Adverteren, solliciteren, examineren, musiceren en declameren rond het Friedrich Leichel-orgel in Arum
In Arum kwam in 1885 één van de grootste Friese dorpsorgels tot stand. De kerkvoogden zijn er vast heel trots op geweest. Niet alleen omdat het met 22 stemmen verdeeld over hoofdwerk, bovenwerk en vrij pedaal een groot instrument was, maar ook omdat het gebouwd werd door een buitenlandse
orgelbouwer, Friedrich Leichel (al verhuisde die dan ook tijdens de bouw van Düsseldorf naar Lochem). Uit krantenberichten en advertenties en uit
brieven die in het kerkelijk archief bewaard bleven, krijgen we een levendig beeld van het muziekleven rond dat orgel.
De start van het verhaal daarover hoort eigenlijk thuis in de sensatiepers. Het orgel
werd in gebruik genomen op zondag 29 november met een kerkdienst, een concert
en een samenzijn in een plaatselijk etablissement. Daar deed de alcohol zijn werk en
raakte een aantal mensen met elkaar slaags. In heel Nederland berichtten de kranten
daarover. Jaap Brouwer schreef er al over in de Friese orgelkrant van 2011. We laten het
incident hier dus rusten.
Minder sensationeel maar wel heel instructief is een aantal advertenties in verschillende
kranten.
Allereerst is dat een advertentie van 1887 (pas twee jaar na de voltooiing van het orgel)
waarin de kerkvoogden uiting geven aan hun tevredenheid over het instrument. Zulke
advertenties komen we wel meer tegen in de 19e eeuw, maar deze is erg uitvoerig: de
dispositie van het orgel wordt vermeld en er wordt ook lovend gesproken over “onzen talentvollen
Organist (...) die ook altijd bereid is, het aan Belangstellenden te doen hooren”.
Deze functionaris, H.J. de Vries, blijft tot 1892 op zijn post. Dan maakt hij een grote stap in
zijn carrière door organist te worden van het toen nieuwe Van Dam-orgel in de Grote Kerk
in Enschede, het grootste orgel dat de Van Dams hebben gebouwd. Voor de opvolging
van De Vries en ook later als de orgelbank in Arum opnieuw vacant wordt, worden ook
weer advertenties geplaatst.
Vanouds werd het organistschap in Fryslân vaak met het vervullen van andere plichten
gecombineerd. Zo bestond er, vooral in de dorpen, maar bijvoorbeeld ook in de stad
Sneek, de gecombineerde functie schoolmeester-organist of koster-organist.
Ook in Arum bestonden combinaties. De advertenties informeren ons niet alleen daarover,
maar ook over het organistentraktement en soms over de functie-eisen.
Een goede indruk geven de advertenties tussen 1885 en de eeuwwisseling. Daar blijkt
dat in Arum de visie op het combineren van functies (en daarmee de geboden vergoeding)
zo nu en dan veranderde. Opvallend is dat de combinatie schoolmeester-organist
kennelijk niet voorkwam. Wel vraagt men enige malen een koster-organist. De kerkvoogden
lijken beducht organisten door het kosterswerk af te schrikken, want ze vermelden
erbij dat aan het kosterschap “slechts luttele werkzaamheden verbonden zijn”. Voor
het leiden van “Zanggezelschappen” kan een toelage worden verstrekt.
In één advertentie wordt het kosterschap niet genoemd, maar wordt het takenpakket van
de organist wel stevig opgetuigd. De functionaris moet “des winters dienst doen bij de
Bijbeloefeningen”, moet een koor en een kinderkoor leiden, “enkele geringe administratieve
werkzaamheden verrichten” en bij voorkeur moet hij ook “degelijk” muziekonderwjjs
geven. Waar het de kerkelijke oriëntatie betreft wordt vaak vermeld dat de “vrijzinnige
richting vereischte is”.
Het traktement is uiteraard gerelateerd aan het takenpakket. Het varieert van 300 tot 500
gulden.
Waarschijnlijk treedt in 1893 de uit Veendam afkomstige J.F. Bos als opvolger van De
Vries aan. Hij blijft tot 1900. In dat jaar weet hij zijn positie te verbeteren door organist van
de Grote Kerk in Leeuwarden te worden. Op 4 juli 1900 schrijft hij een brief aan de kerkvoogden
van Arum waarin hij hen bedankt voor het eervol ontslag en voor “de goede
tijd in uw midden”. Overigens had hij in 1895 ook al eens een poging gedaan de positie
in Leeuwarden te bemachtigen. Na een vergelijkend proefspel eindigde hij als één van
de drie kanshebbers, maar de post ging uiteindelijk naar de uit Leiden gekomen F.W.J.
Haanstra. In 1896 wordt het spel van Bos ter gelegenheid van de ingebruikneming van
het nieuwe orgel van Norg geprezen. Het zal geen toeval zijn dat dat orgel door de firma
Leichel was gebouwd.
Aardig is dat we iets weten van de sollicitatieprocedure in 1900, toen een opvolger
voor J.F. Bos moest worden gevonden. De kerkvoogden plaatsten een advertentie en er
moest een proefspel komen. Niet alleen in de noordelijke provincies bestond interesse
voor de organistenfunctie. Omdat de roem van de sollicitanten hun niet
altijd vooruitgesneld was, moesten van sommige van hen referenties worden gevraagd.
Een paar referentiebrieven, gericht aan de predikant ds. W. Hekking, zijn bewaard gebleven.
Sommige daarvan bevatten kleurrijke informatie. Zo kwam men over één van de
sollicitanten het volgende aan de weet: “Tot voor weinige maanden oefende hij het vak
van vleeschhouwer uit. (…) Wat zijne muzikale bekwaamheden betreft, weten wij alleen
dat hij harmonium speelt. Kerkorganist is hij voor zoo verre ons bekend is nimmer
geweest en bespeelt hij ook geen andere instrumenten, misschien een weinig piano. Of
hij een man van initiatief is betwijfelen wij en zouden dit eerder van zijne vrouw zeggen,
die wakker is voor twee.”
Als beoordelaar van het proefspel, waarvoor de ex-’vleeschhouwer’ wel niet zal zijn uitgenodigd,
benadert men de vorige organist H.J. de Vries.
Men laat De Vries weten dat hij voor zijn optreden als examinator 25 gulden zal ontvangen.
In een vriendelijk briefje antwoordt deze dat hij door naar Arum te komen 15 gulden
aan inkomsten derft doordat hij in Enschede door hem te geven lessen moet verzuimen.
Hij vraagt daarom 40 gulden. Mocht dat te veel zijn, dan kan hij niet komen, maar “intusschen
even goede vrienden”. We weten ook iets over het spelniveau dat van de kandidaten
werd verwacht, want zij moeten ‘’het 6de deel van Rinck Orgelschool, en Sonates
Mendelssohn op het examen mede brengen”.
Over hoe het toen verder ging (of De Vries de reis naar Arum heeft ondernomen en wie er
proefgespeeld hebben) heb ik niets kunnen vinden. Wel is bekend dat er vier kandidaten
werden geselecteerd en dat Wubbenus Jacobs uit Bolsward (geboren in Appingedam)
als beste uit de bus kwam. Zijn naam bleef bewaard op het leer van één van de balgen
met de datering 4 november 1904 (dat leer is bij de recente restauratie van het orgel
vervangen, maar wél bewaard). Jacobs was van grote betekenis voor het dorp en de omgeving.
Hij dirigeerde koren en korpsen, gaf lessen op orgel, piano en viool, gaf orgelconcerten
en componeerde. Regelmatig duikt zijn naam op in aankondigingen van concerten.
In 1907 bedankt hij als kapelmeester van het Bolswarder Stedelijk Muziekcorps
“wegens drukke werkzaamheden”. In 1910 vermeldt een advertentie in de Leeuwarder
Courant dat hij op zoek is naar tweedehands muziekinstrumenten (een “4-snarige contrabas
met stok” en verschillende slaginstrumenten). Aan dezelfde krant is te ontlenen
dat hij voor de muziekvereniging Caecilia in Wommels componeert (de twee stukken
waarvan sprake is, worden in het ene bericht aangeduid als zingspelen, in het andere als
operettes). Er zijn van hem twee concerten (in samenwerking met andere musici) in de
Arumer kerk bekend, die beide in een menslievend kader stonden. Op 1 maart 1912
treedt hij op met twee zangeressen en een violist in een concert ten bate van de kas
van de plaatselijke afdeling van het Groene Kruis. Op 6 november 1914, de Eerste Wereldoorlog
woedt, musiceert hij met koor en met een vocale solist ten bate van de Commissie
voor de Belgische vluchtelinen. Op het programma stond onder meer het lied
‘De Vlaamsche Leeuw’. “Bij de uitvoering van dit lied vergaten de Belgen dat ze waren te
komen om te luisteren”, schrijft de krant, “ze vielen bij het refrein met vuur mee in.”
Op 1 december 1921 raakt Wubbenus Jacobs ‘s avonds na een repetitie van het muziekkorps
van Kimswerd bij noodweer onder de tram en overlijdt. Het Arumer muziekkorps
draagt later zijn naam. Zijn opvolger, B.H. Vastenhout, blijft ruim vier jaar op zijn post.
Het Leichel-orgel heeft dus in de eerste halve eeuw van zijn bestaan vier organisten
gehad. In groot contrast daarmee staat de volgende periode: de vijfde organist, Lucie
Suierveld-Bruinsma, blijft van 1925 tot 1980 op haar post. Haar talent moet zich niet tot
orgelspelen hebben beperkt. Als op 21 juni 1940 na restauratiewerkzaamheden door
de firma H. Spanjaard, die een jaar geduurd hadden, het orgel weer in gebruik genomen
wordt, laat zij zich horen als organiste, zangeres, dichteres en declamatrice.
Theo Jellema
Dit artikel is al eerder verschenen in Het Orgel 118/2 (maart 2022), p. 12. Dank aan Jan Smelik
voor de toestemming het artikel ook in deze krant te mogen plaatsen.