In 1644 kreeg Joure een nieuwe protestantse kerk. Hobbe van Baerdt was toen grietman van Haskerland. Hij vond dat de hoofdplaats
een kerkgebouw moest hebben dat paste bij de fraaie, forse toren die hij in 1628 had laten bouwen. De bouwplaats was toen aan
het eind van de bebouwing in de Midstraat (nu middenin!). De kerkelijke gemeente was in 1593 gesticht. Een handjevol mensen
werd in dat jaar schoorvoetend lid. Vrees voor Spaanse invallen bestond nog steeds. Ook de strenge kerkelijke tucht was voor
velen een reden om niet lid te worden. ‘Liefhebbers’ waren er genoeg: veel gelovigen maar geen leden.
De bouw van de kerk moet een enorm karwei geweest zijn. Vooral de houten tongewelven die het interieur dekken zullen de uiterste
inspanning van de bouwers gevergd hebben. Het dubbele kapwerk rustte op 21 pilaren die ook onder het middengedeelte stonden.
De bouw duurde van 18 maart 1644 tot eind mei 1645. Nog snel, zonder de mechanische hulpmiddelen van nu. De grietman legde de
eerste steen. De familie Van Baerdt bezat een fraaie bank in de kerk en een grafkelder. Vele telgen uit het geslacht liggen er
begraven. In 1940 na de hevige brand is de kelder nog één keer geopend om daarna voor altijd gesloten te blijven.
Dit kerkgebouw werd de oudste kerk in Friesland die als protestantse kerk werd gebouwd. Maar die nieuwe kerk had geen orgel.
Voor de gemeentezang stelde men een voorzanger aan. Hij zong voor en de gemeente zong na. Dat moest wel iemand met een
stentorstem zijn. Officieel was hij kerkdienaar. Hij had een multifunctionele baan: hij was vaak ook nog koster en grafdelver.
De eerste voorzanger in Joure was Cornelis Jannes. Hij was ook schoolmeester en leerde de Jouster kinderen het ABC, de Tien
Geboden, de Geloofsartikelen en het Onze Vader. Resultaten van zijn werk zijn ons niet bekend, maar het moet een schier
onmogelijke taak geweest zijn om kinderen aan de hand van bovengenoemde ‘leerstof’ het lezen te leren. Door de grote brand
van 1939 bleef van de kerk een zwartgeblakerde ruïne over. De pilaren stonden nog overeind . Het hele interieur was verwoest.
Van het grote Van Damorgel restten nog de zwarte contouren. De pijpen waren gesmolten. De toren bleef bijna zonder schade.
De preekstoel, de banken en stoelen werden tot as. Een ramp voor de kerkelijke gemeenschap en Joure.
Vier orgels
De orgelhistorie van de Hobbe van Baerdt-Tsjerke betreft vier orgels. Bijna honderd jaar na het ontstaan van de Hervormde
gemeente in Joure kwam het eerste orgel in die kerk. Dat was in 1691, misschien zelfs eerder. Dat valt o.a. op te maken
uit het feit dat in dat jaar meester Beernt Meynerts Odink schoolmeester en organist was te Joure. Er moet toen in de kerk
een orgel geweest zijn. De voorgaande schoolmeesters waren alleen voorzanger en of koster. Ds. Abraham Acronius wijdde het
eerste orgel in (1691). Een indrukwekkende gebeurtenis! De kerkenraadsnotulen melden geen verzet tegen de aanschaf van een
orgel. Negatieve geluiden als “Paradijsslang” werden niet gehoord. Veel gemeenteleden zullen wel met verbazing naar de
galerij gekeken hebben toen meester Beernt begon te spelen. Ook voor hem was dit een geheel nieuwe rol. Dat eerste orgel
is waarschijnlijk niet nieuw geweest. Het zou uit de kerk van Tzummarum gekomen zijn, maar dat staat allerminst vast.
Volgens de orgeldeskundige Jan Jongepier was dat vroegste Jouster orgel, dat sedert 1872 in Haskerhorne functioneert,
van midden 18e eeuw met pijpwerk uit de tweede helft van de 17e eeuw. Dat oudste pijpwerk zou best wel eens van Jan
Harmens of Harmen Jans Camp (Camps, Kamp) kunnen zijn. Dat is de voorzichtige mening van Jan Jongepier, die de laatste
restauratie in 1996 van het orgel in Haskerhorne als adviseur begeleid heeft. Hij noemt het zelfs een van de mooiste
18e-eeuwse orgels van onze provincie. En dat kwam uit Joure!
Een Harmens-orgel?
Jan Harmens bouwde ook in Hindelopen (1714), Ried (1670), Wirdum (1688), Workum, (St Gertrudis,1697) en Sloten (1704,
of 1710). Zijn volledige naam is Jan Harmensz. Kamp. Hij was organist en orgelbouwer in Berlikum. Het ware verhaal over
dat eerste orgel van Joure blijft in het verborgene. Jan Jongepier: “De orgelkas heeft misschien oorspronkelijk een andere
bestemming gehad. De klaviatuur zou aan de voorkant gezeten hebben, dat is namelijk nog te zien. De onderkas werd aan de
onderkant ingekort en het klavier werd aan de achterzijde geplaatst terwijl het in de 19e eeuw naar de linkerzijde is
overgebracht”. Onbetwist heeft de kerk van Haskerhorne er een pronkstuk aan overgehouden. Dankzij verschillende
restauraties, maar vooral dankzij Jonkheer P.B.J. Vegelin van Claerbergen die het orgel schonk in 1873. De dispositie
was toen: Prestant 4’ en 8’, Holpijp 8’, Fluit 4’, Quint 3’, Octaaf 2’, Mixtuur 3-4 st., Sexquialter 2 st., een
Tremulant en een aangehangen pedaal. Dit zijn ook de registers die Jan Jongepier in zijn instructieve boek “Vijf eeuwen
Friese orgelbouw” (2004) noemt. Het orgel had al verschillende restauraties meegemaakt, o.a. in 1831 door L.J. en J. van
Dam, orgelbouwers uit Leeuwarden. En opnieuw in 1873, bij de overplaatsing van Joure naar Haskerhorne. Toen was het L. van
Dam – een latere generatie – die verantwoordelijk was voor restauratie en plaatsing van het orgel. Ook anderen hebben er aan
gesleuteld, waardoor het oude orgel er niet beter op was geworden. De organisten klaagden. De Kerkvoogden hadden geen geld.
Toen er dan Rijkssubsidie kwam kon de orgelfirma Bakker & Timmenga aan de restauratie beginnen. Jan Jongepier adviseerde en
kon het in 1991 inspelen tijdens een plechtig samenzijn. Hij gaf een deskundige uitleg en liet door zijn spel de mogelijkheden
horen.
De Jouster kerk bleef niet verweesd achter. Jonkheer P.B.J. Vegelin van Claerbergen zorgde er voor dat in die kerk een
gloednieuw orgel kwam. Dat orgel was heel wat groter dan het vorige, dat te klein was voor de grote kerk. De bekende
firma uit Leeuwarden bouwde het orgel. Het waren Lambertus (II) van Dam en zijn zoon. Of waren het de gebroeders Van Dam?
Zij hadden ook in 1872 het orgel op de Fok in Heerenveen gebouwd. De Van Dams hebben zo’n 250 orgels in verscheidene kerken
van Noord-Nederland gebouwd. Dat van Joure was een geschenk van Vegelin van Claerbergen. Het kostte fl. 10.000. Een koopje
in onze tijd, maar een fikse prijs voor die tijd. Voor de Jonkheer was dat echter een peulenschil. Hij had een vorstelijk
pachtinkomen van zeker fl. 50.000 en een getaxeerd bezit van zes miljoen gulden. Hij behoorde toen tot de groep rijkste
Nederlanders. De gulle gever deed de schenking uit nagedachtenis aan zijn ongetrouwde, overleden zuster Louisa Albertina
Vegelin van Claerbergen (1800-1869). Boven de beide manualen kwam een gedenkplaat op de orgelkast. Het Van Dam-orgel was
een aanwinst voor de Jouster hervormde gemeente, maar ook voor orgelminnend Friesland. Het had volgens kenners een
monumentale waarde. De inwijding gebeurde op zondag 24 februari 1872 door ds. Fortijn en de eigen organist L. van Albada
mocht het inspelen; die was toen sedert 1857 hoofd van de Burgerschool tot zijn pensioen in 1886. Tot dan heeft hij de
gemeentezang begeleid en na hem kwam Greelt Jurjen Beerske. Geen schoolmeester, maar bakker met grote culturele
belangstelling. Het orgel voldeed aan alle eisen. Het was groot voor een kerk op het platteland volgens de Leeuwarder
Courant. Het had 24 stemmen op Hoofdwerk, Bovenwerk en Pedaal; twee klavieren en een vrij Pedaal met diverse
koppelmogelijkheden. Dus heel wat mogelijkheden. Maar helaas, het onderhoud liet na enige tijd te wensen over. In 1897
kregen kerk en orgel nog een goede beurt, daarna werd het onderhoud kennelijk een te grote kostenpost voor de Kerkvoogdij
en de organist redde zich er nog prima mee. Toch werd in 1938 – toen pas! – een deskundige gevraagd eens een rapportje over
het orgel te maken. Daarin stond te lezen dat het orgel “een mooien toon en in tamelijk goeden staat verkeerde”. Dat viel
dus niet tegen. Toch was er een groot bezwaar, het speelwerk of tractuur rammelde zeer hoorbaar voor het kerkvolk.
Een ergernis voor velen. Bovendien werd de vraag gesteld hoe dat hinderlijk stoten van het lucht pompen opgelost kon
worden. Er was toen nog een ‘pûstetraper’ of orgeltrapper die achter het orgel op aan de balgen gemonteerde hefbomen
stond en zo door opgaande en neergaande bewegingen zorgde voor een “constante” winddruk in het orgel. Dat was althans de
bedoeling. Pompte de man even te snel dan kreeg je vervelende, trillende geluiden. Soms hield hij na de dienst te snel op
en dan kon de organist ook wel inpakken. Het rapport adviseerde de Kerkvoogdij: stel een orgelfonds in. Geregeld onderhoud
voor zo’n kostbaar instrument is noodzakelijk en bespaart heel wat kosten en het verlengt de levensduur… Een jaar later
in 1939 brandden kerk en orgel totaal af. Enkele maanden na deze ramp kwam de volgende ramp: de Tweede Wereldoorlog.
Eerst was het een kerk zonder orgel, toen in 1939 werd het een gemeente zonder kerk en zonder orgel. Dit te herstellen
zou lange tijd en veel geduld vragen.
Het ‘Spaanse’ avontuur
De restauratie van de kerk liep veel vertraging op. Eindelijk kon er in november 1944 weer gepreekt worden. Het was
behelpen: stoelen, banken en orgel ontbraken. Men nam een eigen kamer- of keukenstoel mee. Een harmonium begeleidde
de gemeentezang. George Stam (Grote Kerk, Leeuwarden) adviseerde om een orgel te laten bouwen door H. Spanjaard uit
Amsterdam. “De enige rechtzinnige bouwer in ons land”. Dat gaf waarschijnlijk niet de doorslag, wel de prijs: 14.000
gulden! De kerkvoogden wisten niet wat hen boven het hoofd hing. Drama op drama! De pijpen uit Limburg werden door
de Duitsers gevorderd (voor kanonnenvoer). Vertraging… en tenslotte lag de bouw stil. De bouwer had de windmachine
verkocht. Monumentenzorg lag dwars. Prijsoverschrijding in 1946 van fl. 7860,20! De grootste tegenslag was het
overlijden van de heer Spanjaard. De zoon (reserve-kapitein) zette de zaak voort. Ondanks alle misère kon het orgel
op 28 augustus 1947 ingewijd worden door de befaamde organist Simon C. Jansenuit Amsterdam. Veel lof! Wat een orgel:
3200 pijpen, drie klavieren, pedaal, dertig stemmen en tien koppelingen. Het was elektropneumatisch. Dat laatste werd
de bottleneck. Er kwam nog een narekening van fl. 4.000. Als dat betaald was, werd de Bazuin 16’ alsnog geplaatst.
Het geld was op en de Bazuin klonk nimmer in de kerk. Hangers overal en bedrading die kortsluiting veroorzaakte
baarden grote zorgen. De Haagse organist Adriaan Engels concludeerde: “Dit oorlogsorgel met weinig kwaliteit van
een laag artistiek niveau” moest hoognodig vervangen worden. Unaniem werd die conclusie aanvaard.
De orgelcommissie toog aan het werk
De vier organisten en twee kerkvoogden vormden de orgelcommissie die voorstellen moest doen over een nieuw orgel en
een bouwer. Geen gemakkelijke opdracht. De commissieleden beluisterden vele orgels in Nederland en enkele over de
grens. De eensluidende conclusie werd: Jürgen Ahrend uit Leer (Duitsland) is onze orgelbouwer. Ondertussen was binnen
enkele weken een bedrag van fl. 170.000 bijeengebracht door de Hervormde Gemeente. Ahrend bleek vol te zitten met
opdrachten in Edinburgh, Melbourne, Toulouse en Groningen (Martinikerk). Onder andere de laatste klus werd uitgesteld,
want de subsidiekraan ging voorlopig dicht. In Joure kon zodoende gebouwd worden. Maar wel snel. Er kwam onder leiding
van burgemeester Houben een ‘bliksemactie’ voor een derde klavier. Een breder comité uit de burgerij werd ingezet.
Totaal 455 adressen werden bezocht. Het derde klavier maakte van het orgel een volwaardig concertinstrument.
Kosten totaal DM 429.856. Het geld kwam er.
Jürgen Ahrend kon de bouw beginnen in 1978. Hij was al begonnen in de Werkstatt in Leer. Ahrend had het vak geleerd
bij orgelbouwer Paul Ott in Göttingen. Met zijn collega Gerhard Brunzema stichtte hij een orgelbouwfirma in Leer
(1954). Samen hebben ze hun licht opgestoken bij Metzler (Zwitserland), bij Marcussen (Denemarken) en bij Flentrop
(Zaandam). Veel leerden ze ook van de orgeldeskundige Cor Edskes (Groningen). In 1971 emigreerde Brunzema naar Canada
en pakte daar de orgelbouw weer op. Ahrend bouwde en restaureerde door met zijn medewerkers in Leer. In o.a.
Scheveningen, Aalten en Haarlem klinken Ahrend-orgels. Hij restaureerde barok/ renaissance-orgels – een specialiteit
van hem – onder andere in Kantens maar vooral in Oost-Friesland (Emden en Westerhusen). ‘Orgelbaumeister’ is in
Duitsland een officiële graad en dat was Ahrend door studie geworden. Eveneens zijn zoon Hendrik, die de firma
overnam in 2005. Hij wist de goede naam van zijn vader eer aan te doen. Alle onderdelen van het orgel worden in de
eigen werkplaats gemaakt zoals de tractuur, registers en toetsen. Men heeft het pijpen maken en het meubelambacht in
de vingers. De legering van tin en lood is erg belangrijk in het proces van het pijpen maken. Wat een creativiteit
van hoog artistiek niveau. Soms wordt een orgel bij sluiting van een kerk teruggekocht, zoals dat van Bant dat nu in
een kerk in Brixen (Italië) klinkt en dat van Scheveningen dat nu in de rooms-katholieke kerk van Leer staat.
Na een jaar was de klus geklaard. Een viertal medewerkers had het orgel in Leer gedemonteerd om het in Joure weer op
te bouwen. Stemmen en intoneren deed Jürgen Ahrend zelf. Dat duurde enkele weken. Op zondag 12 december 1978 kon het
voor het eerst in de dienst bespeeld worden.
Een orgelcommissie ging concerten regelen. Er kwam enige subsidie voor. De eerste concertgever was dr. Ewald Kooiman
(Amsterdam). Vele anderen volgden, o.a. Gerrit Wielinga, Jan Jongepier, Piet Post, Klaas Jan Mulder, Harald Vogel
(Bunde), Dirk Donker, Marjan Verrips-Doorn, Piet Woersma, prof. William Porter (Ohio, VS), John O’Donnell (Melbourne).
Ondertussen was een nieuw initiatief geboren: ‘Het Jouster orgelconcours’. Op 3 mei 1980 was er het eerste in een rij
van drie. Alle deelnemers speelden een verplicht werk en een werk naar eigen keuze. Piet Dijkstra (Doezum) werd de
winnaar. Helaas heeft de orgelcommissie alle activiteiten gestopt door een tanende belangstelling en te weinig subsidie.