Middeleeuwse klanken nog altijd hoorbaar over het Friese land
Friese Orgelkrant 2003
Een tocht door de Friese Greidhoek is niet alleen genieten van het bijzondere vlakke groene landschap gestoffeerd met de zwart bonte koeien, de gelukkig nog aanwezige “kop-hals-romp” boerderijen en de dorpjes met hun kerktorens die soms maar net boven de kruinen van de bomen uitsteken. Men treft er een grote variatie aan torens aan, maar menig zadeldaktoren is in de loop der eeuwen vervangen door een puntiger torenspits, vaak ingebouwd in de westgevel van de kerk. De oude klok, de bongel, is veelal bewaard gebleven. We treffen hier nog veel middeleeuwse klokken aan. Zo ook in de kerken die bezocht worden tijdens de najaarsexcursie. Tot circa 1100 werd de productie van klokken door veelal Benedictijner monniken gedaan. Door de opkomst van de steden werd het ambacht van klokkengieter door leken over genomen en ging het beroep van vader op zoon door. Hierbij kan men een parallel trekken met de orgelbouw, bijvoorbeeld met het orgelbouwergeslacht Van Dam in Friesland. Klokgieters waren reislustig en trokken vaak van streek naar streek en van dorp naar dorp. Een klok werd veelal op de plaats van bestemming gegoten en niet zelden in de toren zélf of op het kerkhof.
Het klokkengietersgeslacht Van Wou
Vanaf de veertiende eeuw werd het profiel van een klok getrokken met een trekmal, een sjabloon. Men ontdekte de relatie tussen het profiel en de klank van de klok. Het spreekt voor zich dat hiermee ook volop werd geëxperimenteerd. Hierdoor goot men niet alleen fraaiere klokken met versieringen erop, er verschijnen ook grotere en dus zwaardere klokken. Met name de Kamper klokgieter Geert van Wou goot sonoor klinkende klokken. Van Wou was telg uit een beroemd geslacht van klokkengieters. Zij waren tussen 1474 en 1543 werkzaam vanuit Den Bosch en Kampen. Geert senior leverde voortreffelijk gietwerk. Hij goot ondermeer de nog bestaande ‘Roelant’ klok (1503) met een doorsnee van maar liefst 199 cm voor de Sint Bavokerk (NH) te Haarlem en in 1505 een indrukwekkend gelui van 13 klokken voor het Domkapittel te Utrecht. Zes klokken hiervan werden gebruikt voor het nieuwe Hemony- carillon in 1664. Sinds 1982 is de reeks weer gecomplementeerd. Geert van Wou goot ook klokken voor de Sint Petrus- en Sint Jacobuskerk in de Hanzestad Lübeck. Na 1507 goot hij veel klokken in met name Friesland. In het begin van de zestiende eeuw woedde in Friesland een woeste burgeroorlog, waarbij plunderingen en brandstichting aan de orde van de dag waren. Talloze klokken gingen ten onder of werden weggesleept door plunderende benden. Hoe erg dit ook mocht zijn, een klok was een der eerste dingen die men opnieuw aanschafte. Het was een onmisbaar attribuut voor het kerkelijk en burgerlijk leven.
Op het randopschrift van de klok in de Laurentiuskerk van Kimswerd staat het zo vermeld: “Sanctus Laurentius bin ick ghenant / Franiken (Franeker) hebben ons verbrant / int jaar ons Heren is waer / doe men schref mcccccxv (1515) jaer een daer bi / goetten Gert van wou / Johannes schonenborch mi.”
Geert van Wou is zelf dan al op leeftijd en ondertussen is Johan Schonenborch, mogelijk een stiefzoon, zijn compagnon geworden. Op de klok van Kimswerd (1515) en in Lytsewierrum (Gertrudiskerk, 1516) komen we deze beide namen tegen. In Wommels staat op de klok (uit 1494 met een doorsnee 129 cm) in de toren van de hervormde Jacobskerk alleen de naam van Geert van Wou.
Friese klokken om Itens
De oudste klok op onze tocht tijdens de najaarsexcursie treffen we aan in het kleine Itens. De klok in de torenlantaarn dateert uit het jaar 1312 en is gewijd aan Martinus. De kerk draagt dan ook de naam Martinikerk. De gieter bedient zich echter alleen van zijn voornaam: Stephanus. Van hem zijn verder klokken bekend in Bolsward, Wirdum, Goënga (bij Sneek), en Genum (bij Dokkum). In de toren van Easterein (Oosterend) in de voormalige gemeente Hennaarderadeel hangt in de Martinikerk een klok van Steven Butendiic (1468) en Jacob Noteman (1645). Butendiic is ook weer een telg uit een ander roemrijk gietersgeslacht. Steven had enige jaren ervoor in Sneek (1466) al bewezen dat hij klokken kon gieten. Zijn klokken zijn nog duidelijk producten van de late middeleeuwen: opschriften worden nog uitgevoerd in het gotisch minuskelschrift, soms wordt in verband met de geringe plaatsruimte de tekst dikwijls afgekort of naar een tweede regel afgebogen en voorts treffen we er weinig of geen versieringen op aan.
De Sint Martinuskerk in Sneek
Hoewel er een prachtig ontwerp voor klaar lag en de grond voor de huidige kerk er voor gereserveerd is, is de schitterende neogotische Rooms Katholieke Sint Martinuskerk aan de Singel is torenloos gebleven. Dat wil niet zeggen dat men er geen klokken aantreft. Men treft in en om de kerk maar liefst tien luid– en slagklokken aan. Iedere luidklok heeft zijn eigen functie binnen de kerkelijke liturgie en in Sneek hanteert men voor de luidklokken een uitgebreid luidschema.
In het vieringtorentje op de kerk hangen vier kleine Van Bergen slagklokjes (1965) voor de voorslag en een luidklok, de Martinusklok, een klok van Petit & Fritsen uit 1948 met het opschrift “Martinus vocor Divina loquor”.
Deze klok wordt met name gebruikt bij de zogeheten stille mis, de avondmis, de kinderdoop, boeteviering en als “elevatie” klok. Bij de traptoren naast de abscis treft men de grote, 1190 kilo zware “Wilhelmusklok” aan. Gebruik van de klok vindt vooral plaats bij de hoogmis en bij feestdagen, met uitzondering van de vastentijd en advent en verder op de Witte Donderdag en bij het uit- en inluiden van het jaar bij de jaarswisseling. In de tuin treffen we in een klokkenstoel de “Joannes Baptistaklok” (1963) aan, die wordt gebruikt bij de hoogmis en in de advent- en vastentijd. De Wilhelmus- en de Joannesklok zijn afkomstig uit Amsterdam en eveneens gegoten door Petit & Fritsen. Bij kerkelijke feestdagen worden ook alledrie klokken geluid en dan is la-do-mi ofwel een mineurmotief te horen.
In het triforium van de kerk zijn drie luidklokjes waarvan de namen ontleend zijn aan de drie jongelingen in de vurige oven: Ananias, Azarias en Misael. Gezamenlijk geluid hoort men hier de aanhef van het “Te Deum” in. Zij doen dienst na de mis en worden geluid door kinderen bij doop, huwelijk en op feestdagen na het orgelspel. De klokken hebben tijdens de voorjaarsexcursie geluid.
De Grote of Martinikerk in Sneek
Naast de Martinikerk in Sneek staat een gesloten klokhuis uit 1498 met twee luidklokken. Tot 1943 hing er ook nog een klok van Johan Borchhardt uit 1767. In 1943 werden zowel de luidklokken als het carillon van de Martinikerk door de Duitsers gevorderd. Slechts een luidklok kwam terug. In het klokhuis hangen nu weer twee klokken: de eerder genoemde klok van Steven Butendiic, die tot 1969 als ‘heeluur’ klok dienst deed in de koepel van de kerk en een klok van Johan ter Steghe uit 1543.
Al voor 1710 had de Martinikerk een bescheiden klokkenspel, maar na de aanschaf van het Arp Schnitger orgel in dat jaar had men blijkbaar nog geld over voor een nieuw klokkenspel. De kwaliteit zal niet zo hoog geweest zijn, want in 1772 installeerde Johan Borchhard, klok- en geschutsgieter te Enkhuizen, een nieuw instrument van 26 klokken. De toonzuiverheid van dit instrument had niet over, daarom werd in 1929 besloten tot de aanschaf van een reeks klokken van de beroemde gieters Gillet en Johnston uit Croydon (GB). Helaas viel dit schone instrument ten offer aan klokkenroof. Sneek kon niet zonder carillon. Gelukkig kwam er in 1949 een nieuw carillon, dat intussen deels is gewijzigd en uitgebreid tot een middelzware beiaard met een spelomvang van vier oktaven bestaande uit klokken van de gieters Van Bergen (Heiligerlee) en de firma Petit en Fritsen (Aarle-Rixtel). Beiaardier Dirk Donker bespeelt al sinds 1963 het instrument iedere dinsdagochtend (09.00 - 09.30 uur) en vrijdagmorgen (12.00 -12.30 uur) en versteekt bij tijd en wijle de speeltrommel.