Enkele aantekeningen over Pieter van Dam (1856-1927)
Friese Orgelkrant 2017
De laatste orgelmaker uit een roemrijk geslacht
Pieter van Dam was de vierde en laatste generatie die de orgelmakerij heeft geleid. Zijn overgrootvader Lambertus vestigde zich in 1779 in Leeuwarden en deed de zaak in 1814 over aan zijn zonen Luitjen Jacob en Jacob. De laatste stierf reeds in 1839, waarna Luitjen Jacob de zaak tot 1847 voortzette als laatste van de tweede generatie. Na zijn dood vormden zijn drie zonen de derde generatie die onder leiding stond van de oudste, namelijk Lambertus II. Toen deze in 1904 stierf ging de zaak verder o.l.v. Pieter, Luitjen Jacob II en Haije. Sinds 1909 was Pieter alleen eigenaar.
Pieter van Dam werd op 13 augustus 1856 geboren als vierde en jongste kind van Lambertus van Dam en Elizabeth Peters. Een maand later op 14 september 1856 is hij in de Grote- of Jacobijnerkerk gedoopt door Ds. Joannes Romenij. (*1) Pieter van Dam is al snel in de orgelmakerij aan het werk gegaan. Hij hoefde wegens broederdienst niet te dienen in het leger. Op 22 juni 1887 huwde hij te Groningen met de tien jaar jongere Catharina Christina ter Maat (1867-1943), dochter van een ambtenaar bij de Rijkstelegraaf Berend ter Maat en Aaltjen Harmsen. Op 2 november 1889 kreeg het echtpaar Van Dam - Ter Maat hun eerste kind en wel een zoon die de naam Julius Lambertus ontving. De jongen stierf reeds op 12 augustus 1890. De naam Julius verwijst naar de grootmoeder van Pieter van Dam, Juliana Frank, die leefde van 1794-1888. Ook zijn oudere broers Luitjen Jacob en Haije hadden zonen met namen als Lambertus Julianus, Julianus Joannes en Lambertus Julius. Op eerstgenoemde na zijn allen jong overleden. Op 29 november 1891 werd dochter Elizabeth Aaltje geboren. Zij was helaas zwak begaafd.
Pieter van Dam een beminnelijk en muzikaal mens
Pieter van Dam was volgens overlevering een uitstekend pianist en organist. Er is zelfs een compositie van zijn hand bewaard gebleven (1877) onder het pseudoniem Ch. Davich. Ook gaf hij piano- en orgelles en had hij diverse leerlingen. Bij de ingebruikneming van een orgel verzorgde hij vaak zelf, meestal samen met zijn vrouw als zangeres, de muzikale omlijsting. Het is zeer waarschijnlijk dat hij zijn muzikale opleiding heeft genoten bij zijn oom Klaas Suringbroek (*2).
Pieter van Dam stond bekend als iemand die niet alleen verstan d had van orgelbouw maar ook veel wist van de historie van het instrument en tevens een uitstekend tekenaar was. Jantje Ida Sijbesma (1913-2006) woonde destijds op de Emmakade en kreeg van 1921-1927 pianoles van Pieter van Dam. Zij heeft destijds op verzoek van organist Jan Jongepier enige herinneringen aan P. van Dam aan het papier toevertrouwd (vertaald uit het Fries): “Ik kreeg van 1921-1927 les van hem. De orgelfabriek was in 1917 al omgezet in een NV. P. van Dam was toen mededirecteur tot 1926. Hij was dus al 65 toen ik bij hem kwam. Hij woonde dichtbij in de Emmastraat, wij op de Emmakade (118). In die jaren had hij nogal wat leerlingen voor orgel en piano. Ik was veruit de jongste. Op zijn aanraden kwam er bij ons (thuis) ook een piano omdat het orgel (harmonium) voor mij (toen 8 jaar) eigenlijk te zwaar was. Pieter van Dam was een markante figuur. Hij was NB stokdoof maar had daar bij muziek geen last van en hoorde al onze fouten. Gaf zijn lessen op zijn eigen originele manier en praatte altijd Leeuwarders! In het artikel ’Herinneringen van een pianostemmer’ [LC 12 november 1982] vond ik de warmte die ik nog altijd bewaar aan deze leermeester helemaal terug.”
Die pianostemmer was Anne van Gelder (1898-1992) die als jongen, evenals zijn broer en vader, vijf jaar (1912-1917) bij Pieter van Dam werkzaam is geweest. Hij mocht dan mee naar Amsterdam om te assisteren bij het stemmen of repareren van een instrument. “Dan zei meneer: 'Nou jonkje morgen het mooie pakje mar an we gane naar Amsterdam'. Nou dat was feest, al gingen we naar Amerika. Dan dronken we koffie aan het Rokin en dan zei meneer wijzend naar de overkant, naar de rosse buurt: 'Jonkje daar magst nooit komme hoor!'” Hij ging mee om wind te trappen bij de door Van Dam te repareren orgels. Niet alleen naar Amsterdam gingen de reizen, de jonge Van Gelder mocht ook mee naar Zeeland, naar Vlissingen en Krabbendijke waar Van Dam orgels moest plaatsen. “Dan was je soms een maand weg van huis. In Zeeland hadden we een best kosthuis, een hotel waar ook officieren logeerden. Een best leven”, glimlacht de bejaarde heer Van Gelder. Van Gelder leerde orgels maken en ook orgels stemmen. Zelf had hij noten geleerd, wist hij waar de toetsen lagen. En verder was het een kwestie van goed luisteren en van – zoals de heer Van Dam onderwees – “’n bitsje hoger of ’n bitsje lager”. Een kostelijke tijd om nooit te vergeten vindt de bejaarde orgelbouwer, die door zijn baas per tram door Amsterdam werd gevoerd om de stad te leren kennen. “Van zo’n reisje naar Amsterdam kon je genieten. Ik heb de hele stad gezien. En dan gingen we naar de Poort van Kleef in de Kalverstraat om te eten. En als meneer verzadigd was dan lustte ’t jonkje de rest nog wel”, vertelt hij.
Toen Anne van Gelder ijzeren gewichten bestemd voor de blaasbalg van Wolsum op een karretje naar de boot bracht die voor het orgelmakershuis lag afgemeerd verwondde hij daarbij zijn hand. Mevrouw Van Dam masseerde die daarna elke dag tot het genezen was. Grote indruk maakte ook de viering van het 25-jarig huwelijksfeest van het echtpaar Van Dam. Dat werd met familie en vrienden maar ook met het personeel gevierd in de werkplaats. Het dankbare personeel plaatste vervolgens een advertentie in de krant waarin men het jubilerende echtpaar bedankte (LC 2 juli 1912).
Pieter van Dam een beminnelijk en muzikaal mens
Vader Lambertus (II) had in 1888 zijn broers Pieter Sr. en Jacob uitgekocht en was sindsdien tot aan zijn dood in 1904 alleen eigenaar van de orgelmakerij. Na diens overlijden zetten de drie broers gezamenlijk de orgelfabriek voort. Met ingang van 1 januari 1909 vond er een scheiding plaats tussen de drie broers. Pieter wordt alleen eigenaar van de huizen en van de fabriek zoals de orgelmakerij nu genoemd wordt en koopt zijn broers uit. Enkele maanden later op 8 april overlijdt moeder Elisabeth Peters.
De laatste jaren
In 1909 was Pieter van Dam 52 jaar. Hij bezat geen mannelijke nakomelingen. Van zijn oudere broers Luitjen Jacob II en Haije had alleen eerstgenoemde een zoon, die in 1899 op 19-jarige leeftijd naar de USA vertrok en daar is gebleven. In 1917 – Pieter was inmiddels 60 jaar – werd “om het voortbestaan der zoo gerenommeerde orgelfabriek te verzekeren” zoals hij schreef in een circulaire aan de kerkbesturen, besloten om een NV te stichten met een kapitaal van 20 aandelen à 1000 gulden waarvan 14 werden geplaatst. Directeuren werden Pieter van Dam zelf en zijn werknemers Bertus Frans Bergmeijer (afkomstig van Woerden) en Johannes Vaas. De nieuwe naam van het bedrijf werd: Orgelfabriek P. van Dam, v/h firma L. van Dam & Zonen. Om de nieuwe NV niet te bezwaren met de aankoop van het bedrijfspand verhuisde men naar een kleiner pand aan de Eewal 69. Op 16 november 1918 verhuist B.F. Bergmeijer van Leeuwarden naar Woerden. Hij heeft vanuit Woerden als directeur de belangen van de NV behartigd en het onderhoud verzorgd van de orgels in dat deel van het land. In veel gevallen schroefde hij dan een nieuw naamplaatje op het orgel met daarop: B.F. Bergmeijer v.h. P. v. Dam. Orgelfabrikant Woerden.
De nieuwe N.V had het niet gemakkelijk. In januari 1918 stuurde Pieter van Dam een ‘bedelbrief’ naar zijn klanten met het verzoek om fl. 1,50 extra te willen betalen bovenop de reguliere nota. Als reden gaf hij op: “de moeielijke tijdsomstandigheden, o.a. door de verhooging der reis- en verblijfkosten met 30 à 50 %, toeslag op de loonen enz.” Toch zijn er in de periode 1917-1926 plusminus 25 nieuwe instrumenten vervaardigd in de werkplaats aan de Eewal. Pieter kwam volgens de berichten dagelijks lopend naar de werkplaats en toen dat niet meer ging per bus. Op zijn huisadres Emmastraat 1 was het kantoor gevestigd. In oktober 1926 treden Pieter van Dam en Bertus F. Bergmeijer af als directeur. Johannes Vaas blijft zitten in die functie. Toen is de meerderheid van de aandelen in handen gekomen van de familie Dekker te Goes doordat P. van Dam en Bergmeijer hun aandelen verkocht hebben. Feitelijk eindigt hier het eigenlijke bestaan van de orgelmakerij Van Dam (*3).
Ruim 3 maanden later op 24 januari 1927 overlijdt Pieter van Dam. Zijn dood maakte grote indruk. In verschillende regionale, maar ook landelijke kranten als de NRC, de Telegraaf en Het Vaderland, werd aandacht aan zijn overlijden besteed. In de Leeuwarder Courant van 25 januari 1927 verscheen een herdenkingsartikel. “In den ouderdom van 70 jaren overleed gisteren ter dezer stede de heer Pieter van Dam, als kerkorgel-bouwer wijd- en -zijd vermaard. Met hem is een bizonder begaafd man heengegaan, een begaafd en veelzijdig man. Hij stond niet alleen als ontwerper en fabrikant van kerkorgels hoog aangeschreven, hij muntte bovendien in zijn beste jaren uit als organist, als teekenaar en als orgel-geschiedkundige. Den mechanischen orgelbouw heeft hij belangrijk vooruit gebracht, daaraan had hij zijn hart verpand. Van het nieuwe, het pneumatische n.l. moest hij weinig of niets hebben. Hij stond er min of meer sceptisch tegenover. Of hij nog eenmaal gelijk zal krijgen? Of nog eens de mechanische orgels de pneumatische zullen verdrijven? Het is moeilijk te zeggen. Vast staat, dat wat toonkwaliteit aangaat, mechanische orgels bijna steeds den voorrang verdienen. Pieter van Dam was een man uit één stuk, in alle opzichten iemand die steeds recht door zee ging.
Een mooi-prater was hij niet. Wel een onderhoudend en geestig causeur. Uren lang kon hij over het verleden vertellen , over organisten die in zijn tijd de muzikale wereld hadden beheerscht. Bovenal sprak hij graag over de kerkorgels zelf; dan was hij op z’n allerbest! Een toenemende doofheid wierp een schaduw over zijn welbesteed leven. Die kwaal bezorgde hem veel last, was oorzaak, dat hij zich hoe langer hoe meer terugtrok en ten laatsten een “vergeten burger” werd. Achter de schermen echter was tot voor korten tijd altijd nog in actie. Met alles wat de “jongeren “ deden leefde hij volop mee.
Blij gestemd stapte hij elken dag naar zijn fabriek, stelde zich terdege op de hoogte, maakte met dezen en genen een praatje en verdween weer achter de schermen. Evenwel, ook hieraan kwam een einde. Toen het wandelen niet meer ging, vond hij aanvankelijk in de L.A.B.O. een trouwe hulp. De L.A.B.O. verdween van het tooneel en Van Dam’s direct contact met de fabriek behoorde tot het verleden. Hij leidde vanuit de verte het bedrijf, dat op 22 April 1779 gesticht, niet het minst door zijn groote kennis en taaie wilskracht een zaak is geworden waarop niet alleen Friesland maar het geheele land trotsch kan zijn. In Pieter van Dam zullen wij blijven gedenken een karaktervol man en een met bizondere gaven
toegerust kerkorgel-bouwer.”
In de Telegraaf van 27 januari 1927 verscheen een necrologie in de rubriek Kunst en Letteren. De correspondent, die waarschijnlijk dezelfde was als die van het artikel hierboven in de LC, noemde ook nog andere bijzonderheden omtrent de gestorvene. “De talrijke orgels die door hem werden afgeleverd, konden op zijn zachtst uitgedrukt gemakkelijk wedijveren met alles wat in dien tijd in ons land aan mechanischen kerkorgelbouw werd gepresteerd. Van Dam was een serieus werker: slechts het allerbeste was hem goed genoeg.”
Bij de bouw van het grote orgel in de Jacobskerk van Vlissingen ondervond Van Dam veel tegenslag (zie ook het artikel van Dirk Bakker op PAGINA X). Het deed hem verzuchten: “Ik geloof, dat het nog beter en loonender is vliegmachines te bouwen.” Oudere mensen die Van Dam goed hadden gekend wisten te vertellen dat deze “(...) vol geestdrift kon vertellen over zijn ervaringen als orgelbouwer, doch niet het minst was hij op dreef, wanneer hij losraakte over leven en prestaties van groote organisten van zijn tijd. In den organist begroette hij de kunstbroeder en, daar hij zelf ook ongemeen vaardig het kerkorgel wist te bespelen bleef zijn hart immer gevoelig voor deze kunst.”
De orgeldeskundige Abraham Brom jr. (1881-1960) uit Utrecht schreef een ingezonden stuk in de Leeuwarder Courant dat op 26 januari werd geplaatst. Hij schreef: “Wij werden heden opgeschrikt van het overlijdensbericht van den heer P. van Dam te Leeuwarden, den nestor onzer Nederlandsche orgelmakers. Eén van de oude garde, één van de weinige voortreffelijken, die naar een schoon doel streefden. Er viel een schaduw op de bekroning van zijn levensavond: een hardnekkig toenemende doofheid belemmerde hem in zijn gewone werk dat hem nauw aan ’t hart lag. Meer nog, en dat zal dezen eik hebben geveld; de voortzetting zijner 175-jaren oude firma heeft niet het verloop gehad, zooals hij zich dat had voorgesteld en dit moet dezen nobelen stoeren Fries geknakt hebben… (...) Piet van Dam ging van ons weg, maar zijn tallooze werken, over heel ons land verstrooid, vormen eene duurzame herinnering aan zijn welbesteed leven in dienst, ja in het dienen van het schoone orgelbouwvak.”
Drie dagen na zijn overlijden werd Pieter van Dam begraven op het kerkhof van Huizum. Dit dorp behoorde toen nog tot de gemeente Leeuwarderadeel, maar maakt sinds 1944 deel uit van de gemeente Leeuwarden. Aan de groeve werd gesproken door zijn oudste broer L.J. van Dam die onder meer zei: “Hoe diende hij met hart en ziel de Kunst, onvermoeid en onverpoosd, doch ook als mensch had hij zijn groote verdiensten: zijn opgewektheid en rondborstigheid, maar bovenal zijn gevoel voor eerlijkheid, waardoor hij nimmer een ander een rad voor oogen zou draaien, maar dat ook niet duldde van anderen, stempelde hem tot een oprecht mensch.” (LC 27 januari 1927).
In de periode 1909-1927 zijn er ongeveer 45 nieuwe orgels vervaardigd en 6 bestaande instrumenten geleverd. Hiervan zijn inmiddels 15 orgels, dus een derde van het totaal, verdwenen waaronder zijn grootste werk, dat in de Jacobskerk van Vlissingen. De reden is vaak verandering van smaak en het sluiten van kerkgebouwen, maar nooit vanwege slechte kwaliteit!
AD FAHNER
Voetnoten: 1. Pieter van Dam is waarschijnlijk vernoemd naar de broer van zijn vader Pieter sr. (1824-1889) die op zijn beurt was vernoemd naar de grootvader van moeders kant Pieter Frank (1770-1847) die achtereenvolgens organist was van de Westerkerk (1787-1804) en de Jacobijnerkerk (1804-1847). 2. Klaas Suringbroek (1827-1894) was muziekonderwijzer. In 1868 was hij gehuwd met Hillegien van Dam (1835-1903) Hij was achtereenvolgens organist van de Westerkerk (1847-1861) en de Jacobijnerkerk (1861-1894). In zijn tijd is het Müller-orgel gemoderniseerd (1885). Zwager Lambertus II van Dam voerde deze werkzaamheden uit. 3. Het Ordercahier N.V. Orgelfabriek P. van Dam in het bezit van de familie Dekker begint op de datum van 11 oktober 1926 (Artikel Timmer en Van Eck; Het Orgel, maart 2005). Bergmeijer bleef het recht houden de firmanaam te voeren en begon een eigen zaak. In januari 1932 wordt de Zeeuw Jan van der Bliek benoemd tot nieuwe directeur. Hij noemt zich in een circulaire: Directeur-Eigenaar en kondigt tevens aan dat de zaak verhuist naar Achter de Hoven 12 “en de Heer JOH. VAAS niet meer aan de zaak verbonden is en ondergeteekende als eenig eigenaar-directeur het bedrijf hoopt voort te zetten”. Een tweede circulaire met als afzender de heren Joh. Vaas en T. Bron wordt ook gestuurd naar de klanten. Hierin is te lezen “dat het gezamenlijke personeel der N.V. ORGELFABRIEK P. VAN DAM TE Leeuwarden Eewal 69, op 16 januari 1932 ontslag heeft gevraagd. Tot hen behooren onder anderen de beide ondergeteekenden JOH. VAAS, voorheen Directeur der N.V. Orgelfabriek en T. BRON voorheen Chef der fabriek. Wij ontvingen op ons verzoek eervol ontslag.” Vaas en Bron stichten dan een nieuw bedrijf dat in 1964 door Pels uit Alkmaar is overgenomen.
Jan van der Bliek gaat verder met de NV Orgelfabriek P. van Dam firma L. van Dam en Zonen aan Achter de Hoven 12. In mei 1936 verlaat men deze plek en gaat het bedrijf verder aan de Emmakade 46. Op 19 mei 1967 treedt van der Bliek af als directeur en per 3 juli 1967 wordt de NV verplaatst naar Turfkade 9 te Goes. Directeur is dan Derk Dekker (*28/7/1929) te Haarlem, terwijl Jan Adriaan Dekker (1902-1991) uit Aerdenhout als commissaris fungeert. Nog steeds is het kapitaal van de NV 20.000 gulden, waarvan 14.000 gulden geplaatst! Het gaat niet alleen meer om de fabricage, stemmen, onderhouden en restaureren van orgels maar ook om de handel in gymnastiekwerktuigen en schoolmeubelen onder de naam VADA. In 1967 stopt Van der Bliek. Een drietal stemhoorns en mensuurschijven zijn toen aan de orgelmaker Haarsma in Drachten geschonken.