ok2023menu



Bekroningen van orgelkassen Friese Orgelkrant 2023
 

In de vorige orgelkrant was de vondst van twee zijvleugels die behoord moeten hebben bij een verdwenen orgel van Wergea, aanleiding wat langer stil te staan bij het thema ‘vleugelstukken’. Nu richten we ons oog omhoog en wijden een korte excursie aan de bekroningen van orgelkassen. We beginnen zo’n 500 jaar geleden, in de 16e eeuw dus, en staan bij de volgende eeuwen kort stil. De reis eindigt bij het begin van de 20e eeuw. Vanaf dat moment komt het steeds minder voor dat orgelfronten aan de bovenzijde met een lijst worden afgesloten. Het is dan dus ook afgelopen met bekronende ornamenten.
De neobarokke orgels vanaf 1950 krijgen weliswaar weer complete orgelkassen, maar ze worden niet voorzien van ornamenten. Pas in het historisme vanaf ca. 1970 komt daar af en toe weer verandering in.

Een 16e-eeuwse orgelkas is in Friesland helaas niet meer te bewonderen

De 16e eeuw

Van 16e-eeuwse orgelklanken rest in Fryslân nog wel iets. Zo is enig 16e-eeuws pijpwerk bewaard gebleven in het Van Dam-orgel (1842) van de Martinikerk in Franeker en in het Jan Harmens-orgel (1697) van de Gertrudiskerk van Workum. Een 16e-eeuwse orgelkas is in deze provincie helaas niet meer te bewonderen. Maar er bestaat nog een foto van een deels 16e-eeuws orgel dat de Broerekerk van Bolsward gesierd heeft. Op die foto is dat orgel, toen inmiddels van het binnenwerk ontdaan, te zien in Bolswards Martinikerk (nu bevindt het zich in Groningen).
De bekroningen van de hoofdwerkkas zijn typerend voor de 16e eeuw. Ze worden paviljoens genoemd. Ze doen denken aan de bekroningen van 16-eeuwse stads- en kerktorens. Een mooi voorbeeld daarvan was de Nieuwe Toren in Leeuwarden, die in 1884 wegens bouwvalligheid werd afgebroken.

De 17e eeuw

In de 17e eeuw verdwijnen de paviljoenvormige bekroningen van het toneel en zien we er de zogenaamde ‘kuiven’ voor in de plaats komen. De familie Bader past die toe (nog te zien in Ternaard, ca. 1660) en de in de Bader-sfeer werkende Jan Harmens volgt zijn voorbeeld (o.m. in Workum). Maar liefst acht kuiven zijn te zien op het Schnitger-orgel van Sneek (1711), dat toen het gebouwd werd het meest indrukwekkende orgel in Fryslân was. Kuiven als kasbekroning raken in de 18e eeuw niet helemaal uit beeld, maar er ontwikkelen zich gelijktijdig wel andere mogelijkheden.

De 18e eeuw

Zo raakt het in de mode op orgelkassen beelden te plaatsen. Een van de vroegste en ook indrukwekkendste voorbeelden daarvan biedt het Müller-orgel in de Grote Kerk in Leeuwarden (1727). Wie goed kijkt ontwaart er negen: op de grote torens van de hoofdkas de grote beelden die v.l.n.r. Geloof, Liefde en Hoop voorstellen; op de kleine torens twee reusachtige musicerende engelen; twee kleine engeltjes flankeren het middelste beeld (de Liefde). Op de zijtorens van het rugwerk zitten figuren met muziekinstrumenten. Bij het realiseren van al die beelden ging men niet over één nacht ijs. Aanvankelijk kreeg Jacob Sydses Bruinsma de opdracht om alle snij- en beeldwerk te vervaardigen. Maar vanwege kritiek op de kwaliteit van de kleinere beelden op het rugwerk besloot men het maken van de beelden op de hoofdwerkkas aan Gerbrand van der Haven toe te vertrouwen.
De combinatie van de beelden die de deugden uitbeelden, allegorische figuren genoemd, en de muziekinstrumenten, al of niet met hun bespelers, moet men in Leeuwarden als een nieuwigheid hebben ervaren. Later komen we die heel vaak tegen. Als bij de 18e-eeuwse tweeklaviers orgels een hoofdwerk en een rugpositief bekroond moeten worden, is er voor beide ruimte. Deze grotere orgels worden nooit voorzien van uitsluitend allegorische figuren; alleen muziekinstrumenten komt wel voor. Dat leidt tot het opvallend uitbundige effect dat het orgel van Jorwert (A. van Gruisen, 1799) zo feestelijk maakt; het ‘ouderwets’ (want nog met hoofdwerk en rugwerk) gebouwde Hillebrand- orgel van Raerd wordt nog in 1816 uitgerust met zo’n rijk voorzien orkest. De keuze voor een combinatie van allegorische figuren en muziekinstrumenten (met en zonder bespelers) treffen we aan bij orgels van verschillende bouwers, bijvoorbeeld in Bolsward (Hinsz, 1781) en Burgum (L. van Dam, 1788); ook daarvan bestaan nog vroeg-19eeeuwse voorbeelden, zoals in Hallum (A.van Gruisen, 1811).
Bijna alle 18e-eeuwse orgels werden gemaakt voor kerken die veel ouder waren. Maar in 1776 bouwt Hinsz een groot orgel in de Grote Kerk van Harlingen, die op dat moment nog maar net is voltooid. Aan de classicistische stijl waarin het kerkinterieur is uitgevoerd, past J.J. Hempel zich aan als hij de bekroningen van de orgelkas gestalte geeft; er zijn geen kuiven, beelden of muziekinstrumenten, wél de attributen die voor het classicisme kenmerkend zijn: vazen, vlampotten, medaillons, strikken en guirlandes.

De 19e eeuw

De Friese orgelkassen in de 19e eeuw getuigen van het inslaan van nieuwe wegen. Doordat het rugpositief omstreeks 1830 van het toneel verdwijnt, zijn er meestal maar drie (soms zelfs maar twee) torens die van bekroningen moeten worden voorzien. De varianten die in de 18e eeuw waren ontwikkeld, boden daarvoor het arsenaal aan mogelijkheden. Zo zien we muziekinstumenten met hun bespelers in Kollum (W. van Gruisen, 1841) of allegorische figuren in onder meer Sint Jacobiparochie (Van Dam, 1845), Grou (Van Dam, 1853) en Witmarsum (Van Dam, 1855). Ook het Van Dam-orgel van de Leeuwarder Westerkerk (1847; nu opgeslagen) kreeg beelden.
De orgelmakers Van Dam bestelden de beelden soms ver buiten Fryslân. Zo werkten ze bij de hiervoor genoemde orgels samen met de beeldhouwer Peeters in Antwerpen. Deze orgels werden bekroond door de Waarheid, de Godsvrucht en de Godsdienst. Geloof, Hoop en Liefde kregen een plaats in Mantgum (de voorganger van het huidige orgel; Van Dam, 1845), in de Galileërkerk in Leeuwarden (Van Dam, 1832; nu in Tholen) en in Tjerkwerd (Van Dam ,1851).

Uit een brief van 8 september 1846 van Peeters aan Luitjen Jacob van Dam krijgen we een indruk van hun goede relatie.
De brief begint zakelijk met een prijsopgave voor drie beelden op het nieuwe orgel van de Westerkerk. De beelden (1 el 86 hoog) moesten gemaakt van lindehout fl 450,- kosten. In eikenhout fl. 575,- Franco geleverd tot Rotterdam. Het werk zou ‘ten langste’ vier maanden vergen, “Zeer kunstig gemaakt, ik zal mijn uiterste best doen”.
Maar er is een ontroerend postscriptum: “Ik koom met spijt uwer onpasselijkheid te vernemen. Door eene voorzigtige behandeling en geregeld leven gelijk uEdele leeft hope ik dat dit kortelings eene betere keer zal genomen hebben. De mijnen zijn godlof allen gezond”.
Op 31 oktober 1846 sterft Luitjen Jacob op de leeftijd van 63 jaar. Het orgel wordt voltooid door zijn drie zonen o.l.v. Lambertus II.

De vazen die in 1776 in Harlingen waren geïntroduceerd, houden in de 19e eeuw ook repertoire. Van Dam past ze bijvoorbeeld toe in Midlum (1811), Franeker (1842), Vrouwenparochie (1844) en Dongjum (1849), P.J. Radersma in Wommels (1847). Als er (zoals meestal) drie torens zijn, staan ze alleen op de zijtorens; op de middentoren prijkt meestal een lier, soms een klok (in Midlum).

De kuiven die in de 17e eeuw heel vaak werden toegepast en die we vroeg in de 18e eeuw van het toneel hebben zien verdwijnen, maken in Fryslân na 1850 hun rentree. Er zijn heel veel voorbeelden van; een keuze daaruit: Achlum (Van Dam, 1854), Hegebeintum (Van Dam, 1862), Buitenpost (Van Dam, 1877), Easterlittens (Hardorff, 1867) en Baaium (Hardorff, 1878).
Nog verder wordt teruggegrepen als de orgelmaker kiest voor een neogotisch frontontwerp, iets wat men vanaf de jaren zeventig in Fryslân zo nu en dan ziet. De verbinding met de gotiek komt bij zulke fronten feitelijk alleen door de ornamentiek tot stand. Zo wordt de kas van het orgel van Tzummarum (Van Dam, 1878) door pinakels bekroond.

Persoonlijke voorliefdes en een curiositeit

Sommige orgelmakers zijn direct aan stereotype kasbekroningen herkenbaar, persoonlijke voorkeuren die men zo niet bij hun collega’s tegenkomt. De Groninger bouwer Petrus van Oeckelen hield ervan enorme vogels op zijn orgels te plaatsen. Daarvan bestaan in zijn eigen provincie indrukwekkende voorbeelden. In Fryslân stelde hij zich bescheiden op.
Van de vijf orgels die hij er bouwde wordt alleen het instrument van Akkrum (1856) door een grote adelaar bekroond.

De Deventer orgelmaker Naber levert in Fryslân één orgel. Het dateert van 1848 en staat in Makkum. Bijna buitenproportioneel is de werking van de twee s-voluten die zich van zijtoren naar middentoren slingeren. Wie andere Naber-orgels heeft gezien, herkent er onmiddellijk de handtekening van de maker in.

Het bezig zijn met orgelhistorie is een geliefd tijdverdrijf van velen. Het herkennen van de wijze waarop frontbekroningen zijn vormgegeven, kan de weg wijzen naar datering van een orgel. We besluiten met een fraai klein Fries orgel waarvan de bekroningen in twee richtingen wijzen. Het is het orgel dat de Van Dams in 1834 plaatsten in Jelsum. Dat orgel heeft ouder pijpwerk en een oudere kas. De herkomst van het geheel is raadselachtig. De bekroningen sluiten daarbij aan. Er zijn kuiven die heel goed, samen met delen van de kas, uit ca. 1700 zouden kunnen stammen. Maar in 1834 waren beelden meer in de mode. Men besloot toen die maar gewoon bovenop de kuiven te zetten!


Ad Fahner & Theo Jellema


stuur link via whatsapp stuur link via mail kopieer link naar clipboard