“Liefde voor cultureel erfgoed ontstaat niet vanzelf”
In een interview werd aan de beroemde klavecinist Gustav Leonhardt gevraagd hoe het gekomen was dat hij klavecinist geworden was en waar zijn grote liefde voor oude muziek vandaan kwam. Hij vertelde toen: “Mijn vader was secretaris van de Nederlandse Bachvereniging. Zo is het allemaal begonnen. Ik denk, dat als mijn vader secretaris geweest was van de Nederlandse Händelvereniging, ik überhaupt geen musicus geworden zou zijn.” Zo belangrijk is dus het begin.
Nog elke dag dankbaar
Ik ging met mijn ouders in Leeuwarden naar de kerk en ik heb vele zondagen geluisterd naar een Flentrop-orgel uit 1957. Dat stond in de Goede Herderkerk. Een instrument dat kwalitatief met kop en schouders uitstak boven veel andere orgels uit die tijd. Dat orgel begint over een half jaar aan een nieuw leven in de Verenigde Staten.
Ik heb ook vaak geluisterd naar een Bakker & Timmenga-orgel uit 1966. Dat stond in de Opstandingskerk. Ook een orgel dat met kop en schouders uitstak boven de andere orgels uit die tijd. Het orgel staat nog in die kerk, maar de kerk is zo vol met van alles en nog wat dat de akoestische kwaliteit niet meer in de schaduw kan staan van die van destijds. Dus de klank die mij verrukte, die horen we niet meer.
“Als ik vroeger middelmatige orgels gehoord zou hebben elke zondag, wat zou ik dan geworden zijn?”
Ik ben nog elke dag dankbaar dat ik organist geworden ben en ik vraag me soms af: Als ik vroeger middelmatige orgels gehoord zou hebben elke zondag, of orgels die nog slechter waren dan middelmatig, wat zou ik dan geworden zijn?
En gelukkig, realiseer ik mij, waren er nog geen kindernevendiensten. Ik hoorde alles wat op die orgels gespeeld werd tussen 10 en 11 uur.
Liefde begint met kennis
Er ligt hier een boek vandaag en in dat boek probeer ik kennis over te dragen. Omdat ik denk dat de liefde voor cultureel erfgoed niet vanzelf ontstaat maar dat kennis daarbij onontbeerlijk is.
Een week geleden stond er een essay van Bas Heijne in NRC, waarin het daar over ging: de noodzaak van kennis om zaken te begrijpen en misschien daarna er van te gaan houden. En waar het ook over ging, was dat de minister op de niet-exacte vakken wil bezuinigen. Maar juist die niet-exacte vakken leren je begrijpen hoe mensen gedacht en gevoeld hebben. En dat heeft een directe link met cultureel erfgoed.
Ik geef een paar voorbeelden van wat er gebeurt als begrip ontbreekt.
In de Grote Kerk in Den Haag stond het grootste orgel van de belangrijke orgelmaker Witte. Dat orgel is verloren gegaan. Het is in stukjes en beetjes verkocht. In het maandblad ‘Het Orgel’ stonden advertenties: ‘Gelegenheidsaanbieding!’ en dan kon je van alles kopen aan onderdelen van dat orgel. Stel je voor dat het oeuvre van Witte in die tijd al beschreven was en begrepen was. Misschien was het orgel dan niet verdwenen. Wilt u graag dat ik nuanceer? Dan wil ik best vertellen dat het Metzler-orgel dat er voor in de plaats gekomen is een prachtig instrument is.
Een voorbeeld dichter bij huis: de Koepelkerk in Leeuwarden is een prachtig werkstuk van de in Friesland geboren belangrijke architect van gereformeerde kerken, Tjeerd Kuipers. In die kerk stond een orgel van Valckx & Van Kouteren met een front dat ontworpen was door Tjeerd Kuipers. Tot 1979 was het interieur van die kerk een prachtige eenheid. Toen is het orgel verdwenen en er is een ander instrument voor in de plaats gekomen, gebouwd in een kas die nu het enige element is dat in die ruimte visueel detoneert.
Wilt u dat ik nuanceer? Op het orgel dat er nu staat kan vast meer gespeeld worden dan op het vorige.
Schoonheid van klank
Mijn orgelstudenten, die bijna een halve eeuw jonger zijn dan ik, vinden alle orgels uit de periode 1950 tot 1970 lelijk. Waarom? Omdat ze niet begrijpen vanuit welke uitgangspunten die orgels gemaakt zijn. Zo belangrijk is dus weten en zo belangrijk is dat er vanuit dat weten begrip ontstaat. Klankschoonheid en klanklelijkheid bestaan niet los van begrip van de uitgangspunten. Het symfonieorkest van rond 1900 is een lelijk apparaat als je er muziek van Telemann mee wilt spelen. En het barokorkest is een lelijk apparaat als je er een Mahlersymfonie mee wilt spelen. Willen we een orgel begrijpen dan moeten we begrijpen wat de ontwerpers en de makers voor ogen en voor oren heeft gestaan. Wat hen bezield heeft. Misschien moeten we dus ook wel iets van hun ziel begrijpen.
“Er zijn ook zeker lelijke en mislukte barokorgels geweest. Maar die kennen we niet meer. Die zijn opgeruimd inmiddels”
Ik denk weer aan het essay van Bas Heijne waarin het over die dingen gaat. Pas nadat je de uitgangspunten van een orgel hebt begrepen komen mooi en lelijk in beeld.
Ik zeg niet dat alles, nadat je het hebt begrepen, mooi wordt. Er zijn naoorlogse orgels die niet mooi zijn. Maar er zijn ook zeker lelijke en mislukte barokorgels geweest. Maar die kennen we niet meer. Die zijn opgeruimd inmiddels. Van de naoorlogse orgels staat in Nederland het meeste er nog. Dus ook de lelijke instrumenten die helaas ons beeld van naoorlogse orgelbouw mee kleuren.
Wat ik geprobeerd heb in mijn boek, is een aantal instrumenten te begrijpen, is aandacht te hebben voor de uitgangspunten die de makers inspireerden. Waarin was hun denken origineel, waarin was het vernieuwend. En niet in de laatste plaats: wat is er in die instrumenten dat getuigt van zorg, van creativiteit, van idealisme, van liefde voor het orgel, dat terecht ‘het koninklijk instrument’ genoemd wordt?
Oor- en oogstrelend
Ik heb in het boek veel plaats ingeruimd voor de beschrijving van wat er te zien is. Ik weet zeker dat ik als jongetje, naast mijn vader in de Goede Herderkerk gezeten, minstens zoveel geboeid was door wat er te zien was als door wat er te horen was. Ik heb geprobeerd objectief te beschrijven wat er aan een front te zien is, maar ik heb ook mijn enthousiasme niet onder stoelen of banken willen steken.
“Schoonheid van wat er te horen is dient samen te gaan met schoonheid van wat er te zien is”
Een boek van de in Den Haag wonende schrijver Kees ’t Hart heeft de titel ‘De ziekte van de bewondering’. Ik hoop dat ik ongeneeslijk aan die ziekte lijd. Er is zoveel te bewonderen! Als ik oude foto’s bekeek van de orgels die ik beschreef in de eerste jaren na de bouw, ben ik niet zelden ontroerd geweest door de schoonheid van een orgel in de ruimte. Ik ben ervan overtuigd dat schoonheidsbeleving meer dan één zintuig aangaat. Er is iets te horen en er is iets te zien. En schoonheid van wat er te horen is dient samen te gaan met schoonheid van wat er te zien is. Soms vraag ik me af of we ons nog bezig houden met de schoonheid van wat er te zien is. Sinds een jaar of tien kan het projectiescherm van de beamerinstallatie naast een 17e-eeuwse kansel staan. En dat scherm kan het zicht op een romaans koor blokkeren. En naast het orgel kun je best tot halverwege de hoogte van de frontpijpen cantorijbankjes en stoelen opstapelen, bekroond door de kerstster. Ik zal daar nooit aan wennen en ik vertik het ook om daaraan te wennen. Het stemt me dan ook droevig dat bij de jongste herinrichtingen van kerkinterieurs de schoonheid van de ruimte steeds weer wordt opgeofferd aan praktische bruikbaarheid.
Het Franeker Van Dam-orgel – ik heb het lang als vaste organist met liefde bespeeld – rust op zuilen. Daar zie je sinds enige jaren niet zo veel meer van. Verlies van schoonheid. Wilt u dat ik nuanceer? Dat wil ik wel proberen. Achter de wand die daar nu is, bevinden zich een keukentje en toiletten. Allebei zeer nuttig.
Terug naar majeur
Het boek over de Friese orgelbouw na 1945 is voor mij een eerbetoon aan mensen die orgels gemaakt hebben vanuit een schoonheidsideaal. Schoonheidsidealen zijn regelmatig veranderd en ze zullen blijven veranderen. Het begrijpen van de idealen van waaruit orgels na de oorlog gemaakt zijn, zal een rol moeten spelen bij het nadenken over de vraag welke orgels als cultureel erfgoed behouden moeten blijven.
Ik spreek de wens uit, ten slotte, dat we ons zullen inspannen om, lijdend aan de ziekte van de bewondering, de mooiste naoorlogse orgels te behouden. En ik hoop dat, zolang er orgels gebouwd zullen worden, een compromisloos streven naar schoonheid leidend zal zijn en ons zal bezielen.