ok2019menu




Najaarsexcursie: Jubileum in Dokkum Friese Orgelkrant 2019
 

Bonifatius-stad

Wie Dokkum zegt, zegt Bonifatius. Met hem begint de geschiedenis van de stad. Anders gezegd: met de moord in 754 op deze missionaris. We hebben het dan over een man van 80 jaar. Door het organiseren van een doopfeest (op 5 juni) had hij, samen met een gezelschap van meer dan 50 andere geestelijken, de Friezen willen bekeren. Zo ver kwam het dus niet. Wellicht ging het om een roofmoord, maar het kan ook een religieus geïnspireerde moord zijn geweest. We weten het niet. Overigens: in 753 was Bonifatius elders in Friesland ook al op het missiepad. We kunnen de jaren 753 en 754 plaatsen halverwege een tijdperk van meer dan honderd jaar kerstening van het destijds veel grotere Friesland (het gebied van het huidige West-Friesland tot Ostfriesland). Een stroef verlopende kerstening! Ter vergelijking: Engeland werd in een halve eeuw gekerstend, voor Friesland duurde het meer dan een eeuw!

Kerstening

In 695 wordt Willibrord tot aartsbisschop van de Friezen gewijd. In 714 wordt hij door Radbods bezetting van Utrecht – Radbod kennen we ook als Radboud – gedwongen zijn kersteningswerk in Friesland te onderbreken. Hij trekt zich terug naar Echternach om pas in 719, na Radbods dood, terug te keren. Willibrord sterft in 739. Het is dus vijftien jaar later als Bonifatius om het leven komt. Niet veel jaren daarna wordt in Dokkum een kerk gebouwd die als missiecel moet dienen en waar achtereenvolgens Willehad (740-789) – vanaf 772 werkte hij in Dokkum – en Liudger (742-809) werkzaam zijn. Van Liudger kun je zeggen dat hij het werk waar Willibrord en Bonifatius aan begonnen waren voltooide. De naam Liudger komen we in Friesland nog tegen in de naam van een school voor middelbaar onderwijs: de christelijke scholengemeenschap Liudger.

Pelgrimsoord Dokkum

“Hier werd Bonifatius het levenslicht ontnomen, hier ging voor Friesland het licht van het Evangelie op.” Dat lezen we bij het beeld van Bonifatius, een beeld dat we vinden bij de Bonifatiusbron en bij de Bonifatiuskapel, even buiten het centrum. Eertijds waren de abdijkerk, gebouwd op de terp van Dokkum, en een nabijgelegen bron bedevaartsoord voor pelgrims uit heel Europa. Vanaf 2018 zijn contouren van deze Abdijkerk en de bron op de terp weer zichtbaar gemaakt voor bezoekers. Tegenwoordig is er nog in beperkte mate pelgrimage naar de Bonifatiuskapel en -bron.

Vesting- en admiraliteitsstad

Dokkum is bekend om zijn bolwerken; in oorspronkelijke staat teruggebrachte overblijfselen van de vestingstad die Dokkum was. Het was in de jaren 1581-1582 dat de stadswallen werden aangelegd. Daar ging het een en ander aan vooraf. In 1572 werd Dokkum bezet door de geuzen, die de eerste stadhouder van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (Willem van Oranje) steunden in de opstand tegen Spanje. Daarna werd Dokkum heroverd door Waalse troepen, in dienst van de Spanjaarden. Bij deze herovering werden talloze burgers vermoord en werd een groot deel van de stad platgebrand. Daarom heeft deze herovering de naam ‘Waalse furie’ gekregen. Om nog zo’n aanval te voorkomen werden de stadswallen aangelegd.

In 1598 werd Dokkum centrum van de Fries-Groningse Admiraliteit vanwege haar strategische ligging: het Dokkumer Grootdiep vormde een open verbinding naar zee. Om precies te zijn: naar de Lauwerszee (nu Lauwersmeer). Het Admiraliteitshuis (waar tegenwoordig het stedelijk museum van Dokkum in gevestigd is) is het enige nog bestaande admiraliteitsgebouw in Nederland. Helaas voor Dokkum duurde de periode van Admiraliteitsstad niet lang. Al in 1646 werd het belangrijkste deel van de vloot, de grote oorlogsschepen, verplaatst naar Harlingen in verband met het dichtslibben van het Dokkumerdiep. Harlingen nam daarna de positie van Admiraliteitsstad geheel over, een periode die duurde tot 1795.

Toch had Dokkum zich ontwikkeld tot een belangrijke handelsstad in het noorden. In de loop van de 17e eeuw dreigde Dokkum wel geïsoleerd te raken, zo ten noorden van Leeuwarden en Groningen. Om dit te voorkomen werd in 1654 besloten de Stroobosser Trekvaart van Dokkum naar Stroobos te laten graven om op die manier de route tussen Leeuwarden en Groningen te kunnen beheersen met het innen van tol. Helaas, toen deze trekvaart in 1656 klaar was, bleek dat het vervoer tussen Leeuwarden en Groningen inmiddels andere wegen had gevonden waardoor de tolgelden waarmee de kosten van het graven van de vaart betaald moesten worden nauwelijks binnen kwamen. Vervolgens geldt dat relatieve armoede leidt tot behoud van de oude stadselementen: door het uitblijven van belangrijke groei en ontwikkeling na de 17e eeuw is nog heel veel zichtbaar van de eerder ontstane vestingstad waarvan bolwerken, grachten, bastions en fraaie monumentale gebouwen bewaard zijn gebleven. Op twee bastions zijn nog 19e-eeuwse windmolens bewaard gebleven.

De Oase

De eerste kerk die bezocht zal worden is de christelijke gereformeerde kerk De Oase. Het huidige gebouw – van architect K. Wiersma – werd in 1976 gebouwd en verving de oudere, in 1923 gebouwde kerk. In 2006-2008 werd de kerk flink verbouwd en uitgebreid met extra vergaderzalen, een ruime hal en een grote zaal die door het openschuiven van een vouwwand bij de kerkzaal kan worden betrokken. Het eerste orgel in de christelijke gereformeerde kerk was een instrument van Johan Frederik Kruse. Dit orgel was oorspronkelijk gebouwd voor de Gereformeerde Kerk in Kollum in 1890, maar werd in 1925 vervangen door een instrument van Dekker (Goes). Het orgel werd door Dekker ingenomen en verkocht aan Dokkum en werd in mei 1925 in gebruik genomen. Bij de overplaatsing werd de Quint 3 voet vervangen door een Voix Céleste 8 voet (vanaf c0). In 1977 werd dit orgel vervangen door een nieuw instrument, gebouwd door Mense Ruiter. Daarbij werd gebruik gemaakt van het pijpwerk van Kruse. De oude orgelkas van Kruse kreeg een nieuwe bestemming in de Hervormde Kerk van Engelum, met een nieuw binnenwerk van Mense Ruiter.

Dispositie

Manuaal (C-f3): Prestant 8 voet, Roerfluit 8 voet, Octaaf 4 voet, Quintfluit 3 voet, Woudfluit 2 voet, Cornet III sterk (discant), Mixtuur III-IV sterk, Trompet 8 voet.

Borstwerk (C-f3): Holpijp 8 voet, Fluit 4 voet, Octaaf 2 voet, Quint 1 1/3 voet, Flageolet 1 voet, Sesquialter II sterk (vanaf a), Tremulant.

Pedaal (C-d1): Bourdon 16 voet, Prestant 8 voet (transmissie), Fagot 16 voet.

Koppelingen: Hoofdwerk-Borstwerk, Pedaal-Hoofdwerk, Pedaal-Borstwerk.


De Grote of Sint Martinuskerk

Het strijdgewoel gedurende de Tachtigjarige Oorlog, als gezegd ook het begin van Dokkum als vestingstad, heeft ook alles te maken met de ontstaansgeschiedenis van de Grote of St. Martinuskerk. De huidige kerk is namelijk gebouwd van 1588 tot 1593. In het jaar 1580 veroverde graaf van Hohenlohe-Langenburg de stad Dokkum voor Willem van Oranje. Dit betekende voor Dokkum dat de bezetting door de Spanjaarden voorbij was. De hervormde eredienst kon worden ingevoerd en een passende kerk was nodig. Nu waren er al twee kerken, waaronder de genoemde abdijkerk. Die abdijkerk werd wegens bouwvallige staat afgebroken (de contouren zijn te zien in de bestrating van het plein bij de kerk: de Markt). De tweede kerk, de zogeheten Kleine Kerk, is de oorsprong van de huidige Grote Kerk. Vergroting ten behoeve van de diensten van de Hervormde Kerk was nodig. Deze 16e-eeuwse uitbreiding betrof vooral de noordbeuk. Vooral in die beuk zijn stenen van de afgebroken abdijkerk hergebruikt. Verder werd de kap verhoogd en vernieuwd en de westgevel aangepast. De kap bleek niet goed te passen. Toen zijn in de zuidmuur uitgemetselde togen gekomen. Buiten voor de kerk staande is de toevoeging van de getrapte geveltop van gele stenen met daarboven een houten toren met spits opvallend. De staat waarin de kerk nu verkeert is mede het resultaat van twee restauraties. In 1799, toen vanwege de Franse tijd de kerk en de pastorie van staatseigendom overgingen naar kerkelijk eigendom, was het voor de kerkgemeenschap zwaar om deze gebouwen te onderhouden, maar in 1856-1857 vond toch een grote restauratie plaats. Het huidige uiterlijk ontstond bij een restauratie tussen 1964 en 1968, toen overigens ook de fundamenten van de oude Abdijkerk en de Abdijtoren werden gevonden.

Binnen in de kerk zien we een vlak balkenplafond. Het koor had eerder een stenen gewelf dat bij de verbouwing onder leiding van Jacob Izaaks Douma in 1856-1857 is verwijderd. Toen is ook een galerij tussen schip en koor weggehaald. Deze rustte op twee ronde, baksteen kolommen die bij de restauratie in 1965-1969 weer tot een meter hoogte zijn opgemetseld. Schip en noordbeuk worden door mooie, slanke kolommen en bogen gescheiden. Ongeveer in het midden van de zuidwand is het liturgische centrum ingericht. Het is omgeven door een fraai doophek met een kuifstuk in rococostijl. De preekstoel is in dezelfde stijl opgetrokken. Let bij preekstoel en klankbord op het snijwerk met als voorstellingen onder andere: een bijbelboek, pelikaan, gekapte valk, leeuw en slang. De festoenen (versieringen met fruit, bladeren en/of bloemen in de vorm van een slinger) op de hoekpenanten van het liturgisch centrum symboliseren behalve met bloemen ook met korenaren, druiven en hulst de vier seizoenen. Er zijn ook twee fraaie koperen lezenaars. In de koorsluiting staat een poortje met een schilderstuk erboven van de 18e-eeuwse Dokkumer kunstenaar Frans van der Elst. Te zien zijn geloof, hoop en liefde en in het fronton het stadswapen. De orgelbalustrade met fraaie zuiltjes voor de panelen is in 1688 vervaardigd.

Orgel

Het orgel in de hervormde kerk van Dokkum werd in 1688-1690 gebouwd door de Groninger orgelbouwer Johannes (Jan) Helman. Deze opdracht werd graag door hem aangenomen, maar met de uitvoering van het werk ging het niet zo vlot. De magistraat van Dokkum riep hem op 26 november 1689 op het matje en maakte hem duidelijk, dat men “zijn nalatigheid in het perfecteren van het orgel” niet langer wenste te nemen. Helman beloofde beterschap en in het voorjaar van 1690 was het werk gereed. In 1770 voerde Hinsz een vrij omvangrijke reparatie uit. In 1857 werkte Lohman aan het orgel en plaatste toen vermoedelijke een Sexquialter op het rugwerk. Dit register wordt door Knock in zijn ‘Dispositien der merkwaardigste kerk-orgelen’ (1788) niet genoemd, maar door Van ‘t Kruijs (‘Verzameling van disposities der verschillende orgels in Nederland’, 1885) wel. Het is evenwel mogelijk dat Knock een fout heeft gemaakt. In 1890-1894 werd het gehele binnenwerk door Van Dam vernieuwd. De registers voor het pedaal werden achter een houten schot naast de kas geplaatst, omdat deze te klein was. Dit schot werd verwijderd na de restauratie van de kerk in de jaren ‘60. Na de kerkrestauratie herplaatste de firma Flentrop in 1968 de registers van het hoofdwerk en werden er plannen gemaakt om het Helman-orgel te reconstrueren. De opdracht hiertoe ging ook naar Flentrop. De door Knock vermelde dispositie werd gebruikt als uitgangspunt. Adviseurs waren Willem Hülsmann, Ad Fahner en Herman S.J. Zandt. Op 20 oktober 1979 werd het nieuwe orgel in gebruik genomen. Het binnenwerk van Van Dam werd in hetzelfde jaar verkocht aan de gereformeerde gemeente in Nunspeet en werd daar door Hendriksen & Reitsma opgebouwd in een nieuwe kas. In 1984 werd de ornamentiek van de kas van Helman gerestaureerd door R. van Wieren uit Dokkum. In 1998 werd het instrument door Flentrop gerestaureerd. De toonhoogte werd een halve toon verlaagd naar a1 = 465 Hz door middel van het vervangen van de tractuur.

Dispositie:

Hoofdwerk (C-c3): Praestant 8 voet, Roerfluit 8 voet, Octaaf 4 voet, Speelfluit 4 voet, Quint 3 voet, Octaaf 2 voet, Mixtuur IV-VI sterk, Cymbel III sterk, Trompet 8 voet.

Rugwerk (C-c3): Quintadeen 8 voet, Praestant 4 voet, Fluit 4 voet, Octaaf 2 voet, Fluit 2 voet, Sesquialter II sterk, Scherp IV sterk, Dulciaan 8 voet.

Pedaal (C-c1): Bourdon 16 voet, Praestant 8 voet, Octaaf 4 voet, Mixtuur V sterk, Trompet 8 voet.

Koppelingen: Hoofdwerk-Rugwerk, Pedaal-Hoofdwerk.


Koororgel

De Grote Kerk bezit ook een koororgel, in 1978-1979 op eigen initiatief door Bakker & Timmenga gebouwd met gebruikmaking van een oude windlade uit ca. 1800 en oud pijpwerk van drie registers uit ca. 1700. Het instrument werd tentoongesteld bij de expositie ‘Achter het Friese orgelfront’ in het Fries Museum te Leeuwarden. Daarna werd het geplaatst in het kerkgebouw De Open Hof te Leeuwarden. Het orgel werd in 1981 door de kerk aangekocht en werd in december van dat jaar in gebruik genomen. Het orgel heeft een transpositieklavier c.q. transpositie-inrichting, zodat het mogelijk is het instrument een halve toon lager dan normaal te laten klinken. Adviseur bij de plaatsing in en de aankoop door De Open Hof was Jan Jongepier (Leeuwarden). Na sluiting van de protestantse kerk De Open Hof werd het kerkgebouw ingrijpend gerenoveerd en uitgebreid. Op 10 mei 2014 werd het vernieuwde kerkgebouw in gebruik genomen en ‘herdoopt’ tot De Fontein. In het vernieuwde kerkgebouw werd een groter orgel uit de afgestoten Adelaarskerk in Leeuwarden geplaatst, een instrument van Van den Berg & Wendt uit 1976 (16/II/P). In 2015 werd het B&T-orgel verkocht aan de Grote of Martinuskerk in Dokkum en komt hier sinds november 2015 weer tot klinken.

Dispositie:

Manuaal (C-f3): Prestant 8 voet discant (oud), Holpijp 8 voet bas/discant, Prestant 4 voet (oud), Fluit d’amour 4 voet bas/discant, Quintfluit 3 voet, Octaaf 2 voet (oud).

Pedaal (C-d1): aangehangen

KEIMPE VAN DER WAL
PETER VAN DER ZWAAG


stuur link via whatsapp stuur link via mail kopieer link naar clipboard