De afgelopen eeuwen zijn er door diverse orgelmakers op allerlei plaatsen orgels gebouwd voor huiselijk gebruik. De omhulling
(secrétaire, kabinet, bureau of anderszins) kreeg doorgaans een vormgeving conform de meubelstijl die op dat moment in de mode
was. A.J. Gierveld heeft indertijd een omvattend overzicht gegeven van de bloeiende huisorgelbouw en -markt in de periode tot
ongeveer 1800 in vooral Holland, met name Gouda en Amsterdam. (*1) Toch verlieten in de 19e eeuw in Amsterdam nog heel wat
huisorgels de ateliers van orgelmakers als Hermanus ter Hart en de familie Knipscheer. Ook elders lieten orgelmakers zich niet
onbetuigd, al zou later de productie geleidelijk ‘opdrogen’ door de toenemende concurrentie van de piano en (wat later) het
harmonium als ‘huisorgel’. Een ‘Gierveld van de 19e eeuw’ moet echter nog steeds geschreven worden. Ook in Friesland zijn er
door de meeste orgelmakerijen in die periode meer of minder huispijporgels gebouwd. Tot in het derde kwart van die eeuw was er
daarvoor nog voldoende vraag bij wat meer bemiddelde burgers, boeren, school- en muziekmeesters en soms ook voor kleine kerken.
Helaas is in de meeste gevallen van nu nog bestaande instrumenten de oorspronkelijke eigenaar onbekend. Dat geldt uiteraard
ook voor huisorgels die werden vervaardigd door orgelmakers elders in het land en later in Friesland terecht kwamen. (*2)
In dit artikel laten we een aantal minder bekende instrumenten van Friese orgelmakers uit die periode de revue passeren.
De meeste van deze orgels zijn uiteraard ooit voor een opdrachtgever in de provincie gebouwd, maar het merendeel is er door
diverse oorzaken (latere verwisseling van eigenaar, verhuizingen, verkoop e.d.) uit verdwenen. Anderzijds is er recent juist
weer een exemplaar teruggekeerd. De handel in huis(pijp)orgels in het algemeen in de provincie, waarvan flarden zijn terug te
vinden in bijvoorbeeld advertenties en andere berichten in kranten en periodieken, blijft hier verder buiten beschouwing.
Albertus van Gruisen (1741-1824) bouwde naast een flink aantal kerkorgels o.a. de beide kabinetorgels, die momenteel zijn te
vinden in de kerken te Oosternieland (Groningen, 1805) en Friens (1819). Een minder bekend voorbeeld is een vrijwel geheel
gaaf gebleven kabinetorgel in particulier bezit in de provincie Groningen: het betreft hier zeer waarschijnlijk ‘Gierveld
nr. 78’ en dateert in dat geval uit 1812. (*3) Het meubel is een eiken kabinet met aan de bovenzijde een gebroken gebogen
timpaan. Het driedelige uitneembare loze pijpenfront kan worden afgesloten met twee jalouziedeurtjes. Orgelmaker Bernhardt
Edskes, die het instrument goed kent, wees mij op de overeenkomst tussen de indeling van dat pijpenfront met dat van het
vroegere, een eeuw oudere orgel van Gerhard von Holy in het weeshuis te Esens (Ostfriesland). Wellicht is dat een indicatie
voor enige invloed die Van Gruisen in zijn jonge jaren opdeed in Ostfriesland? In de onderkast is het oorspronkelijke luik
met schijnlades op enig moment vervangen door twee deuren; deze zijn mogelijk deels gemaakt van materiaal van het verwijderde
luik. Het instrument is verder zelf nog geheel intact inclusief de schelpvormige messing balgtrede.
De dispositie van dit instrument luidt aldus (in volgorde van de registerknoppen links van het klavier van boven naar beneden):
Holpijp 8 vt
Viool di gamb(a) 8 vt (vanaf c)
Salicet 4 vt
Nasat 3 vt
Superoctaaf 2 vt
Manuaalomvang: C-c3 (zoals in Oosternieland)
Evenals in Oosternieland is hier opmerkelijk het ontbreken van een registerdeling in bas en discant. Daarmee is het instrument in
feite een positief in kabinetorgelverpakking. Dat zou kunnen betekenen dat het instrument in aanleg mogelijk eerder voor plaatsing
in een bijvoorbeeld een kerkje dan voor huiselijk gebruik bedoeld was. Als pendant van de ‘echte’ registerknoppen is hier ter
wille van de symmetrie aan de rechterzijde van het klavier een verticale rij loze knoppen (met bijhorende plaatjes en opschriften)
geplaatst. Aan weerszijden van beide rijen gedraaide messing registerknoppen is een kleine messing knop aangebracht: welke functie
die twee knoppen hadden is niet duidelijk, mogelijk was die slechts decoratief bedoeld. Rechts van het klavier bevindt zich een
kleine verticale messing knop van de windzicht. Het doel van de smalle sleuven en het centrale gat vlak boven het klavier is
vooralsnog onbekend. Het klinkende pijpwerk is van orgelmetaal, behalve de eiken bas van de Holpijp.
Luitjen Jacob en Jacob van Dam, die voorheen al een compagnonschap hadden met hun vader, de bekende Leeuwarder orgelmaker
Lambertus van Dam, zetten na diens overlijden in 1820 samen het bedrijf voort. Ze afficheerden zich (vanaf 1820 tot zeker
in 1849, zoals blijkt uit hun inscriptie op het hierna te bespreken huisorgel en advertenties in de Leeuwarder courant) als
orgel- en pianomaker. Over de omvang van hun activiteiten met piano’s (eigen productie, handel en reparaties?) blijven we in
het ongewisse; er bleef in elk geval geen instrument onder hun naam bekend. Ook vervaardigden ze een (waarschijnlijk klein)
aantal huispijporgels. Daarvan bleef in elk geval één exemplaar bewaard. Voor wie het oorspronkelijk werd vervaardigd, is
onbekend. Zo’n 20 jaar geleden werd de balg opnieuw beleerd. Na een restauratie in 2014 door orgelmaker R. Witteveen is het
instrument nu in particulier bezit in de provincie Groningen. Het instrument lijkt nog geheel in originele staat.
De dispositie van dit secrétaire-orgel is aldus:
Holpijp 8 vt bas/discant
Fluit Travers 8 vt discant
Fluit 4 vt bas/discant
Vacant bas/disc.
Ventiel
Manuaalomvang: C-f3
Interessant is, dat een deel van het in de discant aanwezige metalen pijpwerk gebruikt materiaal van 16e- en 17e-eeuwse
oorsprong is. Nader onderzoek lijkt gewenst. De bovenkas kan worden afgesloten met twee jalouziedeuren, zoals ook bij de
instrumenten van Albertus van Gruisen en Hillebrand het geval is.
Johan Adolf Hillebrand (1786-1846), aanvankelijk werkzaam bij Albertus van Gruisen, was zelfstandig als orgelmaker actief
vanaf 1812. Zijn kerkorgels genoten later geen al te goede reputatie, ondanks het zeer fraaie uiterlijk. Hij was dan ook een
eersteklas houtbewerker. Van hem bekend is het kabinetorgel uit 1813, mogelijk ooit afkomstig uit Balk, dat tegenwoordig in de
Walburgkerk te Zutphen staat; het is elders uitgebreid beschreven. (*4) Nagenoeg nog onbekend is een veel gaver bewaard gebleven
secrétaire-orgel van zijn broer Hendrik (Gerhard Heinrich) Hillebrand (1788-1859). Deze werkte in Leeuwarden met zijn broer samen als schrijnwerker en orgelmaker, maar heeft dit instrument wellicht zelfstandig vervaardigd gelet op de signering in het front.
Hoe lang hij dat al deed naast zijn andere werk als schrijnwerker, is (nog) niet bekend. Zo bood hij op 1 februari 1825 in de
Leeuwarder Courant “een nieuw Mahonijhouten SECRETAIRE ORGEL, Pristant [sic!] 8 voet discant, spelende in het gezigt, met 4
doorloopende Registers” te koop aan. In dezelfde krant verscheen op 27 mei 1827 een interessant bericht over het “Kompagnieschap
tot het maken en repareren van ORGELS” met een voormalige knecht van de orgelmakers Van Dam.
In 1828 probeerde Hillebrand een secrétaireorgel te verloten. Op 27 januari 1835 bood hij nog een “net vervaardigd VIJF OCTAAFS
SECRETAIRE ORGEL” te koop aan. Het hieronder nader besproken instrument bevindt zich in particulier bezit in de provincie
Groningen. Of het dateert van voor, dan wel ná het aangaan van zijn compagnonschap met Ruijff en of het wellicht het hierboven
genoemde te verloten instrument betrof, is niet bekend. De rechthoekige eiken kas heeft, zoals bij het kabinetorgel van Albertus
van Gruisen, aan de voorkant twee jalouziedeuren, met daarachter een stoffen frontpaneel met daarvoor een houten gestileerde lier
als boekensteun. Op het voetstuk daarvan is het instrument gesigneerd en voorzien van het jaartal 1827. Het knieschot bestaat uit
een paneel met drie schijnladen. De lade boven in de kast is wel echt.
De dispositie is als volgt:
Prestant 8 vt discant
Holpijp 8 vt b/d
Fluit 4 vt b/d
Octaaf 2 vt
Manuaalomvang: C-f3
De bakstukken hebben dezelfde vorm als bij Van Gruisen, maar zijn veel breder. Alle houtwerk in het instrument is van eiken en
heel precies gemaakt. Van metaal is het pijpwerk van de Octaaf 2 vt (de bas gedekt) en de Prestant 8 vt disc. Het overige
pijpwerk is van hout. Opmerkelijk is een opklapbaar achterste paneel van de bovenkant van de kas. Daarmee kon niet alleen de
geluidsterkte iets geregeld worden, ook was het houten pijpwerk daar beter bereikbaar voor werkzaamheden. Onderin het orgel
ligt een magazijnbalg (met inliggende vouw) met daaronder een schepbalg annex een originele houten trede. De ventielen worden
bediend met een stekermechaniek, er zijn staande eiken registerwalsen en dito walsarmpjes. Het instrument lijkt nimmer
ingrijpend te zijn hersteld en maakt nog een zeer originele indruk. Mogen de kerkorgels van J.A. Hillebrand dan een minder
goede reputatie hebben gekregen, de grote kwaliteit van dit huisorgel bewijst volgens de huidige eigenaar dat Hendrik Hillebrand
wel degelijk een zeer goed vakman geweest moet zijn.
Willem van Gruisen (1788-1843), één van de zonen van Albertus van Gruisen en uiteindelijk de voortzetter van diens bedrijf,
bouwde evenals zijn vader naast kerkorgels ook huispijporgels. Een secrétaire-orgel uit 1827 is in het bezit van het Fries Museum
en was ooit te zien (en te horen) tijdens de tentoonstelling ‘Achter het Friese orgelfront’ in dit museum in 1981. (*5) Het is
weliswaar (ter wille van de naamsbekendheid) gesigneerd “A. van Gruisen en Zoon Orgelmakers Fecit 1827 Leeuwarden”, maar toen was
Van Gruisen senior al enkele jaren dood. Het instrument moet al vele jaren in depot staan. Een ander secrétaire-orgel van Willem
van Gruisen, uit later tijd (1837), staat na ‘tussenstops’ in Leeuwarden en Winschoten sinds 2016 in de theaterboerderij in het
Drentse Ekehaar. Korte beschrijving (*6): Het instrument is vlak boven het klavier gedateerd en gesigneerd met “Fecit W. van
Gruisen 1837”. De eiken kas is belegd met mahonie fineer. In de onderkas bevinden zich twee deuren. De windvoorziening bestaat
uit een magazijnbalg met een vouw. Oorspronkelijk zal een trede aanwezig zijn geweest, nu wordt de balg gevoed door een windmotor.
Het pedaalklavier is uiteraard niet origineel. Het orgel heeft een chromatische windlade. Er zijn geprofileerde houten
toetsfrontons. Het toetsbeleg is modern. De zeer smalle bakstukken hebben de van zijn vader Albertus van Gruisen bekende vorm.
De dispositie is aldus:
Holpijp 8 vt bas/discant C-b eiken gedekt; c2-f3 metaal gedekt
Fluit travers 8 vt disc. grenenhout, open
Prestant 4 vt groot octaaf hout gedekt, rest open metalen pijpen
Roerfluit 4 vt C-f2 open, fis2-f3 open
Woudfluit 2 vt C-f gedekt, rest open
Manuaalomvang: C-f3.
Een aantal open pijpen is voorzien van later aangebrachte expressions.
Gebroeders Adema
In 1855 stichtten de broers Carel en Piet Adema onder de firmanaam Gebroeders Adema in Leeuwarden een orgelmakerij. Het is
curieus dat ze naast kerkorgels ook zeker een veertigtal huisorgels hebben vervaardigd, hoewel er van de bouw van dit
soort orgels in de bedrijven waar ze werden opgeleid (o.a. het huis Van Dam, Witte en Hardorff) nauwelijks sprake was. Zeker
met de opbloei van de r.-k. kerk vanaf het midden van de 19e eeuw nam de vraag naar orgels voor kleine kerken, kloosters en
gestichten toe, terwijl er daarnaast ook nog steeds veel interesse was van particuliere zijde. De Adema-huisorgels – door
henzelf “meubelorgels” genoemd – vonden aftrek bij zowel boeren (in o.a. Makkum en Wijtgaard), organisten (o.a. in St.
Nicolaasga), kerken (zoals in de r.-k. kerken te Lemmer en Nieuwe Pekela, Groningen) en kapellen (zoals het instrument dat
oorspronkelijk stond in het St.-Elisabethgesticht te Leeuwarden en tijdens het bombardement in Rotterdam in 1940 verloren is
gegaan). Van dit oeuvre is een behoorlijk aantal bewaard gebleven, zoals bleek uit eigen onderzoek (vooral omstreeks 1980).
(*7) Daarin zijn drie basistypes te onderscheiden: een klein rechthoekig type I, waarbij de kast was zoals van een meidenkast,
met aan de voorkant een rechthoekig vooruitstekend middendeel dat rustte op twee gedraaide zuiltjes. Er zijn meestal 3 of 3 ½
registers, met de nodige bas/discant-delingen. Tremulanten en tongwerken waren afwezig. De speelmechaniek bestaat uit een
balansklavier, waarbij aan de voorzijde hefboompjes werden opgelicht, zodat via stekers aan de achterkant de ventielen worden
opengedrukt (zie de bijgaande ontwerptekening). De registerknoppen zijn dwars geplaatst aan weerszijden van het klavier.
In de onderkas ligt een magazijnbalg met een inliggende vouw, doorgaans (via schepbalgjes) bediend met twee tredes.
In tegenstelling tot de oudere huisorgels met een trede voor de bediening van de balg, waarbij je eigenlijk staande moet
spelen, moet je bij de Adema-orgels met twee treden dat dus zittend doen. De verbinding tussen het bovenblad van de balg
en de windlade bestaat uit een ‘elastieke koker’ (een flexibel ‘harmonika’ windkanaal). Het wat grotere type II met iets
meer registers heeft een hogere kast met een hol gebogen klavierdeksel, met de registerknoppen in een rij boven de klaviatuur;
een dergelijk instrument stond tot kort na 1900 in de r.-k. kerk te Lemmer. De frontzijde van de kas is evenals bij de orgels
van type I, boven aan de voorzijde afgedicht met twee deuren, bestaande uit een raamwerk waarin geplisseerd doek of gaas.
Enkele van deze instrumenten hebben de opmerkelijke manuaalomvang van contraA-a3.
Dit type bevatte in de Holpijp dus drie 16-voets pijpen. Daarnaast is er tenminste één nog groter type huisorgel uit 1872 bewaard
gebleven, met een afwijkende vormgeving in een kabinetkast, dat tegenwoordig in de kerk te Jouswier staat. Met het faillissement
van het bedrijf in 1878, toen in het atelier in Leeuwarden nog twee grote huisorgels in aanbouw waren, kwam er in het bedrijf
van C.B. Adema in Leeuwarden (zijn broer woonde sinds 1868 in Amsterdam en leidde daar een aparte werkplaats) ondanks een
doorstart een eind aan de bouw van huisorgels. Van alle drie modellen bleven in onze tijd exemplaren bewaard: van type I staan
enkele instrumenten buiten Friesland. Het oudst bekende huisorgel staat tegenwoordig in een Duits klooster. Het bij dit artikel
afgebeelde instrument staat tegenwoordig in de buurt van Enschede; de huidige eigenaar kreeg het indertijd gratis, maar compleet
in onderdelen uit elkaar liggend in een aantal dozen, van iemand uit Sneek. Hij heeft dit ‘bouwpakket’ gelukkig weer correct in
elkaar weten te krijgen. Overigens hebben zeker twee instrumenten van dit type een aantal jaren als tijdelijk orgel dienst gedaan
in de kerken van Warga en Wijtgaard. Van type II bleven bewaard het orgel in de kerk te Makkinga (bij de plaatsing aldaar in 1927
helaas voorzien van een zinken pijpfront in plaats van de normale deuren) en ook het orgel dat sinds kort de kerk in Burgwerd siert
als koororgel, waarover hierna meer. Een ander orgel van dit type heeft in de twintiger jaren van de 20e eeuw een tijd dienst gedaan als interim-orgel in de Koepelkerk te Leeuwarden, waarna het terugkeerde naar de particuliere eigenaar. Van type III is alleen met zekerheid het orgel in de kerk van Jouswier bekend.(*8) Het aantal huispijporgels van de Adema’s in Friesland is dus nog heel beperkt. Derhalve is het verheugend dat het afgelopen jaar een van oorsprong Fries Adema-huisorgel terugkeerde naar de provincie. Het werd vermoedelijk omstreeks 1860 gebouwd en bleef sindsdien tot voor kort altijd in familiebezit. Het was o.a. vele jaren eigendom van de bekende theoloog Oepke Noordmans in Scharnegoutum en later van diens zoon in Lunteren. Na het overlijden van laatstgenoemde heeft Noordmans-kenner dr. J.D. Wassenaar (tegenwoordig predikant te Hellendoorn) het aangekocht, zich sterk gemaakt voor behoud van het instrument en voor terugkeer naar Friesland. Het kon uiteindelijk na restauratie worden gekocht door de kerkmeesters te Burgwerd. Met name het behoorlijk beschadigde meubel werd gerestaureerd door Henk Hoekjen. Het binnenwerk werd gerestaureerd door de orgelmakers Pels & Van Leeuwen en dat was ook hard nodig. Toen ik het instrument omstreeks 1980 al eens onderzocht in Lunteren, was het al onbespeelbaar vanwege een doorgezakte windlade, ontregelde tractuur, ernstig beschadigd pijpwerk en beschadigingen door een inbraak. Het verval had zich sindsdien alleen maar voortgezet en enkele jaren geleden leek het
orgel rijp voor de sloop. Het ingrijpen van dr. Wassenaar heeft dit voorkomen. [Zie ook het artikel van dr. Wassenaar op
pagina 27; red.]
De ingebruikneming in de Johanneskerk te Burgwerd vond plaats op 16 juni 2018. Het werd geplaatst tegen de noordwand in het
koor, met als doel het gebruik in kerkdiensten van beperkte omvang en eventueel voor concerten. (*9)
De dispositie is aldus:
Prestant 8 vt (vanaf c)
Viola 8 vt disc.
Holpijp 8 vt bas/disc.
Fluit 4 vt bas/disc.
Octaaf 2 vt bas/disc.
Manuaalomvang: contra A-a3.
De windvoorziening bestaat uit een magazijnbalg (met dubbele vouw) met twee schepbalgen, bediend met tredes; tevens is nu een
elektrische windmotor geplaatst. Met de terugkeer van dit instrument is het Friese orgelbezit verrijkt met een bijzonder
huispijporgel. Het laat zien, dat ook na 1850 nog fraaie kleine instrumenten voor huiselijk gebruik werden vervaardigd.
Terugblik
Met het faillissement van de firma Adema hield circa 1880 feitelijk de bouw van huisorgels in Friesland op. Alleen van ‘kleinere
goden’ als R.Y. Groustra en T.P. Klimstra is bekend dat ze later nog een huisorgel bouwden. Daarmee was de rol van dit soort
instrumenten op zichzelf niet uitgespeeld, want er was in de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw nog wel handel in huisorgels,
dankzij de steeds toenemende communicatiemiddelen (zowel qua publiciteitsmogelijkheden als qua vervoer) ook van buiten Friesland,
ten behoeve van plaatsing in kleine kerkjes van arme kerkgemeentes. Maar dat is stof voor een heel ander artikel.
VICTOR TIMMER
Noten: 1. A.J. Gierveld, Het Nederlandse huisorgel in de 17e en 18e eeuw, Utrecht, 1977. 2. Een aardig overzicht van het verschijnsel ‘huisorgel’ in Friesland geeft Jan Jongepier in zijn Vijf eeuwen Friese orgelbouw, Leeuwarden 2004, p. 36 – 39. 3. Zie ook de beschrijving in Gierveld, p. 137 en 138 4. Een beschrijving van dit instrument is te vinden in: Jan Jongepier (eindred.) Het Historische Orgel in Nederland 1790 – 1818, Amsterdam 1999, p. 306 – 307. 5. Het is door Jan Jongepier beschreven in de catalogus Achter het Friese orgelfront, Leeuwarden 1981, p. 46, afbeelding op p.70. 6. Deels ontleend aan Jongepier 1981, p. 46 en 47; zie ook de website ‘Orgels in Drenthe’, onder ‘Ekehaar’. 7. De meeste instrumenten werden omstreeks 1980 onderzocht, samen met Jaap Brouwer, en de resultaten zijn toen gepubliceerd in het tijdschrift de Mixtuur. 8. Het instrument staat in Jouswier wat weggestopt achter de balustrade. Een mooie afbeelding van het instrument in ‘vrije
opstelling’ (in de werkplaats van de firma Bakker & Timmenga) is te vinden in Jongepier 2004, p. 39. 9. Voor een uitgebreide beschrijving van het instrument leze men de brochure die dr. Wassenaar scheef bij gelegenheid van de
restauratie: ‘Vol sfeer en stemmen, het Adema-huisorgel van de familie Noordmans’, Elburg 2108) publicatie nr. 88 van de Stichting
tot behoud van het Nederlandse orgel. De brochure bevat ook veel informatie over andere Adema-huisorgels, zoals ontleend aan de
Mixtuur (zie noot 7).