Door de redactie van de Friese orgelkrant werd mij, als oud-leerling van Piet Post, gevraagd eens enkele persoonlijke
herinneringen aan mijn orgelleraar op papier te zetten. Lang hoefde ik over dit verzoek niet na te denken.
Heel wat jaren mocht ik les hebben van deze markante en veelzijdige musicus. Persoonlijke herinneringen? Het
zou een lang verhaal kunnen worden, maar ik zal proberen mijn herinneringen tot één krantenpagina te beperken.
Wat is mij het meeste bijgebleven?
Mijn eerste herinnering gaat terug naar medio 1965 toen ik mijn studie aan de pas opgerichte Muziekpedagogische Akademie
(MPA) te Leeuwarden begon met Piet Post als docent orgel. In verband met mijn werkkring moesten alle vakken – en dat waren
er in die tijd nogal wat – op één dag gevolgd worden. Dan ’s avonds om 7 uur orgelles in de Grote Kerk en tenslotte nog
een uurtje pianoles op de muziekschool. Deelname aan het schoolkoor was verplicht, maar … in dit geval beslist niet in te
plannen. Gelukkig had de directie hier wel begrip voor, maar desalniettemin werd je geacht aan de koorrepetitie deel te
nemen. Was je twee keer achterelkaar afwezig dan werd je een week alle lessen ontzegd. Al vrij spoedig lag een dergelijk
briefje bij huize Iedema op de deurmat: dus … een vrije donderdag! Kennelijk was Piet Post hiervan niet op de hoogte
gebracht want ’s avonds kwam er een telefoontje in de trant van: “Ik heb je gemist”, “Waar was je?” Toen ik hem vertelde
dat ik deze dag de lessen niet mocht volgen, was hij in alle staten. Een leerling van hem van school gestuurd?
Hoe haalden ze het in vredesnaam in hun hoofd. “Ik zal morgenvroeg meteen naar de directeur”, was zijn reactie.
Wat zich die vrijdagmorgen op de MPA heeft afgespeeld weet ik niet, maar de volgende dag lag er opnieuw een briefje op
de deurmat. Nu met de mededeling: “Vrijstelling van koor”.
Dit tekende de mens Piet Post. Als een bijna vaderfiguur waakte hij over zijn leerlingen en sprong voor hen in de bres
wanneer er op de een of andere manier iets mis ging of als er onrecht in het spel was.
Goede herinneringen bewaar ik aan de inspirerende orgellessen van Piet Post, eerst in de Grote Kerk en later in de
Opstandingskerk. Heel veel heb ik van hem geleerd en ben er nog altijd dankbaar voor. Post was niet altijd even
gemakkelijk en het gebeurde best wel eens dat je een vinnige opmerking op je bord kreeg. Zo had ik me eens te pletter
gestudeerd op een vrij pittig Preludium en Fuga van Bach. Op de les ging het mijns inziens redelijk goed, maar toen ik
uitgespeeld was merkte hij droogjes op: “Zeker niet veel gedaan deze week?” Deze opmerking schoot me in het verkeerde
keelgat. Ik heb mijn boek gepakt en ben, zonder commentaar te leveren, naar huis gegaan. De week daarop hebben we het
hele lesuur geen toets aangeraakt. Een goed gesprek is op z’n tijd ook wel eens nuttig.
Eén gebeurtenis tijdens mijn lesperiode herinner ik me nog als de dag van gisteren en dat is het volgende: In de zestiger
jaren zaten we nog in de zogenaamde neobarokke periode. Het romantische orgelrepertoire was bij veel organisten uit de
gratie. Zo werd er hoofdzakelijk muziek gespeeld uit de periode Sweelinck tot en met Bach. Gelukkig was dit bij Post niet
het geval. Hij stond open voor alle perioden uit de muziekgeschiedenis, maar paste wel een bepaalde selectie toe. Zo waren
componisten als Mendelssohn, Reger of Franck geen enkel probleem, maar over Guilmant en dergelijke hoefde je niet te
beginnen. Toen Post een keer vroeg: “Wat krijgen we volgende week?”, was mijn antwoord: “Ach, bleib mit deiner Gnade” van
Sigfrid Karg-Elert”. Ik had dit ergens eens gehoord en vond het erg mooi. Kennelijk ging dit Post nét iets te ver want
z’n commentaar was in de trant van: “En … moet ik dat aanhoren?”. Kortom: hij wilde er niets van weten.
Maar … tijden veranderen. Enkele jaren later opperde Post op een gegeven moment: “Karg-Elert heeft ook mooie muziek
geschreven. Schaf zijn Symphonische Koraalbewerking over ‘Ach, bleib mit deiner Gnade’ maar eens aan”. Ik stond werkelijk
paf en vroeg: “Grapje zeker?”. Dit bleek beslist niet zo te zijn! En zo mocht ik, zij het na een aantal jaren, toch nog
Karg-Elert spelen.
Mooie herinneringen bewaar ik aan onze gemeenschappelijke passie: het schrijven van muziek voor orgel. Post was altijd
oprecht geïnteresseerd als je op de wekelijkse les weer eens met een (soms onbenullig) stukje kwam opdraven. Hoewel onze
schrijfstijlen ver uiteen liepen, werden mijn probeersels nooit afgekraakt of naar de prullenmand verwezen. Post gaf me
altijd weer waardevolle adviezen en dan meestal in de trant van “zo kan het ook”. Eens kreeg ik de suggestie om wat meer
met verschillende toonsoorten te gaan werken. De week daarop liet ik hem een trio zien over het koraal “O welt, ich muss
dich lassen”. Het stukje stond in Ggroot met een overgang naar Bes-groot om weer in G te eindigen. Ik was best een beetje
vereerd toen bleek dat er niets aan veranderd behoefde te worden. Een tijdje later is deze compositie in druk verschenen
als muziekbijlage bij ‘Het Orgelblad’. Toen ik Post de drukproef liet zien kreeg ik zowaar een schouderklopje. Als je
zoiets van Post kreeg, dan betekende dat toch wel iets!
Fijne herinneringen bewaar ik aan de leerlingenuitvoeringen die we in verschillende kerken in Leeuwarden gaven zoals in de
Waalse Kerk, de Westerkerk en de Opstandingskerk (de Grote Kerk was inmiddels gesloten vanwege de restauratie). Natuurlijk
waren we voor zo’n optreden best zenuwachtig en gespannen, maar Post deed altijd z’n uiterste best om ons zoveel mogelijk
gerust te stellen. En ik moet eerlijk zeggen: in de regel lukte hem dit vrij goed. Na afloop van zo’n orgelbespeling wisten
we natuurlijk precies waar we een foutje hadden gemaakt of waar iets mis was gegaan. Maar daar had onze leermeester op dat
moment geen enkele boodschap aan. Na elk concert was Post altijd even enthousiast over onze prestaties en stak dat niet
onder stoelen of banken.
Na dergelijke optredens waren we (of: was ik) altijd reuze benieuwd naar de mening van recensenten. Wat dat betreft ben ik
een keer finaal in de fout gegaan. Het was na een leerlingenconcert op woensdag 28 mei 1969 in de Opstandingskerk waar ik
Jacob Bijster’s Koraal, Trio, Introductie en Fuga over ‘Meester, men zoekt U wijd en zijd’ speelde. Recensent H.K. had
nogal wat kritiek terwijl z’n collega Th.L. zeer positief was. Het resultaat hiervan was een pittig ingezonden stukje
naar de courant van H.K. Bij mijn eerstvolgende les bleek dat Post dit beslist niet kon waarderen. “Zoiets doe je niet”
was z’n commentaar, “ga nooit op recensies in. ’t Is slechts de mening van één persoon”. Ik heb mijn lering uit dit
voorval getrokken.
Dankbare herinneringen bewaar ik aan de periode rond mijn A-examen in 1970. Als eerste examenkandidaat orgel aan de MPA
mocht ik min of meer zelf de gang van zaken bepalen en koos voor een openbaar examen. (Met luisteraars, en uiteraard de
examencommissie, beneden in de kerk voelde ik mij prettiger dan een commissie om me heen die let op vinger- en
voetzetting en dergelijke toestanden). Een openbaar examen vond Post prima maar mijn argument betitelde hij als “je reinste
flauwekul”
Groot was onze schrik toen we, een kwartiertje voor het examen, van de Rijksgecommitteerde te horen kregen dat van een
examenkandidaat orgel een improvisatie verwacht mocht worden. Dit stond niet in de exameneisen en hier hadden we ons ook
niet op voorbereid. Hoe Post ook tegensputterde, het haalde echter niets uit: de gecommitteerde stond er op dat er
geïmproviseerd moest worden.
Zelf voelde ik er uiteraard niets voor. Improviseren was niet mijn sterkste kant en stel eens dat je wat zesjes haalde
met een dikke onvoldoende voor improvisatie. Dan kon je naar het felbegeerde papiertje fluiten. Na heel veel heen en weer
gepraat kwam Post op een lumineus idee en fluisterde me toe: “Enkele weken terug heb je een eigen stuk gespeeld over de
Psalmen 138, 134 en 150. Lukt dat uit je hoofd?” “Ja … dat moet lukken”, was mijn antwoord.
Toen het examenprogramma gespeeld was ging Post staan en zei: “Nu krijgen we nog een improvisatie. Ik stel een Triptiek
voor over een drietal Psalmmelodieën”. En driftig bladerend in het Psalmboek vervolgde hij: “Wat zullen we eens doen?”.
“Ja … laten we beginnen met Psalm 138, dan Psalm 140, nee … doe maar Psalm 134 en als laatste Psalm 150”.
De Rijksgecommitteerde had eens moeten weten hoe hij in de maling werd genomen! Uiteraard was het hoge cijfer voor
improvisatie beslist niet verdiend. Dit had ik louter en alleen aan mijn vindingrijke leermeester te danken. Voor het
B-examen moesten we nog enkele jaren wachten totdat de MPA de status van Conservatorium had verkregen.
Dierbare herinneringen bewaar ik aan de periode dat Post bezig was met het componeren van zijn ‘Missa in tempore
inquietudinis’ voor orgel. Het was tijdens een les orgelmethodiek o.i.d. dat hij mij een poosje strak aan zat te kijken.
Mijn vraag was dan ook: “Is er iets”? “Ja”, was het antwoord, “ik ben van plan een Orgelmis te schrijven en zou graag
willen dat jij dit op je eindexamenprogramma zet. Wat zeg je daarvan?” Waar waren zijn gedachten tijdens die methodiekles?
Tja … wat zeg je dan. Eigenlijk een hele eer voor een simpele student. Mijn reactie was dan ook in de trant van: “Goed,
maar maak het alstublieft niet te moeilijk”. Wanneer het B-examen kon plaatsvinden wisten we toen nog niet.
Ik heb het geweten. De eerstvolgende les kwam Post al met deel 1 aanzetten. Nadat hij het had voorgespeeld en we het
besproken hadden, kreeg ik het mee naar huis om het manuscript over te schrijven. Overschrijven was beter dan kopiëren
vanwege de soms onleesbare kriebeltjes die noten moesten voorstellen. In de wetenschap dat deze orgelmis zes delen heeft,
moet zich dit ritueel zes keer herhaald hebben.
Tot grote tevredenheid van de componist was de ‘première’ van dit “belangrijke orgelwerk” (zoals Post het zelf altijd noemde)
tijdens mijn eindexamen in 1974 op het orgel van de Grote Kerk te Breda. Enige tijd later heb ik het nog eens gespeeld tijdens
een concert in de Ned. Herv. Kerk te Ferwert waar ook een van mijn broers aanwezig was. Toen ik na afloop aan hem vroeg hoe
hij het vond was zijn reactie: “Met een lichte hoofdpijn ben ik de kerk ingegaan en met een barstende koppijn ben ik er weer
uitgekomen”. Wat een Orgelmis al niet kan aanrichten!
Onvergetelijke herinneringen bewaar ik onze ‘uitjes’ die we, in wisselende samenstelling, soms met Piet Post hadden. Zo gingen
we op 6 maart 1972, na eerst een bezoek gebracht te hebben aan het orgel van de St. Laurenskerk te Alkmaar, naar Het
Concertgebouw in Amsterdam waar de bekende Franse organist Jean Guillou een concert zou geven. Op het programma stonden werken
van Bach en Liszt. In aansluiting op bijna al zijn concerten improviseerde Jean Guillou op een aangedragen thema van een organist
of bezoeker. Dit wetende hadden we enkele thema’s op papier gezet en had onze leermeester een vrij pittig thema ‘gecomponeerd’.
Hoe Post het heeft klaargespeeld weet ik niet maar in een mum van tijd stonden we met ons allen in de kleedkamer van Jean Guillou.
Oog in oog met deze wereldberoemde organist: dit kon toch niet waar zijn? Als klap op de vuurpijl kregen we ook nog een
handtekening op het eerder uitgereikte programma. Dit hield je toch niet voor mogelijk?
Reikhalzend keken we uit naar de improvisatie. Wat kunnen Bach en Liszt, hoe mooi het ook is, dan lang duren! Maar … wat we toen
ook te horen kregen was in één woord samengevat: fenominaal! Met Post zijn ‘hoofdthema’ en onze kriebels als ‘tweede thema’s’
werd een schitterende improvisatie neergezet waar wij allen diep van onder de indruk waren. Na afloop hebben we er, in een nabij
gelegen café, nog lang over nagepraat!
Waarderende herinneringen bewaar ik aan Piet Post voor zijn tomeloze inzet voor ons zopas genoemd eindexamen in 1974. Met ons
bedoel ik dan Anne Dijkstra, Harry Mast (later kwam Dirk S. Donker er nog bij) en de registrantes Truida Hoekstra en Rigt
Wiersma. De directie van het Leeuwarder Conservatorium had de Grote Kerk van Breda een week afgehuurd, zodat we ruim de
tijd hadden ons op het examen voor te bereiden. Uiteraard moesten wij als organisten de beschikbare tijd verdelen. Maar Post
(en natuurlijk de registrantes) waren deze week permanent in de kerk aanwezig. Naast al het serieuze werk was er gelukkig
ook tijd voor moppen, grappen en grollen. Met in ons midden zo’n lolbroek als Harry Mast werd er dan ook heel wat afgelachen.
In een melige bui stelde Harry eens voor Post zijn voornaam om te dopen tot Papa. De reactie van onze begeleider was: “Jullie
doen maar” en vanaf dat moment was het dan ook Papa Post.
Toen we na afloop van de examens hoorden dat we alle vier geslaagd waren, hebben we ‘Papa Post’ op onze schouders gehesen en
zo een vreugdedansje door de Bredase kerk gemaakt.
Onuitwisbare herinneringen bewaar ik aan de vele concerten van Post waar we, indien mogelijk, zoveel mogelijk naar toe gingen.
Na afloop vroeg hij vaak: “Zo jongelui, konden jullie het weer niet laten?”
Diep in mijn geheugen gegrift staat Piet Post zijn laatste concert op 22 augustus 1979. Wat een meesterlijke uitvoering van
zijn orgelmis en wat een geweldige improvisatie over Gezang 47 “Jezus die langs het water liep”. De later hiervan uitgebrachte
grammofoonplaat is inmiddels compleet afgedraaid. Gelukkig trof ik laatst een vrijwel nieuw exemplaar in een kringloopwinkel aan.
Een gedeelte van de hoestekst, geschreven door Andries Monna, trof me bijzonder. Hier staat onder andere: “Heel wat leerlingen
heeft Piet Post naast zich op de orgelbank gehad. Een gemakkelijke leermeester was hij zeker niet… Soms onderbrak hij wat bits
de pogingen van een transpirerend leerling, die voor zichzelf het gevoel had dat het heel redelijk ging. Hij was niet gauw
tevreden over een voorgespeeld preludium van Bach of een koraalfantasie van Reger, maar tijdens de lessen slaagde hij er steeds
in de studenten iets door te geven van wat hemzelf bezielde. Geleidelijk ontstond er een vriendschapsband…”
En zo was het precies!
HARKE IEDEMA
Noot van de redactie: Dit artikel is reeds eerder geplaatst in de Friese Orgelkrant van 2004. Met toestemming van de auteur is
het nu opnieuw geplaatst