ok2019menu




De voorjaarsexcursie Friese Orgelkrant 2019
 

De voorjaarsexcursie zal ons brengen in de plaatsen Rottevalle en Drachten, beide gelegen in de gemeente Smallingerland. Naast de hoofdplaats Drachten telt Smallingerland nog dertien dorpen. De gemeente dankt haar naam aan Smalle Ee, het dorp dat tot omstreeks 1625 de hoofdplaats was van de grietenij. Vervolgens werd Oudega hoofdplaats van de gemeente tot 1816, en na een korte periode in Opeinde is Drachten de zetel geworden van het gemeentebestuur. Smallingerland maakt deel uit van de Friese Wouden, een streek in het oosten van Fryslân die onder andere taalkundig en landschappelijk afwijkt van andere delen van Fryslân. Opvallend in deze streek is het zogenaamde coulissenlandschap, dat gevormd wordt door houtwallen, die dienstdoen als afscheiding.

Rottevalle

We starten dit jaar met een bezoek aan Rottevalle. Het dorpje is ontstaan rond de sluis in de Lits die de bijnaam “rattenval” had. Hieruit is de naam Rottevalle ontstaan welke al in 1622 wordt vermeld. Tot 1956 liep de gekanaliseerde rivier de Lits nog dwars door het dorp. In dat jaar werd dat deel van de Lits gedempt en om het dorp verlegd. In het dorp van ruim 1300 inwoners is er naast de Doarpstjerke ook een Doopsgezinde kerk en een oorspronkelijk Gereformeerde kerk, die nu de PKN-kerk van Rottevalle is.

De oorspronkelijk Hervormde kerk van Rottevalle is in 1724 als een eenvoudige zaalkerk met geveltoren gebouwd. Het interieur van de kerk oogt, door de grote ramen en de heldere kleurstelling van het schilderwerk, erg licht. De kerkruimte wordt gedekt door een houten tongewelf. Bij een restauratie in 1968 is de vloer van plavuizen voorzien en zijn losse banken geplaatst. Hoewel eenvoudig van uitvoering, is de tegen de oostwand geplaatste preekstoel het meest in het oog springend interieurstuk. Deze kansel dateert uit het stichtingsjaar van de kerk. De kuip is op de hoeken voorzien van gecanneleerde pilasters. Bijzonder is dat de vervaardiger zijn naam in de kapitelen gesneden heeft: Korneelis Meinis 1724. Naar alle waarschijnlijkheid gaat het hier om de persoon die op een uit 1764 daterende bewonerslijst van Drachten als kastmaker vermeld wordt. Vermeldenswaard is verder ook de bekleding van de preekstoel die nog intact is. De kerk is nu eigendom van de stichting Alde Fryske Tsjerken.

Het orgel is in 1924 door de N.V. Orgelfabriek P. van Dam overgeplaatst naar Rottevalle. Het was oorspronkelijk gebouwd in 1865 door L. van Dam & Zn. voor het hervormde gebouw achter de Oosterkade in Leeuwarden, het zogenaamde ‘schipperskerkje’. Volgens Jan Jongepier (Vijf eeuwen Friese orgelbouw) was het orgel voor een krappe beurs uitgevoerd met gebruikmaking van een eerder aan de kerk geschonken kabinetorgel. Voor de bouw is gebruik gemaakt van het handklavier en pijpen van de Prestant 8 voet. Verder heeft het orgel een ‘forte’-knop waardoor de Octaaf 4 voet, Octaaf 2 voet en Cornet III sterk ingeschakeld kunnen worden en waardoor er een situatie met twee klavieren wordt gesuggereerd. De laatste restauratie is in 2001 uitgevoerd door de orgelbouwer Mense Ruiter waarbij Jan Jongepier als adviseur optrad.

Dispositie

Manuaal (C-f3): Bourdon 16 voet (discant), Prestant 8 voet, Holpijp 8 voet, Octaaf 4 voet, Fluit 4 voet, Cornet III sterk (discant).

Pedaal (C-h): aangehangen

Werktuiglijke registers: Forte, Ventiel


Drachten

Drachten is met ruim 45.000 inwoners uitgegroeid tot de tweede plaats van Fryslân. Omdat het echter nooit stadsrechten heeft gehad, behoort Drachten niet tot de Friese elf steden. Drachten bestond vroeger uit twee aparte dorpjes: Noorder en Zuider Dragten. Beide dorpjes hadden een eigen kerk met kerkhof en klokkenstoel, op het nu nog bestaande Noorderkerkhof en de Zuiderbegraafplaats. Vanwege de turfwinning werd in 1641 een vaart gegraven; precies tussen de twee kerkjes in ontstond de Drachtster Compagnonsvaart en daarna nog de Noorder en Zuider Dwarsvaart. Dankzij de aanleg van de vaarten ontstond er meer werkgelegenheid en groeide het inwoneraantal sterk, waardoor beide dorpjes naar elkaar toe groeiden. Toen in 1743 de Grote Kerk werd gebouwd aan de Zuidkade en de kerkjes van Noorder en Zuider Dragten werden afgebroken, was er geen sprake meer van twee kleine, maar van één groot dorp. Vele kleinschalige bedrijven vestigden zich langs de vaart, zoals kroegjes, winkels, scheepshellingen en bedrijven voor scheepsbenodigdheden. Drachten was bekend om zijn scheepswerven en veel skûtsjes die op deze werven zijn gebouwd varen ook nu nog in de jaarlijkse wedstrijden skûtsjesilen. Tot ver in de 20e eeuw is ook de tabaksindustrie nog zeer belangrijk geweest voor Drachten. In de jaren 1963-1971 werd de Drachtstervaart stapsgewijs gedempt, maar na het jaar 2002 begonnen de werkzaamheden om de vaart weer te heropenen, wat pas in 2015 het geval was. Door de komst van een fabriek van Philips in 1950 groeide Drachten zeer snel en ook andere bedrijven trokken inwoners aan.

De Fonteinkerk

Op een gemeentevergadering van de Gereformeerde Kerk te Drachten in 1959 werd besloten tot de bouw van een nieuw kerkgebouw: de Fonteinkerk. In die tijd was er in de Gereformeerde Kerk te Drachten sprake van een grote toename van het aantal leden, dus werd het noodzakelijk om, naast de Noorderkerk en de Zuiderkerk, nog een kerkgebouw in gebruik te nemen. In deze nieuwe kerk moest uiteraard ook een orgel komen. Onder advies van A.P. Oosterhof werd dit orgel gemaakt door Bernard Pels & Zoon N.V. uit Alkmaar. De orgelcommissie had besloten dat het orgel niet alleen geschikt moest zijn voor gemeentezangbegeleiding, maar ook voor concerten. Verder moest het voldoen aan de eisen van de tijd: een mechanisch orgel met sleepladen, bestaande uit een hoofdwerk, rugwerk en vrij pedaal. Op woensdag 11 augustus 1965 was de opening van de kerk en op woensdag 9 februari 1966 werd het orgel officieel in gebruik genomen.

Het orgel werd gemaakt volgens de principes van de neobarok: een heldere, doorzichtige klank, die uitermate geschikt is voor het uitvoeren van polyfone werken van bijvoorbeeld J.S. Bach. Maar al zo’n 20 jaar na de bouw werd de klank van het orgel door sommigen als te hoog en scherp ervaren en werden er door Pels & Van Leeuwen wijzigingen in de intonatie aangebracht, waardoor een zachtere, mildere klank ontstond. Tevens werd toen de Quintadeen 8 voet van het rugwerk omgebouwd tot een Woudfluit 4 voet.

Op vrijdag 15 oktober 1993 werd de Fonteinkerk overgedragen aan de Gereformeerde Kerk vrijgemaakt. Toen werd het orgel eerst een aantal jaren onderhouden door S. Haarsma, en vervolgens kwam het in onderhoud bij Mense Ruiter. In de periode van 1993 tot 2006 werden er verder geen noemenswaardige werkzaamheden aan het orgel verricht.

In 2006 heeft de firma Reil uit Heerde groot onderhoud uitgevoerd. Toen was de tijd ook rijp voor een herintonatie van het gehele orgel. Inmiddels was men tot de conclusie gekomen, dat de intonatiewerkzaamheden uit de jaren ’80 ervoor hadden gezorgd dat het klankbeeld van het orgel veel te flauw was geworden voor de kerkruimte. Dit kon door Reil weer verbeterd worden. Ook werd een wijziging van de Nasard 1 ⅓ voet van het rugwerk in een Sesquialter II sterk wenselijk geacht, om meer mogelijkheden te verkrijgen bij het begeleiden van de gemeentezang.

De volgende zaken zijn in 2006 door de firma Reil aan het orgel gedaan:
– herintonatie van het gehele orgel;
– een wijziging van de mixtuursamenstelling: het hoogste koor werd verwijderd en er werd een dubbelkoor aangebracht;
– wijziging van de Nasard 1 ⅓ voet van het rugwerk in een Sesquialter II sterk;
– verlenging van de bekers van de Dulciaan 8 voet van het rugwerk;
– een kleine verhoging van de winddruk.
Adviseur bij dit groot onderhoud was Johan G. Koers uit Oranjewoud.

Dispositie

Hoofdwerk (C-g3): Prestant 8 voet, Roerfluit 8 voet, Octaaf 4 voet, Koppelfluit 4 voet, Quint 3 voet, Octaaf 2 voet, Mixtuur V sterk, Schalmey 8 voet.

Rugwerk (C-g3): Holpijp 8 voet, Prestant 4 voet, Woudfluit 4 voet, Gemshoorn 2 voet, Sesquialter II sterk, Scherp IV sterk, Dulciaan 8 voet.

Pedaal (C-f1): Subbas 16 voet, Prestant 8 voet (transmissie), Gedekt 8 voet, Ruispijp III sterk, Fagot 16 voet, gereserveerde plek voor een Klaroen 4 voet.

Werktuiglijke registers: Tremulant RW, Koppel HW-Ped, Koppel RW-Ped, Koppel RW-HW.


De doopsgezinde kerk

De doopsgezinde kerk De Vermaning is een zaalkerk uit 1790 aan de Zuiderbuurt in Drachten. Deze kerk is een treffend voorbeeld van een doopsgezinde kerk die wel gedoogd werd, maar uit het zicht moest blijven en daardoor een eind van de rooilijn gebouwd werd en geen toren had. De gemeente ontstond rond 1642, toen het graven van de vaarten voor de turfwinning veel mensen aantrok, waaronder ook doopsgezinden. Werd er eerst bij Ureterp en Selmien ‘vergaderd’, later verschoof dit naar het ambachtsen handelscentrum van Drachten. De kerk is een rijksmonument met bijzondere elementen. De windvanen op het dak (een paard en een schip) herinneren aan de boeren en schippers die de vermaning mee hebben opgebouwd. De monumentale ingangspartij stamt uit 1878 en is in 2011 grondig gerestaureerd. Het plafond is in 1929 ontworpen en uitgevoerd in de hoogtijdagen van De Stijl, in Drachten rondom de gebroeders Rinsema. De kleuren zwart en rood zijn naderhand ook verwerkt in details van banken en betimmeringen. De preekstoel, daterend uit de bouwtijd, wordt geflankeerd door twee gebrandschilderde ramen uit 1860 van glazenier H. Duchêne, met teksten uit Jesaja en Lukas.

Het orgel met hoofdwerk, bovenwerk en aangehangen pedaal werd in 1857 gebouwd door L. van Dam & Zonen. De klaviatuur bevindt zich aan de achterkant van het orgel. Het hoofdwerk is opgebouwd met c- en cisladen aan weerskanten van de klaviatuur en het bovenwerk bevindt zich midden bovenin de kas, een opzet die ook gebruikelijk was in het werk van de tweede generatie Van Dam. Het front is geplaatst op een onderbouw die gelijk is aan de hoogte van de balustrade waardoor het orgel een rijzig en voornaam karakter heeft gekregen. De pijpen van de Prestant 8 voet en de Salicionaal 4 voet staan in het front, dat opgebouwd is uit een middentoren, geflankeerd door twee tussenvelden (boven en onder) en twee zijtorens. Dit ontwerp is ook gebruikt in de hervormde kerk te Koudum (1859). Het orgel is gerestaureerd in 1932 door de firma Spiering, in 1958 door firma Mense Ruiter en in 1985 door Bakker en Timmenga, waarbij de mechanieken zijn vernieuwd en de klavieren, pijpen en windladen zijn hersteld.

Dispositie

Hoofdwerk (C-g3): Bourdon 16 voet, Prestant 8 voet, Holpijp 8 voet, Octaaf 4 voet, Roerfluit 4 voet, Quintfluit 3 voet, Superoctaaf 2 voet, Cornet III sterk discant, Trompet 8 voet bas/discant.

Bovenwerk (C-g3): Fluit Dolce 8 voet, Viola de Gamba 8 voet, Salicionaal 4 voet, Fluit Travers 4 voet, Nachthoorn 2 voet, Flageolet 1 voet.

Pedaal (C-a) aangehangen

Werktuiglijke registers Manuaalkoppel, Afsluiting HW, Afsluiting BW, Tremulant BW, Windlosser.


Grote Kerk

In 1743 werd besloten een nieuwe Grote Kerk te bouwen aan de vaart, die de beide kerken van Noorder- en Zuider Dragten ging vervangen. Een deel van de kapconstructie is opgetrokken met houten balken uit deze oude kerken, die na het gereedkomen van de Grote Kerk werden afgebroken. De kerk, een rijksmonument, is op een T-vormige plattegrond gebouwd. Boven de ingang prijkt een gevelsteen in een Lodewijk XIV-achtig ornament met de namen van de stichters en hun wapenschilden. In de Franse tijd (1796) zijn de wapenschilden weggekapt. Drie gekroonde turven van het Drachtster wapen sieren als windwijzer de houten geveltoren met ingesnoerde spits. Aan de zuidzijde van de kerk bevinden zich vier gebrandschilderde ramen, geschilderd door de gebroeders Jurjen en Ype Staak. In het midden van deze ramen staat de fraai gesneden preekstoel in Lodewijk XV-stijl. Op de panelen van de preekstoel zijn vijf allegorische figuren afgebeeld: Vrede of Voorspoed, Hoop, Liefde, Geloof en Waarheid. De herenbank, in 1744 gesneden door C. Kooystra uit Oudega, bevat namen en wapens van eigenerfde boeren. De voorstellingen op deze wapenborden zijn in 1796 niet verwijderd omdat het hier niet om adellijke familiewapens ging. Deze overhuifde bank met kuifstuk in Lodewijk XIV-stijl werd, als dank voor zijn financiële bijdrage aangeboden aan C. van Haersma, secretaris van de rekenkamer van Friesland.

Het orgel

Jan Adolf Hillebrand (1786/87-1846) werd geboren in Tecklenburg (Westfalen) en was tot 1812 in dienst bij Van Gruisen, waar hij de tradities van de Friese orgelbouw leerde kennen. Na de voltooiing van het orgel in Hallum vestigde hij zich als zelfstandig orgelmaker in Leeuwarden. De orgels die hij bouwde hadden prachtige fronten en kassen – hij was naast orgelmaker ook ‘spiegelmaker en schrijnwerker’ – maar waren technisch gezien niet de allerbeste: met name windladen en mechanieken waren een zwak punt, waardoor veel van zijn orgels later zijn herzien. Het in 1820 door hem opgeleverde orgel (zonder pedaal) in Drachten werd in 1831 reeds aan een onderzoek onderworpen vanwege de “gebreckige staat”. Hierna volgden restauraties door Van Dam in 1834 en Lohman in 1861. In 1942 werd het orgel weer gerestaureerd, deze keer door H.W. Flentrop, waarbij onder andere een vrij pedaal werd toegevoegd. Er volgden nog twee restauraties door Flentrop Orgelbouw waarvan de laatste plaatsvond in 1986. De 19e-eeuwse herzieningen aan de orgels van Hillebrand waren niet bevorderlijk voor zijn reputatie als orgelmaker en in de laatste jaren van zijn leven heeft hij zich alleen nog maar met het maken van spiegels en meubels beziggehouden. Hij heeft echter wel een belangrijke bijdrage geleverd aan het Friese orgellandschap, en zijn orgels, met een geheel eigen geluid, klinken zeker muzikaal. Het fraai versierde orgel in Drachten wordt bekroond met beelden op het hoofdwerk, die Geloof, Hoop en Liefde voorstellen en op het rugwerk met een beeld van koning David met de harp en aan weerszijden musicerende engeltjes (putti).

Maar de Groningers keerden terug in Harlingen!

Orgelmaker Petrus van Oeckelen (1792-1878) breidde het Van Gruisen-orgel in de Doopsgezinde kerk (1810) uit en toen hervormd Harlingen een orgel wilde laten bouwen in de Westerkerk kreeg hij ook deze opdracht. Dit instrument kreeg achttien stemmen. Het ligt voor de hand dat vanaf dat moment Van Oeckelen ook de zorg kreeg voor het orgel in de Nieuwe of Grote Kerk. In de latere jaren ‘50 en ‘60 van de 19e eeuw bracht Van Oeckelen vele veranderingen aan. Kort samengevat: alle tongwerken werden vervangen, de toonhoogte ging naar a1 = 435 Hz, Scherp en Sexquialter verdwenen, de Mixtuur werd afgezwakt, de winddruk werd verhoogd en in het Rugwerk kwam een aantal “strijkers”. Kortom: het orgel werd aangepast aan de smaak van die tijd. Tot in het begin van de twintigste eeuw blijft het orgel in onderhoud bij de firma van Oeckelen. Vanaf 1910 komt echter de firma Van Dam weer in beeld en bekend is dat Pieter van Dam uitgebreide werkzaamheden aan het orgel verrichtte, waarbij de manualen hoger gelegd werden, het pedaal werd vernieuwd en een paar registers werden veranderd. Zo werd in het Rugwerk een Voix Célèste geplaatst.

Toen ongeveer twintig jaar later het orgel opnieuw aan groot onderhoud toe was ging men in zee met de firma Johan (1863-1950) en Johan junior (1891-1976) de Koff. Opnieuw werd het pedaal vervangen. Tevens is er herstel van mechanieken en windladen. Ook vonden veranderingen in de dispositie plaats, waarbij sommige registers werden vervangen, andere opgeschoven. Zeven van de acht tongwerken werden door nieuwe (waarschijnlijk gemaakt door de Duitse firma Carl Giesecke uit Göttingen) vervangen. Alleen de Calcodion op het Rugwerk (een register van Van Oeckelen) bleef.

Toen ongeveer twintig jaar later het orgel opnieuw aan groot onderhoud toe was ging men in zee met de firma Johan (1863-1950) en Johan junior (1891-1976) de Koff. Opnieuw werd het pedaal vervangen. Tevens is er herstel van mechanieken en windladen. Ook vonden veranderingen in de dispositie plaats, waarbij sommige registers werden vervangen, andere opgeschoven. Zeven van de acht tongwerken werden door nieuwe (waarschijnlijk gemaakt door de Duitse firma Carl Giesecke uit Göttingen) vervangen. Alleen de Calcodion op het Rugwerk (een register van Van Oeckelen) bleef.

In het einde van de jaren vijftig werd de kerk gerestaureerd en alles werd groen geschilderd, ook de orgelkas. Het nieuwe verwarmingssysteem had een slechte invloed op het orgel, dat daardoor hard achteruit ging. Tussen 1970 en 1981 werden de windladen van het Hoofdwerk en het Rugwerk gerestaureerd, waarna in 2000 algeheel technisch herstel volgde (de zogenaamde eerste fase). Dit herstel werd uitgevoerd door de firma Flentrop, die inmiddels het onderhoud van het orgel had gekregen. De tweede fase (de klankreconstructie) liet tot het jaar 2010 op zich wachten. Op 1 oktober 2011 werd het geheel gereconstrueerde Hinsz-orgel weer officieel in gebruik genomen.

Deze reconstructie was zeer omvangrijk, waarbij veel afwegingen moesten worden gemaakt. Duidelijk was in elk geval wel dat bijvoorbeeld het teruggaan naar Van Oeckelen geen optie was: van Van Oeckelen was niet veel meer aanwezig. De restauratie door de Koff was met niet al te best pijpwerk (onder andere de tongwerken) geschied. Restte dus eigenlijk maar één optie: terug naar Hinsz, een reconstructie dus. Bij deze reconstructie werden alle acht tongwerken door nieuwe vervangen, kwamen er nieuwe klavieren en een nieuw pedaal in de stijl van Hinsz. De vijf spaanbalgen werden winddicht gemaakt en er kwam een nieuwe windmotor. De klavieren werden weer lager geplaatst en de lessenaar met het mooie melodietje van Van Vliet werd gecompleteerd (destijds was het onderste gedeelte bruut afgezaagd om de klavieren hoger te kunnen leggen). Ook vonden diverse veranderingen in de dispositie plaats, waarbij de terugkomst van de Scherp en de Sexquialter op het Rugwerk wel het belangrijkste was. In feite kwam dus de dispositie van 1776 terug. Zo klinkt het orgel dus nu weer zoals men denkt dat het in de tijd van Hinsz geklonken moet hebben. De werkzaamheden werden uitgevoerd door de firma Flentrop uit Zaandam. Adviseurs waren Jan Jongepier (tot 2008) en Cees van der Poel.

Dispositie:

Hoofdwerk (C-f3): Prestant 8 voet, Gedakt 16 voet, Baarpijp 8 voet, Holpijp 8 voet, Spitsfluit 4 voet, Octaaf 4 voet, Quint 3 voet, Octaaf 2 voet , Woudfluit 2 voet, Mixtuur 4-5-6 sterk B/D, Cornet 3 sterk D, Trompet 16 voet B/D, Trompet 8 voet, Voxhumana 8 voet.

Rugwerk (C-f3): Prestant 4 voet, Holpijp 8 voet, Quintadeen 8 voet, Fluit 4 voet, Nassat 3 voet, Speelfluit 2 voet, Octaaf 2 voet, Sesquialter 2-4 sterk, Scherp 3-4 sterk, Dulciaan 8 voet.

Pedaal (C-d1): Prestant 8 voet, Bourdon 16 voet, Gedakt 8 voet, Quint 6 voet, Octaaf 4 voet, Nachthoorn 2 voet, Bazuin 16 voet, Trompet 8 voet, Schalmey 4 voet, Cornet 2 voet.

Koppels: Hoofdwerk – Rugwerk (schuifkoppel) en Hoofdwerk – Pedaal. Afsluiters voor Hoofdwerk, Rugwerk en Pedaal. Tremulanten op Hoofdwerk en Rugwerk. Calcantenklok.

Toonhoogte: a1 = 415 Hz
Winddruk: 70 millimeter voor het hele orgel.
Stemming volgens Neidhardt.

RIEMKE DIJKSTRA


stuur link via whatsapp stuur link via mail kopieer link naar clipboard