In de kerk van Deinum staat reeds honderden jaren een orgel. Dat kunnen niet zo veel Friese dorpen Deinum nazeggen. De eerste
vermelding van een orgel is nog een indirecte. In een bewaard Fries Beneficiaalboek wordt in 1543 Syuerd Jelleszoon als orgeltrapper
vermeld. Dat was dus zelfs nog voor de bouw van de huidige laatgotische toren met ‘sipel’, die tussen 1550 en 1567 gebouwd is.
In 1628 – van dat jaar kunnen we voor het eerst de rekeningboeken van de kerkvoogden raadplegen – stemt G.H. Havinck uit
Leeuwarden het orgel voor 3 caroliguldens en 16 stuivers. De bouwer blijft voor ons onbekend, maar het orgel zal niet groot
zijn geweest. Het wordt namelijk een ‘posityf’ genoemd. In 1634 voert Havinck een reparatie uit en in 1649 weer een stembeurt.
In 1682 “vergroot” Harmen Jans uit Berlikum vier registers in het orgel. Waarschijnlijk heeft dit te maken met de uitbreiding
van de manuaalomvang in de bas, van F tot C. 1724 is weer een belangrijk jaar voor de orgelgeschiedenis. Uit de nalatenschap van
Jan Harmens (de zoon van voornoemde Harmen Jans) wordt voor 350 caroliguldens een orgel aangeschaft, dat reeds in 1721 bij deze
orgelmaker stond opgesteld. Uit de boedel wordt dit orgel gekocht en ter vervanging van het oude orgel in Deinum geplaatst door
Jan Franssen Formstra uit Zweins. De keuring vindt plaats door de Leeuwarder stadsorganist Reynoldus Popma van Oevering. Jan
Franssen Formstra voegt bovendien drie bekroningen toe, zodat het orgel qua hoogte tot het gewelf reikt. De bekroningen worden
tevens verguld. Het orgel kreeg twee luiken. Pieter Folkerts maakte de galerij, Harmen Jilles draaide de benodigde twee kolommen
en maakte twee kapitelen. Jacob Schot vervaardigde de onderzijde van de balustrade met schotwerk en Jacob Swaluwe uit Leeuwarden
schilderde en verguldde de orgelkas. Het onderhoud werd van 1725 tot en met 1733 door Jan Franssen Formstra verricht.
In 1733 verschijnt de orgelmaker Johann Michael Schwartzburg op het toneel. In 1734 verricht hij extra onderhoud voor 35 caroliguldens.
Daarna (tot 1745) voert Schwartzburg het onderhoud uit voor 6 caroliguldens + 6 stuivers. Van 1773 tot 1781 wordt het orgel door
Johannes Jans uit Zweins onderhouden (voor 5 caroliguldens per jaar met een belangrijke reparatie in 1774 voor 42 1/2 caroligulden;
in 1783 voert de orgelmaker Albertus van Gruisen voor 300 caroligulden een omvangrijke reparatie uit.
De dispositie was in 1788 (N.A. Knocks’ dispositieopgave):
Het in deze opgave genoemde register Koppelfluit 4 voet geeft bovendien aanleiding om te veronderstellen dat de Duitse orgelmaker
Johann Friederich Wenthin, niet lang voor de dispositieopgave van Knock, een fluit- of ander register vervangen heeft door dit voor
hem zeer karakteristieke register. In Zweins, waar Deinum (zoals uit de rekeningboeken blijkt) goede kontakten mee onderhield,
bouwde Wenthin in 1785 namelijk een nieuw orgel, eveneens voorzien van een Koppelfluit 4 voet. Tot 1814 blijft het onderhoud van
het Deinumer orgel in handen van de familie Van Gruisen; in 1819 komen we J.A. Hillebrand tegen, die een schoonmaak voor 80 gulden
uitvoert. De orgelmaker L.J. van Dam voert in 1833 een reparatie uit voor 75 gulden, in 1842 verschijnt Hillebrand opnieuw. Van
1843-1854 kreeg de orgelmaker Willem Hardorff uit Leeuwarden het onderhoud toebedeeld, opgevolgd in 1858-1863 door de Fa. L. van
Dam & Zonen. Overigens was er in Deinum nog een orgel aanwezig, ten huize van “den Hoog Welgeboren Heer Mr. B. Th. Baron van
Heemstra.” In de Leeuwarder Courant van 22 december 1848 kondigt Notaris J. Albarda Hz. te Leeuwarden ten huize van Tiede Bavius
te Ritzumazijl, onder Deinum, een verkoping aan waarin ‘een groot KABINET-ORGEL, in mahonijhouten kast, uitmuntend van toon’
wordt verkocht. Het instrument brengt bij de verkoping overigens slechts 200 gulden op.
In de periode 1863-1864 werd het hele kerkinterieur te Deinum aangepast naar de smaak van die tijd. De ramen werden vervangen
en het oude eiken kerkmeubilair maakte plaats voor nieuwe grenen banken en een tamelijk sobere, doch fraai uitgevoerde
preekstoel. De eiken moerbalken werden door ijzeren trekstangen vervangen en zodoende kwam er een heel nieuw kerkinterieur
tevoorschijn. Aan de timmerman van Marssum, Simon A. Nieuwland, wordt op 19 februari 1864 betaald: 2090 gulden “voor de
aangenomen vertimmering in de kerk van Deinum volgens bestek en tekening.” Volgens het “Verwbestek” ter waarde van 700
gulden werd “de nieuwe Predikstoel wit of zandt geverwd, en met gouden biezen afgezet.” Ook het orgel ontsnapt niet aan de
vernieuwing. De orgelmaker Willem Hardorff bouwt in 1865 een geheel nieuw instrument. Het oude orgel neemt hij mee naar
Leeuwarden. Het wordt volgens het “Bestek en Conditiën” met de aanneemprijs verrekend.
Hieronder volgen een paar fragmenten uit dat “Bestek en Conditiën”, opgesteld door de orgelmaker W. Hardorff (ongedateerd).
“Het Orgel zal zijn een dubbeld werk, met een aanhangend pedaal, bestaande uit de navolgende hoofddeelen als:
1 Een Hoofdmanuaal of onderklavier
2 Een Tweede manuaal of bovenklavier
3 Een Pedaal of Voetklavier
4 Een Windtoestel of drieledige Blaasbalg
5 De navolgende dispositie van stemmen, en werktuigelijke Registers.
Artikel 1.
De Orgelkast.
De kast van het Orgel overeenkomstig de Teekening, gerekend van af de bovenkant van het oxaal of de Orgelzolder, zal van fijn
drams vurenhout, en het lijstwerk derzelve van spintvrij Riga’s greenenhout worden gemaakt de stijlen en het regelwerk van
genoegzame dikte, zal met pen en gat sluitbaar in elkander gewerkt, met houten nagels worden opgesloten; de deuren en luiken,
met de losse paneelen vergaard en van goede sluitingen voorzien, zullen zoodanig geregeld en verdeeld zijn als tot onverhinderde
toegang der differente binnendeelen noodzakelijk is, de Ronde bekleeding der kappen, en al het lijstwerk der kast zal zuiver
geschaafd en gekarnist met lijm worden te zamen gevoegd.
Artikel 2.
Ornamentwerk.
Het Ornament of Snijwerk op de Teekening afgebeeld, zal van fijn greenen of zacht lindenhout, zonder spint of kwasten zuiver en
diep worden gesneden (…)
Artikel 3.
De Windladen.
De windladen met derzelver pijpstokken, roosterborden, paralellen of slepen, dammen, cansellen en ventielen moeten van 1ste
kwaliteit zuiver uitgewerkt eiken wagenschot worden vervaardigd en zullen zoodanig accuraat berekend, en ruim verdeeld wezen,
dat elke pijp zoowel als alle de Registers te zamen eene Egale vaste wind ontvangt en tot goede vrije uitspraak en gemakkelijke
stemming vereischt wordt (…) De speelventielen zullen los in hun pennen werken om uitgenomen te kunnen worden (…)
Artikel 4.
De Blaasbalgen.
De drie blaasbalgen zullen bestaan, uit eene horizontale opgaande of magazijnbalg, en twee daaronder schuins liggende
schepbalgen of aanvoerders, welke door eene balans, gemakkelijk in werking worden gebragt (…) De geheele in en uitwendige
belering der Blaasbalg zal met wit schapenleder en Engelsche lijm geschieden (…)
Artikel 11.
Het metalen pijpwerk.
De Prestant of gezigtpijpen zullen van zuivere staven Engels Lam vlag-tin gemaakt, met niet meer dan 1/10 deel lood vermengd
mogen wezen. (…) De zamenstelling van het metaal voor de benodigde binnen staande pijpen zal zijn, 2/3 zuiver Spaansch lood, bij
1/3 Engelsch tin (…)
Artikel 13.
Intonatie der labiaal stemmen.
De Stemmen tot het Hoofdmanuaal behoorende moeten algemeen Rond, en krachtvol worden geintoneerd, terwijl die van het tweede manuaal
of bovenwerk, een ieder in derzelve karakter gematigd sterk en zacht maar vooral tedere en snijdende intonatie zullen hebben, elk
register zal op zichzelf zoowel als het geheele werk te zamen pikant moeten aanspreken.
Artikel 14.
Constructie, intonatie der Tongwerken.
De Tongwerken zullen betrekkelijk derzelver constructie opslaande tongen hebben; de hozen of stevels van eiken of greenen, en
de koppen van een andere fijne houtsoort gemaakt (…) zullende eene zuivere en vaardige aanspraak moeten bezitten.
Artikel 15.
Toonshoogte en Stemming.
De toonshoogte van het Orgel zal die van het ordinair orchest zijn, en de stemming van het geheele werk naar eene welverdeelde
gelijkzwevende temperatuur zuiver worden volbragt op eene luchtpersing of windzwaarte van 30 a 32 graden.
Artikel 21.
Aanneming Som.
Het Orgel, naar de aard van dit Bestek en Teekening, op de deugdzaamste en fraaijste wijze vervaardigd, zal door den aannemer
worden geleverd, voor de Som van Drie Duizend Nederlandsche guldens, benevens het oude kerkorgel.
Artikel 23.
De aannemer zal verpligt zijn, bij het wegruimen van het oude kerkorgel, of als zulks eerder benodigd mogt zijn, Een Seraphijne
Orgel ten gebruike te leveren, tot dat het nieuwe orgel speelvaardig ter plaatze is afgewerkt.
(w.g.) W. Hardorff, Orgelmaker
W.A. Runia Adm. Kerkv.
Jan M Kingma Kerkvoogd
Het onderhoud van het orgel berustte tot 1885 bij Hardorff, later de Fa. Hardorff en Zoon, geleid door Hardorff’s schoonzoon Johan
Frederik Kruse. Bakker & Timmenga nemen dit later over, in 1962 gevolgd door heer W. Eppinga te Britswerd. Door hem werd niet
nader omschreven onderhoudswerk uitgevoerd, waarbij de discant van de oorspronkelijke Viola 8 voet werd ingekort tot een Quint 3
voet. De pijpen van het klein octaaf werden afgekoppeld en bleven onaangetast. Een restauratie van het ‘strikt noodzakelijke’
door de Fa. Bakker & Timmenga uit Leeuwarden in 1976 behelsde voornamelijk de technische staat van het instrument. Hierbij
werden de windladen zorgvuldig gerestaureerd en voorzien van hechthouten platen. De discant van de Quint 3 voet/Viola 8 voet
werd weer verlengd. Het orgel bleef een zeer goed bewaard monument dat bij uitstek het oeuvre van de orgelmaker Hardorff
vertegenwoordigt. Andere onderdelen die in 1976 eigenlijk ook gerestaureerd moesten worden, zoals balgen, Bourdonlade, mechaniek
en reparaties aan houten pijpwerk, zijn wegens geldgebrek ongemoeid gelaten. Na de restauratie door Bakker & Timmenga is het
onderhoud terechtgekomen bij Tj. Heidinga, daarna bij Orgelmakerij Steendam, Fa. Kaat & Tijhuis en orgelmakerij Reil. Het
instrument genoot enige bekendheid door radio-uitzendingen van kerkdiensten etc. door de IKON en voorheen ook de NCRV.
De kerk raakte in de zestiger jaren van de twintigste eeuw zodanig in verval dat in 1970 de zaak op instorten stond. Letterlijk
zelfs. De restauratie die toen in allerijl tot stand kwam betekende tevens het einde van het 19e-eeuwse interieur, uitgezonderd
het orgel en de wand eronder. Onder leiding van architectenbureau Wiersma en Brugman te Leeuwarden werd de ruimte ontdaan van de
houten vloer, alle banken en de preekstoel. Een andere (17e-eeuwse) eiken preekstoel uit de Hervormde Kerk van Hem (Noord-
Holland, gesloopt in 1872) kwam in de plaats van de vorige.
Ter gelegenheid van de interieurrestauratie van 1970-1972 werd ook de kleur van het orgel aangepakt. De orgelkas, inclusief
het snijwerk en alle ornamenten werden tot op het hout ontdaan van verflagen. Daarna is met behulp van plamuur en een
moderne laklaag de orgelkast aan de buitenzijde geschilderd met een dekkende crème van een synthetische verfsoort waaraan
men bij het vernieuwde interieur niet erg behoefde te wennen. Alleen bij de bewaard gebleven orgelbank (met leuning) kon men
naar mate de tijd verstreek nog restanten van dekkend bruin en daaronder een mahonie-imitatie aantreffen. Het snijwerk was met
moderne schroeven vastgezet en daardoor gescheurd en verbrokkeld.
Vanaf het begin van de jaren 2000 kwamen er steeds meer klachten over de bespeelbaarheid en stemming van het orgel. De conditie
van de windladen gaf geef krimp, maar die van het houtwerk van orgelkas, orgelwand en balustrade des te meer. Rigoureus
stoken met de heteluchtverwarming uit 1972 had veel ernstige krimpscheuren in het grenenhout achtergelaten. De restauratie van
het schilderwerk werd in 2017 opgedragen aan restauratie-schildersbedrijf De Jongh uit Waardenburg, in nauwe samenwerking met
schilder Lolle Schakel uit Parrega. De kas en balustrade zijn hierbij weer in de kleuren en verfsamenstelling van 1865 geschilderd.
De frieslijst, kolonetten en bijbehorende ornamentiek zijn gemarmerd. Bladgoud is opnieuw aangebracht. Het overige schilderwerk
is dekkend uitgevoerd in ivoorkleur. Ook het snijwerk is - na restauratie - opnieuw geschilderd in ivoor, afgezet met bladgoud.
Mense Ruiter Orgelmakers BV uit Ten Post kregen de opdracht het orgel te restaureren en uit te breiden met een vanaf de bouw gereserveerde
Klarinet 8 voet en een inliggende tremulant. De restauratiewerkzaamheden bestonden uit het herstel van frontpijpen, houten pijpwerk,
windkanalen, het aanbrengen van een nieuwe stemplank voor het bovenwerk, restauratie van de magazijnbalg en claviatuur.
Tijdens de restauratie vonden we aan de binnenkant van de (fraaie) balgenkas een potlood-aantekening: “gemaakt door Bauke Coree.
31 Maart 1865 - geheel eigen vinding” Bauke Lammerts Coree was een Deinumer timmerman. Hij is geboren te Leeuwarden in
1830 en overleed te Deinum in 1903.
Uit de correspondentie van de kerkvoogdij in 1864-1865 lijkt het erop dat Hardorff bij het transport soms gebruik maakte van één
assistent. Bij de bouw zelf wordt uitsluitend over “den heer Hardorff” gesproken. Als er tijdens de bouw van het orgel in Deinum
assistentie nodig is wordt dat door timmerman Coree verzorgd.
De dispositie van het Deinumer orgel is als volgt:
Manuaal (C-f3):
Prestant 8 voet
C-h1 in het front; c2-f3 op de lade.
Bourdon 16 voet
C-F op aparte (Bourdon-)lade; C-h0 eiken gedekt; c1-f3 metaal gedekt; relatief wijde mensuur.
Holpijp 8 voet
C-H eiken gedekt; c0-f3 metaal, gedekt.
Octaaf 4 voet
Roerfluit 4 voet
C-b2 gedekt, metaal met korte en enge roeren; h2-f3 conisch open.
Octaaf 2 voet
Cornet 3 sterk D
Op c1: 5 1/3 voets koor c1-h1 gedekt; rest wijd open; 4 voets koor wijd open; 3 1/5 voets koor wijd open.
Basson 8 voet B
Metalen stevels zonder voetspits, in stok verzonken. Loden koppen en tinnen kelen. Metalen bekers cilindrisch op conisch onderstuk.
Trompet 8 voet D
Factuur als Basson. Met trechtervormige metalen bekers.
Bovenwerk (C-f3):
Salicet 4 voet
C-h0 in het front (bovenste middentoren en zijvelden; van de zijvelden is aan iedere zijde een
frontpijp loos). Expressions.
Viola 8 voet
C-H gecombineerd met Fluit dolce 8 voet; c0-h0 dwars op pijpenbank afgevoerd; vanaf c1 op de lade.
Oorspronkelijk geheel van 90% tin. Expressions (gedeeltelijk gereconstrueerd). Driehoekige afwijkende onder- en bovenlabiumvorm
(origineel) met inscriptie: “Fiola”
Fluit dolce 8 voet
C-H eiken gedekt; c0-f3 metaal gedekt.
Prestant 8 voet D
Uitgevoerd met forse baarden.
Fluit d’amour 4 voet
C-f2 metaal, gedekt; fis2-f3 conisch open.
Speelfluit 2 voet
metaal, conisch open.
Klarinet 8 voet
2018. Naar voorbeeld van het orgel te Menaldum. Metalen stevels en koppen, bekers cilindrisch op
onderconus, voorzien van losse trechtervormige opzetstukken.
Pedaal (C-h0):
aangehangen
Tremulant
Inliggend, 2018.
Ventil
Afsluiting Manuaal
Afsluiting Bovenwerk
Pedaalkoppel
door Hardorff “pedaal verzetting” genoemd.
Klavierkoppeling
Toonhoogte:
a1= 435 Hz bij 17°C
Winddruk:
73 mm WK
Labiumvorm zoals gebruikelijk bij Hardorff: ronde bovenlabia bij de gedekte
pijpvormen,
spitse, relatief korte bovenlabia bij de open pijpen. Baarden zijn aangebracht voor vrijwel alle gedekte pijpen en de Prestant 8 voet discant van het Bovenwerk.