoel verplaatst naar de oostzijde vóór het dichtgemetselde koor. Daarbij kreeg de kansel een kathedervorm. Tijdens de restauratie, die in totaal van 1939 tot 1948 duurde, werd het koor weer geopend en werd de kuipvorm van de kansel - met gekorniste panelen - hersteld. De belangrijkste ontdekking tijdens de restauratie vond plaats in 1941. In het stenen gewelf van de apsis van het heropende koor werd een schildering ontdekt: de zogenaamde Majestas Domini (de Majesteit des Heren). Het gaat om een afbeelding van de tronende Christus (zonder baard), de rechterhand opgeheven in het zogeheten spreekgebaar. In de linkerhand heeft Hij een boek. Christus zit in een amandelvormige omlijsting en wordt omgeven door de symbolen van de vier evangelisten: Mattheus - mens of engel, Marcus - leeuw, Lucas - stier en Johannes - adelaar.

Toen deze schildering was ontdekt, kon helaas niet direct met de restauratie ervan worden begonnen. De prachtige kleuren die bij de ontdekking tevoorschijn kwamen, waren nadien verbleekt en nauwelijks meer waar te nemen. De bont geschilderde gewelfribben konden volledig in de oorspronkelijke staat worden hersteld, maar van de schildering kon niet veel meer dan de contouren worden hersteld. Waar nodig werden enkele aanvullingen aangebracht. De zwarte contouren en de kleuren wit en okergeel zijn alleen overgebleven. Het vermoeden bestaat dat in 1518 - bij het aanbrengen van grote gotische ramen in de koormuur - het gewelf is overgewit, waardoor de schildering aan het oog werd onttrokken. Er is bij de Majestas Domini in Boazum sprake van een bijzondere omlijsting. Christus troont binnen een zogeheten ‘vierpas’. Een vierpas is een bepaalde vorm waarbij vier overlappende cirkels (= passen) in een vierhoek gelegen zijn en waarbij die cirkels open zijn aan de kant waar ze elkaar raken. Ze zijn veel gebruikt in de gotische traceringen van vensters.

Deze vierpas wordt, naast de vier evangelisten, omgeven door heiligen (wellicht onder meer Maria en Johannes de Doper). De Majestas Domini met de hele omlijsting stamt uit het tweede kwart van de 13e eeuw nadat het koor was verhoogd en voorzien van een stenen kruisribgewelf. De apsis werd - en is nog steeds - gedekt door een meloenvormig koepelgewelf in romanogotische vormen. Wie de schepper is van deze schildering in de kerk van Boazum, is geheel onbekend.

De kerk van Boazum heeft nog meer waardevolle interieurstukken. We moeten volstaan met een korte opsomming. Het doophek is rond 1780 gemaakt, tegelijk met het bankwerk en de twee overhuifde herenbanken. Op het doophek bevinden zich vier siervazen, eveneens uit 1780. In 1984 kreeg de Sint-Maartenskerk van Boazum een nieuw doopvont. Het historische doopbekken, dat oorspronkelijk aan de preekstoel was bevestigd, kreeg een plaats in het nieuwe doopvont. Dit oude, zilveren doopbekken dateert van de periode 1714 - 1790. In de kerk hangen twee koperen kaarsenkronen uit circa 1700. Voorts is de vloer van de kerk afgedekt met vele grafzerken. De meeste daarvan stammen uit de 17e en 18e eeuw, enkele zijn ouder en dateren van de 15e en 16e eeuw. De opschriften van een aantal zerken zijn door slijtage niet meer goed te lezen. Ook is een aantal zerken tijdens de Franse Tijd beschadigd, niet door een woedende bevolking maar door een steenhouwer die daarvoor ‘keurig’ door de kerk werd betaald!! De kerkelijke gemeente van Boazum beschikt ook over twee antieke zilveren avondmaalbekers, één uit 1685/86 en één uit 1818. Het Fries Museum te Leeuwarden bezit nog een derde Boazumer zilveren beker. Deze is gedateerd 1508.

Het orgel

Elders in deze krant vindt u een artikel van Theo Jellema over de geschiedenis van het Heineman-Knolorgel in Boazum. Tevens komt daarin de restauratie van 2011-2012 aan de orde. Aangezien hij bij de uitvoering van deze restauratie adviseur was, kan hij in zijn inleiding veel interessants over dit prachtige orgel vertellen.

Raerd

Het riviertje de Boorne mondde vroeger bij Rauwerd (nu Raerd geheten) in de Middelzee uit. Raerd is de voormalige hoofdplaats van de gemeente Rauwerderhem. Het achtervoegsel hem verwijst naar buitendijks land. Iemand met een geoefend oog voor landschappen herkent dat Raerd en omgeving in zijn vorm en ontwikkeling is bepaald door het water. Het gebied is een deel van het oostelijk oeverland van de oude Middelzee, de zuidelijke oeverwal van de riviertjes de Boorn en Moezel en de voormalige boezemlanden ten noorden van het Sneekermeer. Voordat deze wateren overheersend werden, moet Raerd en omgeving al menselijke bewoning hebben gekend, gezien vondsten van bijvoorbeeld een mantelspeld uit de eerste eeuw voor Christus. Terpen werden opgeworpen toen het water steeg. Na het jaar 1000 werd door het dichtslibben van de Midelzee begonnen met het indijken van stukken zee en langzamerhand heeft zich het huidige landschap gevormd. De Laurentiuskerk ligt op een terp. Wie was Laurentius? Laurentius is de patroonheilige aan wie de kerk is gewijd. In de hal van de kerk staat sinds 2010 een 19e-eeuws beeld van hem. In zijn rechterhand draagt hij een palmtak, symbool van zijn martelaarschap. Het rooster in zijn linkerhand verwijst naar zijn martelaarsdood. Dat de kerk aan Laurentius is gewijd, wijst erop dat Raerd één van de oudste parochies van Friesland moet zijn geweest. In de vroege Romeinse kerk was Laurentius namelijk na Petrus en Paulus, de belangrijkste heilige. Laurentius is dan ook één van de martelaren van de vroege kerk. Onder paus Sixtus II was hij diaken in Rome. In die functie was hij onder andere belast met de zorg voor het kerkelijk bezit. Begin augustus in het jaar 258 liet keizer Valerianus de paus onthoofden. Laurentius kreeg de opdracht om de kerkschatten aan de keizer over te dragen. Hij verzamelde een groot aantal arme Romeinen om zich heen en kwam terug met de mededeling: “Hier zijn de schatten van de kerk”. Deze oprechtheid werd hem door de keizer niet in dank afgenomen: hij werd verbrand op een rooster, het attribuut waarmee hij vrijwel altijd afgebeeld wordt.

Bouwgeschiedenis van de Laurentiuskerk

De huidige Laurentiuskerk is gebouwd in 1815. Het is niet de eerste kerk die in Raerd gebouwd is. Een archeologische vondst uit het einde van de 8e eeuw vormt het vroegste getuigenis van het christendom in Raerd. Of er toen al een (houten) kerkje stond staat niet vast, maar ligt wel voor de hand. Inmiddels zijn we meer dan 1200 jaar en 3 kerken verder. Het huidige gebouw verving de middeleeuwse kerk met zijn zadeldaktoren. Deze was zo bouwvallig dat tot afbraak werd besloten. Er zijn enige aanwijzingen omtrent het mogelijke uiterlijk van die kerk. Naast een tekening van J. Stellingwerf uit 1721 is een laat-18e-eeuwse ets waarop duidelijk is te zien dat het toen om een laatgotisch kerkgebouw ging met een opvallende zware toren. De oudste muren dateerden waarschijnlijk uit de 12e eeuw. Bij de afbraak in 1814 bieden de kerkvoogden namelijk een flinke hoeveelheid ‘duivesteen‘ (tufsteen) in de Leeuwarder Courant te koop aan, zowel van de kerk als van de toren. Het zijn de restanten van de eerste stenen kerk. Bij de recente restauratie is nog een tufstenen basement van een zuiltje terug gevonden.

In de 13e eeuw moet de toen aanwezige kerk gemoderniseerd zijn. Daarvoor gebruikte men kloostermoppen. Bij de restauratie van 2009 - 2012 zijn alleen rode teruggevonden. Het ligt dus voor de hand aan te nemen dat de bakstenen kerk rood was. Zowel op het schip als op de toren stond, net als tegenwoordig, een weerhaan. Halverwege de 17e eeuw had de kerk al een orgel. Het was gebouwd door de gebroeders Bader, van wie in Fryslân nu nog een instrument in Dronrijp aanwezig is. In 1815 is zoals gezegd tot afbraak van de middeleeuwse kerk besloten. De nood moet hoog geweest zijn want het was - met de Franse Tijd net achter de rug - niet het meest geschikte moment om aan de bouw van een nieuwe kerk te beginnen. De kerkvoogdij beschikte kennelijk over voldoende financiële reserves. De plaatselijke timmerman, Pieter Geerts Bleeksma, heeft de kerk ontworpen en gebouwd. Het gebouw werd relatief sober uitgevoerd, passend bij de smaak van die tijd maar waarschijnlijk ook bij de economische omstandigheden. Tussen de vensters zijn in de buitenmuur pilasters geplaatst, die het geheel een voorname uitstraling geven. Het meubilair uit de oude kerk werd - misschien ook om kosten te besparen - in de nieuwe kerk herplaatst. En de grafzerken bleven gewoon in de vloer liggen. Gezien het enorme gewicht ervan is de kans groot dat men de nieuwe kerk om de oude vloer heen gebouwd heeft. Boven alle ingangen werden teksten aangebracht. De meest uitgebreide tekst staat boven de torendeur. Hier worden een paar zaken gememoreerd die te maken hebben met de stichting van het nieuwe kerkgebouw:

Anno 1814 den 23 Mei, is aan dit gebouw de eerste steen gelegd door den Hoog Wel Geboren Heer Jr. Tjalling Aedo Johan van Eysinga; zijnde toen alhier Predikant den Weleerwaarden Heer Focco Liefsting; en Kerkvoogden, de Eerzame Pieter T. Dotinga, en Jouke G. Gerbrandy.

De toren die hier staat voor ’t Kerkgebouw te pralen, Rust op een fondament van honderd agttien palen; Een twintigduizendtal van oude vriesche steenen Moest daarop aan den voet een vasten steun verleenen. Dat nu dit schoon gebouw veel eeuwen mag verduren, Door God beveyligd en bevestigd op zijn muren. En met het kerkgebouw voor ieder mag verstrekken, Om ’t hart tot dankbaarheid en Godsdienst op te wekken.

Boven in de toren bevinden zich sinds het voorjaar van 2011 weer twee klokken. Ze hangen in een hoge klokkenstoel die als bijzonderheid heeft dat hij niet op een zolder geplaatst is, maar op sokkels op de begane grond. De toren is als het ware om de stoel heen gebouwd; de stoel staat los van de toren. Raerd had in de middeleeuwen al twee klokken; beide werden in 1943 door de Duitsers geroofd. Na de oorlog kwam alleen de grote klok terug. Deze was al in 1762 door Johannes Derek te Hoorn gegoten en verving een oudere klok. Tijdens de laatste restauratie is er een tweede aangekocht, een geschikte klok uit Rijswijk.

Het interieur van de Laurentiuskerk

Vorig jaar stond een uitgebreid artikel van Willem Hansma in de Friese Orgelkrant, dat over de kerkrestauratie van 2009-2012 ging. Daarbij kwam het bijzondere rococo interieur uit ongeveer 1765 aan de orde. Bij die restauratie is de inrichting op basis van oude foto’s en bouwhistorisch onderzoek teruggebracht naar de situatie van vóór 1909.Het rococo houtsnijwerk moet vervaardigd zijn door de Leeuwarder beeldhouwer Dirk Embdervelt: preekstoel, doophek, vrouwenbanken, rouw- en tekstborden vertonen kenmerken van zijn stijl. De grote herenbank met dubbele overhuiving en kuif dateert uit het begin van de 18e eeuw. In de vloer liggen monumentale grafzerken van onder andere de families Jonghama en Eysinga. Het rijk versierde Hillebrandorgel werd gebouwd in 1816. Het is omlijst door een geschilderde draperie uit de tweede helft van de 19e eeuw. Na de restauratie van kerk en kerkinterieur is ook het orgel in 2011/12 gerestaureerd. De restauratie vond plaats door orgelmakerij Reil uit Heerde onder adviseurschap van Stef Tuinstra. Met het oog op de restauratie van het instrument werd in 2005 een orgelrapport opgemaakt door Jan Jongepier. In verband met diens pensionering werd Stef Tuinstra, die het instrument nader onderzocht, vervolgens adviseur bij de orgelrestauratie. Elders in deze krant vindt u een uitgebreide beschrijving van de orgelrestauratie door Willem Hansma.

Van Raerd naar Oosterbierum of omgekeerd

Sinds 2000 wordt eenmaal in de vier jaar de Slachtemarathon en de Slachtewandeltocht georganiseerd. Marathon en wandeltocht gaan over een 42 kilometer lange slaperdijk van de Middelsee, de Slachte(dijk). De ene keer van Raerd naar Oosterbierum, de volgende keer van Oosterbierum naar Raerd etc. Zaterdag 16 juni 2012 was de start in Raerd. Boazum is afwisselend het tweede dorp langs de route of het op één na laatste dorp. De dijk is niet als geheel aangelegd, maar ontstaan uit koppeling en uitbreiding van polderdijken. De eerste officiële melding van de dijk is van 1506. Bij de watersnood van 1825 heeft de dijk voor het laatst als zeewering gefunctioneerd. Sinds 1995 heeft de dijk geen functie meer als tweede waterkering. De dijk werd toen niet meegenomen in het op deltahoogte brengen van de Friese dijken. Natuurbeschermingsvereniging It Fryske Gea heeft de Slachtedijk als cultuurhistorisch monument en natuurgebied thans in beheer.

Sibrandabuorren

Sibrandabuorren (Sijbrandaburen) is een terpdorp, ontstaan in de middeleeuwen. In de 19e eeuw breidde het dorp zich uit en ontstond een lintvormige bebouwing. Het dorp behoorde tot 1984 tot de gemeente Rauwerderhem en vanaf dat jaar tot Boarnsterhim. Inmiddels is de politieke besluitvorming over een nieuwe gemeentelijke herindeling, waarbij Boarnsterhim wordt opgedeeld over de gemeenten Heerenveen, Leeuwarden, Skarsterlân en Súdwest Fryslân, afgerond. Sibrandabuorren zal per 1 januari 2014 bij de nieuwgevormde gemeente Súdwest Fryslân (hoofdplaats Sneek) gaan horen. Sibrandabuorren telt een kleine 400 inwoners. Het dorp bezit twee rijksmonumenten: de hervormde kerk uit 1872 met een B&T-orgel uit 1903 én de houten ophaalbrug of ‘wipbrug’ over de Sijbrandbuurtstervaart uit 1865. De brug heeft een hameipoort met classicistische vormen en is in 1974 en 1999 ingrijpend gerestaureerd. Aan de doorgaande weg door het dorp staat nog de voormalige coöperatieve zuivelfabriek ‘de Lege Geaën’ uit 1891. In 1975 werd deze gesloten. Het pand uit circa 1930 heeft nu een andere bedrijfsbestemming. Sinds 2004 is TBS er in gevestigd, een bedrijf dat roestvrijstalen en aluminium producten voor met name de bouwnijverheid, weg- en waterbouw en scheepsbouw maakt.
De hervormde kerk, gelegen op een verhoogd kerkhof, behoort thans tot de protestantse gemeente i.w. ‘De lege Geaën’. De voorganger van deze kerk was een aan Sint-Martinus gewijde kerk met zadeldaktoren en stamde uit 1333. De toren stond waarschijnlijk los van de kerk. Eind 18e eeuw raakte die kerk in verval en is uiteindelijk in 1842 gesloopt. De huidige kerk dateert van 1872 en is een driezijdig gesloten zaalkerk met grote rondboogvensters. Opvallend is dat de kerk met de toren naar het Zuiden - richting doorgaande weg - staat. Het is zo goed als zeker dat de kerk van 1872 is ontworpen door timmerbaas-architect W.F. Boomstra uit het nabijgelegen Goënga. De kerk heeft een houten geveltoren, bekroond door een ingesnoerde spits. In de toren hangt een door Geert van Wou II en Johan ter Steghe gegoten klok uit 1540. Het uurwerk uit 1627 is op initiatief van de Vereniging voor Dorpsbelangen in 1978/79 gerestaureerd en in juni 1979 weer in gebruik genomen. Tevens is toen een automatische luidinstallatie geplaatst. Elk uur slaat de klok en om 08.00 uur, 12.00 uur en 18.00 uur vindt het zogenaamde tijd- of schaftluiden plaats. In de jaren 1990 - 1992 zijn kerk en toren gerestaureerd.

Over het kerkinterieur is weinig bekend. In het witte en lichtblauwe interieur valt de bruine zeshoekige kanselkuip op. De onbewerkte toogpanelen hebben elk een blinde, bewerkte boog met een engelenkop die op twee gecanneleerde pilasters met sobere kapitelen rust. Ook het basement waarop elk pilaster rust is sober. De platte hoekstukken zijn eveneens gecanneleerd en hebben bovenaan een eenvoudige decoratie. Deze kansel komt uit de vorige kerk en dateert van circa 1650. De toogpanelen, die vaak bij het maken van kasten werden toegepast, zijn typerend voor het werk van Friese kistenmakers. Het rugpaneel en het klankbord, beide in de kleuren wit en lichtblauw, zijn jonger dan de kanselkuip. Opvallend zijn de kleurige glas-in-lood ramen. Deze moeten rond 1920 zijn vervaardigd, misschien in het atelier van de Sneker glashandel Houwink, maar dat is niet met zekerheid te zeggen. Toen deze ramen in 1993 na restauratie teruggeplaatst werden, zijn ter bescherming aan de buitenkant plexiglasruiten aangebracht. Bij dezelfde restauratie van 1990-1992 werden een rood zandstenen deksel van een sarcofaag en een grafzerk (uit 1337?) ontdekt. Tenslotte bezit de protestantse gemeente van Sibrandabuorren interessante avondmaalsattributen, waaronder een zilveren schenkkan uit 1981 (aangeboden door de vrouwenvereniging ter gelegenheid van haar 50-jarig jubileum) en twee grote zilveren drinkbekers waarin de jaartallen 1750 en 1852 gegraveerd zijn.

Het orgel in de kerk van Sibrandabuorren is in 1903 door de orgelmakerij Bakker & Timmenga opgeleverd. Het slanke front van het instrument behoort tot de eerste die Bakker & Timmenga maakten. Zij ontleenden dit fronttype aan het werk van de - eveneens in Leeuwarden gevestigde - orgelmakers Adema. In maart 2010 werd het éénklaviers orgel met aangehangen pedaal na een restauratie door de firma Bakker & Timmenga weer in gebruik genomen.

De dispositie bleef ongewijzigd:

Manuaal (C - f3): Prestant 8 vt ; Bourdon 8 vt ; Melophone 8 vt; Viola di Gamba 8 vt; Octaaf 4 vt; Roerfluit 4 vt; Viola 4 vt en Woudfluit 2 vt.
Pedaal (C - c1): aangehangen.

Acht dorpen worden tot het gebied ‘De Lege Geaën’ gerekend: drie dorpen uit de voormalige gemeente Wymbritseradiel en vijf dorpen uit de op te heffen gemeente Boarnsterhim. Wat die laatste dorpen betreft gaat het om Dearsum (Deersum), Poppenwier (Poppingawier), Tersoal (Terzool), Raerd (Rauwerd) en Sibrandabuorren (Sijbrandaburen). Deze vijf dorpen uit de gemeente Boarnsterhim zouden in de aanvankelijke plannen aangaande de gemeentelijke herindeling bij de gemeente Leeuwarden worden gevoegd. Na een initiatief van de dorpsbewoners zijn de plannen aangepast en zullen alle acht dorpen van De Lege Geaën bij de nieuwgevormde gemeente Súdwest Fryslân gaan horen.

Sneek

Sneek is de hoofdplaats van de per 1 januari 2011 nieuwgevormde gemeente Súdwest Fryslân. Vijf gemeenten, te weten Bolsward, Nijefurd, Sneek, Wûnseradiel en Wymbritseradiel gingen er in op. De gemeente Súdwest Fryslân bestaat uit 6 steden (Sneek, Bolsward, IJlst, Workum, Hindeloopen en Stavoren) en 63 dorpen. Qua oppervlakte is het de grootste gemeente van Nederland. Zoals we eerder zagen, zullen enkele dorpen uit de gemeente Boarnsterhim per 1 januari 2014 nog aan Súdwest Fryslân worden toegevoegd. De gemeente telt 82.000 inwoners, waarvan Sneek er zo’n 34.000 voor haar rekening neemt.

Historie

De nederzetting waaruit later Sneek zou ontstaan, dateert van ongeveer 850 à 900 na Christus. Deze nederzetting ten Zuiden van de Middelzee ontstond aan de oevers van een veenriviertje op een natuurlijke verhoging in het veengebeid, een pleistocene zandopduiking. Deze verhoging lag in de buurt van het huidige Oud Kerkhof waar later de Martinikerk zou verrijzen. Bevolking en welvaart namen toe door de ontginning van het veen ten Zuiden van de ontstane nederzetting. Rond 1000 na Christus werd op de pleistocene zandopduiking een eerste houten kerkje gebouwd. In het begin van de 13e eeuw kreeg Sneek een verdergaande economische stimulans vanwege de doorgaande vaarroute (‘Magna Fossa’) Stavoren, Bolsward en Sneek naar Leeuwarden en Dokkum. Toen de Middelzee rond 1200 ging dichtslibben werden diverse vaarten, zoals de Geeuw en de Oudvaart, met elkaar werden verbonden waardoor deze vaarroute ontstond. Gunstig voor de handel, maar ook nodig vanwege waterbeheersing. Waterbeheersing maakte ook de aanleg van dijken nodig, waardoor een tweede bebouwing mogelijk werd. Er ontwikkelden zich geleidelijk drie centra: een kerkelijk centrum rond het hooggelegen Oud Kerkhof, een bestuurlijk centrum rond de (huidige) Marktstraat en het handelscentrum bij de sluis en overslag in de Hemdijk, de Neltjeszijl aan de Noordzijde van het tegenwoordige Schaapmarktplein.

Ergens in de Middeleeuwen kreeg deze nederzetting de naam Ter Snake, waaruit de naam Sneek is ontstaan. De eerste schriftelijke aanduiding van Sneek stamt uit 1296 en is te vinden in een Hamburgse oorkonde waarin melding wordt gemaakt van een conflict op de Magna Fossa tussen bewoners van Sneek en Hamburgse kooplieden. In 1317 is er sprake van een Sneker zegel hetgeen op het bestaan van stadsrechten wijst, maar wanneer die dan zouden zijn verleend, is onbekend. Uit 1456 stamt een verzameling stedelijke bepalingen en verordeningen (‘keuren’) waarop het Sneker stadsrecht meestal wordt gefundeerd. Het betreft weliswaar niet een door een vorst of heer verleend recht of privilege, maar toch wordt 1456 doorgaans als het begin van de stad Sneek beschouwd. Door de voorspoedige ontwikkeling kon de stad vóór het einde van de dertiende eeuw al een omgrachting aanleggen. Stadsuitleggingen met nieuwe grachten leidden eind 15e en 16e eeuw tot een hartvormig patroon waarbinnen de stad tot in de tweede helft van de 19e eeuw ‘gevangen’ bleef. In het tweede kwart van de 16e eeuw zou Sneek, als enige van de elf Friese steden, stadsmuren aangelegd hebben. Andere auteurs zeggen dat de opgeworpen stadswallen met bakstenen werden ‘bekleed’. Overigens ook een dure investering.

Recente opgravingen hebben de belangrijke rol van Sneek als handelsplaats bevestigd. Lange tijd bleven de waterverbindingen het zwaartepunt vormen. Sneek heeft vijf waterpoorten gehad en maar twee landpoorten. De nog bestaande en overbekende waterpoort dateert van 1613 en is opgetrokken in een verfijnde renaissancestijl. Rond 1865-1880 werden de (stoom)schepen echter te groot. De stadswallen werden toen geslecht om plaats te maken voor grote aanlegkaden. Na 1840 werden doorgaande en verharde wegen aangelegd (in 1842 naar Leeuwarden). Langzamerhand nam daarna het vervoer over de weg in belang toe. Pas in 1940 werd de weg Sneek-Joure aangelegd. In 1883 kwam de spoorwegverbinding van Sneek met Leeuwarden tot stand, in 1885 werd deze naar Stavoren doorgetrokken. Recente plannen om tijdens het toeristenseizoen een stoomtrein tussen Sneek en Stavoren te laten rijden, zijn voorlopig van de baan.

Zuivel en zilver

Geruime tijd heeft Sneek geprofiteerd van een levendige handel in zuivelproducten. De belangstelling van het buitenland voor de Friese zuivel kan men afmeten aan een bericht uit 1427, toen ‘vreemde luyden van oversee’ te Sneek aan de waag boter kochten. In dat zelfde jaar had Sneek het waagrecht gekregen. In de 17e eeuw vormde Amsterdam en in de 18e eeuw Londen de markt waarop de Friese overproductie werd afgezet. Zeventig procent van de Nederlandse boteruitvoer werd via Harlingen verscheept. Sneek ontwikkelde zich in de 19e eeuw tot de grootste botermarkt van Nederland. Vandaar dat Sneek eeuwenlang een waag had. Pas laat in de 19e eeuw verloor de Nederlandse boterexport terrein aan - vooral - de Deense zuivelfabrieken. Tot 1917 heeft een Sneker botermarkt bestaan.Daarna vond de handel nog uitsluitend vanuit de zuivelfabrieken plaats. In 1945 verwoestte een brand het waaggebouw. De zuivelproductie en -handel bracht het ontstaan van verwante industrieën met zich mee, bijvoorbeeld de industriële productie van landbouwwerktuigen. Na de Tweede Wereldoorlog stootte de landbouw veel arbeidskrachten af en probeerde de overheid via een regionaal industrialisatiebeleid werkgelegenheid voor de afgestoten arbeidskrachten te bevorderen. Dit leverde Sneek de vestiging op van nieuwe bedrijven, ook de nodige aan watersportgebonden ondernemingen. De stad is tegenwoordig juist vooral bekend vanwege de watersport. Door de opkomende pleziervaart werd in 1910 werd de eerste jachthaven te Sneek geopend. Nog altijd vervult Sneek een belangrijke centrumfunctie, hetgeen blijkt uit bijvoorbeeld de aanwezige voorzieningen op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg, maar ook uit de winkeldichtheid. Die was in 2009 tweeëneenhalf keer zo groot als in steden van gelijke bevolkingsomvang.

Door de groeiende welvaart konden adel, gezeten boeren en gegoede burgerij allerlei zilveren voorwerpen in Sneek laten maken, zowel voor de sier als bij wijze van belegging. Van circa 1490 tot het midden van de 20e eeuw kende Sneek een kleine tweehonderd zilversmeden. De zilverzaal in het Fries Scheepvaart Museum, dat in Sneek gevestigd is, getuigt van die rijkdom. Ook de architectuur getuigt van de welvaart in en rond Sneek. De stad telt vele monumentale woningen. Een overzicht daarvan biedt het deel Fryslân uit de serie ‘Monumenten in Nederland', uitgegeven bij Waanders in Zwolle in samenwerking met de (toenmalige) Rijksdienst voor de Monumentenzorg te Zeist. Sneek is een beschermd stadsgezicht. Sneek bezit ook een aantal monumentale kerken. Eén daarvan, de Grote of Martinikerk, bezoeken we op zaterdag 6 april ter afsluiting van de voorjaarsexcursie.

Grote of Martinikerk

Op de plaats van de huidige Martinikerk werd rond 1000 na Christus een eerste houten kerkje gebouwd. In de tweede helft van de 11e eeuw kwam er een driebeukige tufstenen kerk. Omstreeks 1300 kwam er een nieuwe, bredere kerk tot stand met drie romaanse westtorens. In de jaren 1498 tot 1503 werd een nieuw koor en het grootste deel van de laatgotische kerk gebouwd. De bouwjaren 1498 - 1503 worden als het begin van de huidige Martinikerk beschouwd.

In 1681/82 stortten de bouwvallige westtorens gedeeltelijk in, de restanten werden afgebroken. Het schip werd vier meter verlaagd. In 1681/82 vonden nog meer bouwkundige veranderingen plaats. Zo kregen schip en zijbeuken een scheiding met Toscaanse zuilen en rondbogen. In 1759-1761 werd het interieur van de als consistorie gebruikte sacristie uit de 16e eeuw in rococostijl (met een door de bekende Johann Georg Hempel gedecoreerd plafond) aangepast. Dit is gelukkig ongeschonden bewaard gebleven. Als toegang tot de sacristie kwam er een opgeklampte gotische deur uit het begin van de 16e eeuw. In 1771 werd de dakruiter op de kerk vervangen door de klokkenkoepel zoals we die nu nog kennen. Er kwam toen een carillon van 26 klokken in te hangen, vervaardigd door Johan Christiaan Borghhardt uit Enkhuizen. Dit verving een kleine beiaard uit 1712, die vermoedelijk een voorganger uit de tweede helft van de 17e eeuw kende. Het carillon van Borghhardt heeft tot en met 1918 dienst gedaan. Daarna werd een Engels carillon aangetrokken, waarvan alle klokken in 1943 door de Duitse bezetter werden weggevoerd. In 1949 kwam er een nieuwe beiaard van Van Bergen uit Heiligerlee, die in 1955 werd uitgebreid. Dit carillon voldeed niet helemaal en werd in 1970 voor het grootste deel vervangen door een beiaard van Petit & Fritsen uit Aarle-Rixtel. Sinds de restauratie van 1998 kent het carillon in totaal 50 klokken, evenveel als het carillon in de Domtoren van Utrecht, waarmee ze het grootste van Fryslân is. De organist van de Martinikerk, Dirk S. Donker, is sinds 1963 stadsbeiaardier van Sneek.

In 1793 voorzag men de noordbeuk van een portaal in empirestijl met Ionische pilasters. In 1871 kreeg het schip een stucgewelf. Bij een kerkrestauratie van 1924-1925 werd de fundering vernieuwd en de kap versterkt. De laatste restauratie vond plaats in de jaren 1978 tot 1994. Eén van de werkzaamheden toen was de reconstructie van het vroeg-18e-eeuwse houten tongewelf. Enkele interessante elementen uit de inventaris van de Sneker Martinikerk zijn: de preekstoel met koperen trapleuning (vervaardigd door Bartel Winsents in 1626), een tiengebodenbord (circa 1630), een vroedschapsbank uit 1689 en drie wapenborden (1690-1692). Verder bevindt zich in de kerk een gietijzeren pomp, uitgevoerd in de vorm van een Corinthische zuil, en een verzetsmonument uit 1950. De kerkvloer bevat een aantal grafzerken uit de 16e en 17e eeuw. Er hangen drie schilderijen - van de schilderende burgemeester Hanso Moll en diens broer Pieter Moll - in de kerk. De huidige centraal gerichte inrichting kwam in 1872 tot stand op basis van een door architect Breunissen Troost ontworpen cirkelvormige bankenopstelling rond de preekstoel. Naast de kerk staat een houten klokhuis dat rond 1498 werd gebouwd en in 1767 zijn huidige vorm kreeg. In 1894 en in 1968/69 werd het gerestaureerd. In 1971 zijn ter bekroning twee nieuw windvanen geplaatst. Er hangen klokken in van Butendiic uit 1466 en van Ter Steghe uit 1543.

Het orgel

In de Martinikerk bevinden zich twee orgels: sinds 1985 een koororgel, gebouwd door J.L. v.d. Heuvel te Dordrecht én een imposant Schnitgerorgel uit 1711. Naar dat laatste orgel gaat natuurlijk vooral onze belangstelling uit. We zagen dat het kerkgebouw een rijke bouwhistorie kent. Voor het Schnitgerorgel van de Martinikerk geldt dat eveneens. Het begin ligt in 1711, toen Arp Schnitger een drieklaviers orgel met 36 registers voltooide. De Martinikerk had met dit orgel de primeur van een drieklaviers instrument met een vrij pedaal in Friesland. Uit het monumentale front is nog steeds de drieklaviers opbouw duidelijk af te lezen. Maar het orgel kwam niet ongewijzigd de geschiedenis door. De grootste veranderingen vonden in 1898 en 1925 plaats. In 1898 verving L. van Dam & Zonen het borstwerk en het rugwerk door een bovenwerk. Sindsdien was er sprake van een tweeklaviersorgel met 29 registers. In 1925 werd het pedaal door de N.V. v/h P. van Dam gewijzigd. Als gevolg van de vernieuwingen van het orgel in 1898 en in 1925 werd de klankidentiteit van het orgel omgebogen in een meer romantische richting. Wat dat betreft was er nauwelijks nog van een Schnitgerorgel sprake. Slechts de kern van het hoofdwerk en een enkel element op het bovenwerk bleven aan Schnitger herinneren. In onze tijd zijn die veranderingen voor een deel weer ongedaan gemaakt. Bij de restauratie in 1988 door Bakker & Timmenga werd weer een rugwerk met zeven registers aan het instrument toegevoegd. Zowel voor het rugwerk als het pedaal werden nieuwe laden gemaakt. Sindsdien stelde het overtuigend 18eeeuwse klankbeeld van het rugwerk dat van het hoofdwerk enigszins in de schaduw. In het voorjaar van 2011 is in het hoofdwerk een aantal Schnitgerpijpen, dat Van Dam in 1898 buiten gebruik had gesteld, weer aangesloten en tot klinken gebracht. De hoofdwerkklank heeft hierdoor enorm aan kwaliteit gewonnen en de totaalklank heeft een nieuw en veel overtuigender evenwicht gevonden, aldus Theo Jellema in de Friese Orgelkrant van 2012. Ongeveer 550 Schnitgerpijpen - waaronder bijna alle frontpijpen - functioneren nu weer. Theo Jellema was als adviseur bij de restauratie in 2011 betrokken en kan tijdens de voorjaarsexcursie het nodige over de geschiedenis van het Sneker Schnitgerorgel vertellen. Na zijn ‘verhaal’ zal de vaste organist van de Martinikerk, Dirk S. Donker, het orgel bespelen.

Huidige dispositie:

Hoofdwerk, C - g ''' Zwelwerk, C - g '''
Prestant (1710)
Bourdon (1832)
Holpijp (1710)
Violon (1898)
Octaaf (1710)
Fluit (1710)
Quint Prestant (1782/1898)
Octaaf (1710)
Mixtuur (1710)
Cornet (1898)
Trompet (1913)
8'
16'
8'
8'
4'
4'
3'
2'
2-3 st.
3 st.
8'
Salicionaal (1898)
Roerfluit (1898)
Quintadeen (1898)
Viola da Gamba (1898)
Salicet (1898)
Flûte hamonique (1898)
Quintfluit (1710)
Woudfluit (1710)
Carillon (1710)
Hautbois (1943)
Vox Humana (1852)
8'
8'
8'
8'
4'
4'
3'
2'
2 st.
8'
8'
Rugwerk, C - g ''' Pedaal, C - d '
Prestant (1710/1898)
Roerfluit (1885)
Quintadeen (1885)
Roerfluit (1885)
Nasard (1988)
Octaaf (1988)
Sesquialter (1988)
Dulciaan (1988)
4'
8'
8'
4'
3'
2'
2 st.
8'
Prestant (1710/1925/1988
Subbas (1900/1988)
Octaaf (1988)
Gedekt (1885)
Octaaf (1988)
Bazuin (1988)
Trompet (1988)
Claron (1988)
16'
16'
8'
8'
4'
16'
8'
4'
Koppels Toonhoogte
Hoofdwerk-Zwelwerk
Hoofdwerk-Rugwerk
Pedaal-Hoofdwerk
Pedaal-Rugwerk.
a = 466 (halve toon boven normaal).
Gelijkzwevende temperatuur.
De windvoorziening vindt plaats door een magazijnbalg uit 1898.

JSJ

[Mijn dank gaat uit naar een ieder die in meer of mindere mate aan de totstandkoming van mijn artikel
over de kerken en orgels van de voorjaarsexcursie heeft bijgedragen. JSJ]


stuur link via whatsapp stuur link via mail kopieer link naar clipboard