1802. Een belangrijk jaar in de geschiedenis van het Leeuwarder Müller-orgel
Tot op heden was niet precies bekend in welk jaar het Leeuwarder Müllerorgel
werd omgestemd van middentoon naar een gelijkzwevende temperatuur.
Vlagsma en Gritter vermelden dat het orgel in 1822 van stemming
veranderde. Door niet de notulen van de kerkmeesters te raadplegen doch
alleen de rekeningboeken is dit feit tot op heden niet boven water gekomen.
In dit artikel ga ik verder niet in op de ‘technische’ kant van de diverse
stemmingen.
In 1802, 75 jaar na de oplevering door Christian Müller in 1727, behoefde het orgel hoognodig
reparatie. In 1778 had Albertus van Gruisen, toen woonachtig te Meppel, het instrument
(en dat van de Westerkerk) al eens gerepareerd voor 200 Car.gld (*1). In maart
1799 werd er door het stadsbestuur een akte van afstand opgemaakt, waarbij de Hervormde
Gemeente van Leeuwarden in het bezit werd gesteld van de kerkgebouwen,
uitgezonderd de toren c.q. koepels. Vanaf dat moment moest de kerk zelf zorg dragen voor
haar eigendommen.
Op 27 november 1801 brachten twee leden van de bouwcommissie, de heren De Wal
en Coulon, aan de vergadering van de kerkmeesters verslag uit n.a.v. hun onderzoek
“omtrent de herstelling van het orgel in de Groote Kerk”. (*2) De kerkmeesters konden
met het advies instemmen en verzochten de heren om “deswegens een bestek te laten
vervaardigen, en nader aan de Vergadering te communiceren”. Hierna werd de in Leeuwarden
woonachtige orgelmaker Albertus van Gruisen verzocht een bestek op te stellen,
waarvoor hij op 27 januari 1802 een rekening indiende ten bedrage van 20 Car.
gld “voor het maaken van drie bijzondere Bestekken, Weegens eenige reperatie aan het
orgel in de Groote Kerk te Leeuwarden.”
Op de kerkmeestersvergadering van 10 februari 1802 werd dit bestek goedgekeurd.
Tevens besloot men om “een orgelmaker uit Groningen te ontbieden en nogmaals het orgel
door denzelfden te laten opnemen”. Die Groninger orgelmaker was Nicolaas Anthonie
Lohman (1766-1835). Voor onderzoek, reis- en logieskosten plus het maken van het
bestek diende deze (op 1 maart 1802) een rekening in van 36 Car. Gld. en 6 st. (*3)
Op 27 februari 1802 werd de door Lohman (en Van Gruisen) geadviseerde reparatie
aanbesteed aan Lambertus van Dam voor fl. 650,-, een bedrag dat door meerwerk uiteindelijk
op zou lopen tot 872 Car. Gld. en 8 st. (*4) De door Vlagsma genoemde werkzaamheden
(*5) werden gehaald uit een ongedateerd en niet gesigneerd bestek, dat
zeer waarschijnlijk het onderzoeksresultaat en advies van Van Gruisen betrof. (*6)
Het definitieve rapport/bestek van Lohman, waarnaar Van Dam moest werken, is (nog)
niet gevonden.
Op de vergadering van 31 maart 1802 viel het besluit – er stond nu toch een steiger –
om “onder opzicht van den orgelmaker van Dam het kastwerk aan het orgel in de Groote
Kerk van buiten te laten schoonmaken en tevens de orgelmaker eenigszins tegemoet te
komen tot het aanschaffen der benoodigde rondeerformen.” (*7)
Op 4 september 1802 komt het orgel wederom ter sprake op de vergadering van
de kerkmeesters. Van Dam was toen al vijf maanden aan het werk. In de notulen lezen
we: “Op het geproponeerde ter vergadering en na ingekomen advies van deskundigen
wierd geresolveerd het orgel in de Groote kerk te laten stemmen in eene gelijksweevende
temperatuur, en den orgelmaker Lohman van Groningen, te ontbieden om
met Peereboom voorlopig te examineeren in hoeverre het genoemden orgel door den
orgelmaker van Dam in diervoegen reeds is gestemd.”
De ontwikkelingen volgen elkaar snel op. Op 11 september, nog maar een week later, is
er een “extra ordinaire” vergadering en lezen we in het verslag: “Door den orgelmaker Lohman
en de heer Peereboom ter vergadering gerapporteerd zijnde dat zij de temperatuur
van een der reeds gestemde tonen van het orgel hadden geëxamineerd, en allesints
wel bevonden. Wierde besloten de laatst genoemde voor zijne moeijte te bedanken, en
denzelven, gelijk mede de eerst genoemde bij desen te versoeken om het orgel op te
nemen wanneer hetzelve geheel zal zijn afgedaan.” (*8)
Op 29 september wordt “door den heer Houwink ter Vergadering zijnde gerapporteerd,
dat de orgelmaker van Dam reeds zoo verre met ’t werk van het orgel was gevorderd dat
wegens ’t stellen als anders het orgel ten minsten twee Sondagen niet zoude kunnen
worden gebruikt”.
Zondag 24 oktober 1802 is er een extra vergadering van de kerkmeesters. “Het opnemen
van ’t orgel bepaald zijnde op vrijdag [29 oktober] aanstaande wierd goedgevonden
de Heeren Heemstra, Lohman en Peereboom alsdan in de Kosterij te verzoeken.”
(*9)
De opneming is blijkbaar vervroegd, want op woensdag 27 oktober komt men weer bijeen:
“Is gehoord ’t gerapporteerde van gecommitteerden voorn tot ’t opnemen van ’t orgel alsmede
van de organisten de Vries, Frank en van der Meulen; alle verklarende dat ’t orgel
uitnemend door de orgelmaker Van Dam volgens bestek was gerepareerd. Wierd zulks
door de Vergadering met genoegen aangenomen voor notificatie, de Heeren Heemstra
en Peereboom voor hunne moeite bedankt, en tevens geresolveerd ’t gemeld en gerepareerd
en verbeterd orgel aan de gemeente te laten horen op Dingsdag avond te 5 uur, en
één van de Heeren Predikanten te verzoeken dat één uit haar Eerw dien plegtigheid
zouw gelieven te dirigeren ’t welk den volgenden avond geschied zijnde, door de Hr
van Weemen op zig genomen wierd – zullende verders aan deze vergadering, aan de
orgelmaker Van Dam een loflijk getuigschrift wegens zijn volkomen tot genoegen verrigt
werk worden afgegeven ’t welk de Secretaris verzogt wierd te concifrieren.” (*10)
De speciale dienst werd echter gehouden op maandag 8 november, getuige een aankondiging
in de Leeuwarder Courant van 6 november 1802. In deze advertentie werd
Van Dam geroemd vanwege het resultaat “dat hetzelve naar het Bestek volkomen afgemaakt,
en in de opgegevene temperatuur uitnemend gesteld is”
Op 29 december 1802 besluiten de kerkmeesters dat de organist van de Grote Kerk,
Sybe de Vries, de orgels niet meer mag stemmen. In de jaren 1803 en 1804 mag
Lohman dan het orgel van de Westerkerk repareren voor fl. 925 (wegens ziekte van de
orgelmaker vindt de oplevering pas plaats eind juli 1805). Op 22 februari 1804 is te lezen
in de notulen: “Den orgelmaker Van Dam gemagtigd om het orgel der Groote Kerk te
stemmen”. Op 14 maart 1804 wordt gemeld dat Van Dam wegens afwezigheid niet in
staat is te stemmen. (*11)
Organist Frank had aangeboden om de orgels van de drie kerken te stemmen voor
fl. 83,- . Na een gesprek met de President wordt de prijs afgemaakt op fl. 70,- . In juli
1806 besluiten de kerkmeesters Frank weer voor fl. 70,- plus 6 pond kaarsen het stemmen
toe te vertrouwen. Blijkbaar had Frank opslag gevraagd (en niet gekregen), want
in de notulen van dezelfde vergadering is te lezen: “worden de orgels in de drie kerken
provisioneel, ter stemming en onderhouding gegeven aan den orgelmaker Gruizen”. Een
jaar later komt men weer terug bij Frank, die nu fl. 80,- krijgt.
Met ingang van februari 1804 hadden Sybe de Vries en Pieter Frank van post geruild. Dit
op verzoek van eerstgenoemde. (*12) Pieter Frank werd nu dus organist van het Müllerorgel
en zou dat tot zijn dood in 1847 blijven. Zijn zoon Richeus Regnerus Elgersma Frank
(1829-1859) volgde hem op en deed in 1855 een poging tot uitbreiding van de klavieren.
Zijn wens werd pas dertig jaar later gerealiseerd. (*13)
Ad Fahner
Bronnen:
Auke Hendrik Vlagsma: De Friese orgels tussen 1500 en 1750. Ljouwert/Leeuwarden,
2003. Gerben Gritter: Christian Müller. Orgelmaker in Amsterdam. Amsterdam, 2014.
De notulen van de kerkmeesters in het Archief van de Nederlands Hervormde Gemeente
Leeuwarden in het Historisch Centrum Leeuwarden (HCL). Toegang: 1700 nr’s:
1032 1036. Het rekeningboek van de kerkmeesters (1799-1810) = nr: 1247; Bijlage van
de rekening (1802) = nr: 1259.
Noten
1. Vlagsma, p. 374 en fotokopie in mijn bezit. Namens de Bouwcommisarissen werd getekend
door L. van der Ley.
2. De kerkmeesters hadden een aparte bouwcommissie in het leven geroepen die moest adviseren
bij reparaties aan gebouwen en orgels. Dit in navolging van de vroegere stadsbouwcommissie.
Vlagsma noemt abusievelijk de stadsbouwcommissie als opdrachtgever aan Lohman het bestek
te maken (p. 375). De naam kerkmeester werd in oktober 1825 veranderd in kerkvoogd.
3. Lohman rekende net als Van Gruisen fl.20,- voor het onderzoek plus fl. 8,- reiskosten Groningen-
Leeuwarden v.v. en fl. 8-4 voor verblijf “en verteering in het Logement tot Leeuwarden”.
4. Dat meerwerk betrof onvoorziene uitgaven voor: “verzakking in de voeten of Corpussen,
’t overhangen der Corpussen over de Cern en ’t Losleggen der Labiums. Int Pedaal 9 pijpen
van de Bourdon 16 voet; 6 van de Prestandt 16 voet welke achter de Bourdon staan en 4 van de
Octaav 8 voet. In ’t Manuaal 5 grooten van de Octaav 8 voet en 3 van de Roorfluit 8 voet. Rugwerk
13 van de Prestant 8 voet daar de Labiums geheel waaren afgescheurt”. Tevens moest er een
“Toesponsel” onder de windstok van de Roorfluit 8 die was losgegaan worden hersteld, “zoodat de
Roorf: en Octaav van gemelde windstok moest worden afgenoomen de windstok los geschrooven
en Hersteld en alles weer op zijn plaats moest worden gebragt. Herstellen van een Nieuwe Arm
in;t Regeerwerk van de Octaav 4 voet in het Manuaal en een Nieuw spil in een der Blaasbalgtreeden”.
Ook de kosten voor de pijpvormen werden hiertoe gerekend (zie noot 7).
5. Vlagsma, p. 375.
6. Jan Jongepier dacht het handschrift van Van Gruisen te herkennen (aantekening op een getypte
kopie van dit bestek in zijn archief). Dit rapport bestaat uit 7 artikelen waarvan het laatste
luidt: “Wanneer alle voorgemelde defecten zijn hersteld, dan zal al het pijp en tongwerk van
nieuws wederom worden geïntonneerd, een ieder zoo wel doenlijk naar zijnen aard, vervolgens zal
het gehele Orgel in die hoogte van toon, waarin het zich thans bevindt, in eene welluidende Harmonie
worden gestemd”. Hier is dus nog geen sprake van een veranderende stemming. Dat
voorstel kwam enkele maanden later in september 1802.
7. Voor het schoonmaken plus het oververven van de witte gedeelten bracht schilder Haverdink
Car.gld 109-10-8 in rekening. De drie vuren ‘tot Regte’ en 2 grenen balken ‘tot Spitze Pijpvormen’
kosten 28 Car.gld. Het arbeidsloon voor 3 knechten en 9 dagen werk om van deze balken
pijpvormen te maken bedroeg Car. Gld: 32-8-0. Deze pijpvormen bleven nadien eigendom van de
kerk. Het bouwen en afbreken van de steiger die was opgetrokken door architect en aannemer G.
van der Wielen kostte Car.gld 36-11-0. Het hout was gekocht bij J. Bolman voor Car.gld 44-7-0.
8. Met ‘tonen’ zal een register zijn bedoeld. Peereboom was lid van de bouwcommissie. Wie met
het voorstel is gekomen en wie die deskundigen zijn geweest is helaas niet bekend. Ongetwijfeld
zullen de organisten Sybe de Vries van de Jacobijnerkerk, Pieter Frank van de Westerkerk en
Auke van der Meulen van de Galileërkerk hierbij betrokken zijn geweest.
9. Lohman rekende voor “Drie Reisen, Gedaan in Septemb Octob Novemb de Somma van ƒ 120-
5. Voldaan Leeuwarden den 6 Novemb 1802”.
10. De tekst hiervan luidt aldus: “Wij ondergeschrevenen Examiniteurs verklaren Door dezen
dat den kundigen Orgelmaker Lambertus van Dam, woonachtig te Leeuwarden het orgel in de
Groote Kerk alhier welke zedert veele Jaaren in een zeer Gebrekkige Staat is geweest, weder naar
een aan hem toebedongen Bestek, in alle deelen zo wel in toonaatie als Temperaatie etc. Eerlijk
en kundig weder in order heeft gemaakt. Weshalven wij het ook van onsen pligt agten om hem
L. van Dam hier een voldoende getuigschrift te geven hetwelk verstrekt tot zijnen Eere en hem
recomanderen in de gunst van alle Heeren Kerkmeesteren etc.
Actum Leeuwarden den 5= November 1802
N.A. Lohman: Orgelmaker te Groningen
C.S. V Heemstra
B. van Weemen
S: de Vries
A:v: Der Meulen
P. Frank: J: Peereboom”
11. In 1804 was Van Dam in Wassenaar voor onderhoud aan het orgel in de dorpskerk.
12. Sybe de Vries (1733-1812) was toen 71 jaar oud.
13. Brief d.d. 10 oktober 1855. Archief NHG Lwd in HCL. Toegang 1700 – 1121.