Rinze Feenstra, een onbekende horologie- en orgelmaker uit Koudum (en Sneek) omstreeks 1900
Friese Orgelkrant 2017
Orgelmakerijen zijn er altijd in allerlei soorten en maten geweest. Naast de 'grote jongens' figureerden altijd wel enkele kleine bedrijven welke de 'kruimels' van de tafel voor hun rekening namen en dankzij goedkope aanbiedingen van vaak tweedehands orgels het armste segment van de orgelmarkt voordelig en snel konden bedienen. Ook in Friesland is dat het geval. Zo werkten naast de grotere bedrijven van Van Dam, Adema, Hardorff/Kruse en Bakker & Timmenga in de periode 1880-1920 ook 'kleine zelfstandigen' zoals onderwijzer Hendrik van der Zee (Makkum), Rense Ypes Groustra en Taeke Pieters Klimstra. Tot deze laatste categorie kunnen we ook rekenen de uit Koudum afkomstige Rinze S. Feenstra (1846-1922), aan wie we enige aandacht besteden in deze kleine bijdrage, in de wetenschap dat uitgebreider onderzoek ongetwijfeld nog meer boven water zal brengen over diens activiteiten.
Horologie- en orgelmaker
Rinze Feenstra werd werd geboren in 1846 of 1847 (webm.: 9 juni 1846 te Stavoren) en groeide op in Koudum, waar hij tot ongeveer 1900 woonde. Hij ging op 28 mei 1876 in ondertrouw met Aukje Jacobs Wiersma uit Parrega en huwde haar op 8 juni 1876. In Koudum was Feenstra aanvankelijk “Horologie- en uurwerkmaker enz” maar is er op enig moment orgels 'bij gaan doen', waarna hij later daarvan zijn hoofdberoep (?) maakte. In het voorjaar van 1899 adverteerde hij in de Leeuwarder Courant van 27 februari en 6 maart met te koop of te huur, “een nette WINKELHUIZING, op een besten stand te Koudum”. Kort daarop moet hij zijn verhuisd naar Sneek, waar hij tot zijn overlijden op 15 februari 1922 woonde en werkte.
Tot nu toe bekende activiteiten als orgelmaker
BORNWERD, hervormde kerk (1888)
De onvoltooide dispositieverzameling van de muziekjournalist J.L. de Jong bevat de volgende notitie: “Volgens een kerkerekening is in 1888 een orgel gekocht gemaakt door Rinze S. Feenstra. Prijs f. 250.- In 1903 verkocht voor f 25,50.” (*1) Gezien de prijs zal het waarschijnlijk een gebruikt kabinetorgel zijn geweest dat door Feenstra eerst was gerepareerd. Verdere bijzonderheden zijn vooralsnog onbekend. In 1906 plaatste Mart Vermeulen (Woerden) een klein pijporgel, dat sinds 1969 in de kerk van Broek staat. (*2)
KOUDUM, doopsgezinde kerk (1889)
(*3) Dankzij de opbrengst van een intekenlijst kon in 1889 een pijporgeltje worden aangeschaft “in
hunnen kerk te Koudum, waarvan de inwijding heeft plaats gehad zondag den 14 April 1889”. Van Feenstra bleef de volgende verklaring bewaard: “De ondergeteekende Rinze Feenstra, Klokmaker enz. te Koudum verklaart bij dezen ontvangen te hebben voor een kabinet pijporgel door hem geleverd in de doopsgezinde kerk te Koudum, de som van Een honderd vijftig Gulden f 150,- echter onder verband dat hij nog voor zijne rekening neemt om de zijdwanden en het voorschot te veranderen en van groen gaas te voorzien, en bovendien het onderhoud voor zijne rekening neemt gedurende drie jaar, zoodat hij de deugdelijkheid drie jaar garandeerd. Koudum den 26 April 1889 [w.g.] Rinze S. Feenstra”.
Een lijst met uitgaven noemt betalingen voor onder andere 20 koperen ringen (20 cent), ongetwijfeld horend bij “Groen gordijngoed” (f. 3,50) voor orgelgordijntjes, een “Koraalboek” (f. 6,75), “2 beeldjes op t Orgel” (f. 1,50) en aan “van noord voor eerste bespeling van 't orgel” (f. 5,-).
IDSEGAHUIZEN, hervormde kerk (1889)
Het door Feenstra geleverde instrument, waarover zelf verder niets bekend is, werd bekostigd door middel van leningen en schuldbewijzen. In april 1889 was het instrument al op het balkon opgesteld, toen men op 25 april van die maand discussieerde over het aan te besteden schilderwerk van de tribune. (*4) Op dat moment zat Feenstra blijkbaar zeer krap bij kas, want een dag later schreef hij een brief aan (kerkvoogd?) Tjeerdema om “mij het nog te goede gehouden geld, voor eersten mei te zenden”, dit vanwege een af te lossen schuld bij de notaris te Koudum en aan zijn buurman. (*5) Van de levering van het instrument bleef ook een overeenkomst bewaard: (*6)
“De ondergetekende Rinze S. Feenstra Orgelmaker, wonende te Koudum, verklaart bij dezen geleverd te hebben een Orgel in de Kerk van Idsegahuizen voor de som van f. 375,00 en voorts belooft en verzekert hij eenige hier na te melden voorwaarden stipt te zullen volbrengen. ------------
Ten eersten verklaart hij ontvangen te hebben de som van f. 350,00 en dat hij een renteloos aandeel houdt van f. 25,00 houdende nommer 8.-----------
Ten tweeden belooft hij om vijf aaneenvolgende jaren in te staan voor de noodige reparatiën die in dien tijd aan het orgel mochten komen.-----
Ten derden verzekert hij dat hij aldien hij komen moet te repareeren dit zoo spoedig mogelijk zal volbrengen binnen den tijd van veertien dagen na kennisgeving. Aldus vastgesteld en geteekend den dertigsten April 1800 negenentachtig.
[w.g. Rinze S. Feenstra]”
Erg lang heeft het orgel niet in de kerk gestaan. Al in 1905 verkeerde het in slechte staat, waarna in 1908 Bakker & Timmenga een nieuw mechanisch orgeltje (I/6) plaatsten. Over verdere lotgevallen van het orgel van Feenstra is verder niets bekend.
TER APEL (Groningen), Kloosterkerk (1893)
Sinds de reformatie kerkten de plaatselijke hervormden (tot 1933) in het voormalige priesterkoor in de kloosterkerk. In 1892 werd besloten deze ruimte eindelijk te voorzien van een orgel. (*7) Na eerst informatie te hebben ingewonnen bij Proper in Kampen, werd besloten een intekenlijst te laten rondgaan en werd B&W van de stad Groningen (op dat moment nog steeds eigenaar van het complex) gevraagd de nodige aanpassingen in de kerk te willen bekostigen. Dit college ging akkoord met “het vergrooten der Kerk en 't plaatsen van een orgel”. (*8) Kort daarna ontving men daartoe een interessante aanbieding van R.S. Feenstra. Organist C. Bos uit Veendam (als deskundige) en een kerkvoogd gingen poolshoogte nemen met machtiging het aangeboden orgel eventueel te kopen. (*9) Het resultaat was dat men op 14 mei van dat jaar inderdaad besloot het instrument aan te schaffen voor f. 600,-, “franco en speelvaardig opgeleverd”, vijf jaar garantie en met vergoeding van verblijfkosten tijdens de plaatsing. Het fraaie gemetselde doksaal uit 1501 werd ingericht als 'klunderzolder' voor wat later het 'rococo-orgeltje' werd genoemd. (*10) De ingebruikneming van dat instrument vond plaats op zondag 28 mei 1893, na examinatie door genoemde organist Bos; daarna zou men van genoemde aanneemsom de laatste f. 150,- betalen. Uit de beschikbare informatie blijkt dat het een gebruikt kabinetorgel betrof met een bijgeleverd kerkfront. Hoe lang Feenstra het onderhoud in het voor hem verre Ter Apel verzorgde is niet bekend. Men zal daar al spoedig de beperkingen hebben gevoeld van het door hem geleverde orgel en niet lang na de eeuwwisseling ging men actief denken over een ander orgel. Zo werd in april 1904 besloten om met het “gebruikt, goed onderhouden kerkorgel” te adverteren in de Kerkelijke Courant; dat gebeurde overigens pas op 7 oktober van dat jaar. (*11) Inmiddels had men 'Van Oeckelen' gevraagd over te komen om het orgel te stemmen en “zoo ver nodig te repareeren”. Nadat deze het instrument op 14 oktober had gestemd, werd verder met hem overlegd: “van het onderhoud ter zake, zij hier vermeld dat over de hoogte waarop thans het oude orgel staat en waarnaar werd gevraagd, de heer van Oeckelen zei dat de hoogte van de kerk in het voordeel is. Nader geinformeerd ten opzichte van de stand van het orgel in die hoogte gaf ZEd te kennen dat een ietswat zwaarder orgel op lagere standplaats noodig zou zijn”; een dergelijke plaats was echter niet aanwezig. Het bleek dat Van Oeckelen een orgel voor f. 1600,- in 'bewerking' had, “zwaarder was niet noodig en lichter was niet aan te bevelen”. Hij kon niet instaan voor een iets goedkoper instrument. “Teleurstellend was de informatie over de waarde van het oude orgel”. Men besloot door te zetten. Niet alleen verscheen alsnog de al genoemde advertentie in de Kerkelijke Courant, ook adverteerde men met “een Kabinet-Orgel” in de provinciale pers (*12) en informeerde men bij Feenstra of die er wellicht nog een bestemming voor wist. In 1905 liet men een intekenlijst rondgaan en plaatste men na hernieuwd overleg met Van Oeckelen een bedrag van f. 1660,- op de begroting voor een nieuw orgel, inclusief plaatsingskosten. Het werd later dat jaar in gebruik genomen en siert nog steeds de kerk. Het lot van het oude orgel is onbekend.
KOUDUM, doopsgezinde kerk (1894)
Hoewel het in 1889 door Feenstra geleverde kabinetorgel aanvankelijk zal zijn bevallen, heeft men kennelijk na enkele jaren de behoefte gevoeld aan een krachtiger instrument. Om die reden werd in 1894 het kabinetorgel bij weer Feenstra ingeruild voor een ander exemplaar. Ook hiervan bleef de overeenkomst met Feenstra bewaard:
“De ondergeteekende Rinze Feenstra horologie- en orgelmaker, enz te Koudum verklaart bij dezen ontvangen te hebben uit handen van de kerkeraad der doopsgezinde gemeente te Koudum de som van Twee en Zeventig Gulden - Strekkende ter voldoening, van de toehaak van het aan deze gemeente verruilde orgel en alzoo deze te kwiteren voor kwitantie zonder eenig voorbehoud, te dier zake, bovendien met de belofte, het aangemelde gemeente verruilde orgel, wat de deugdelijkheid betreft drie jaar van af heden te guaranderen; en gedurende dien tijd, de aan het orgel komende gebreken, gratis te zullen herstellen of voor zijne rekening te doen herstellen, onder voorwaarde wanneer hij daarin nalatig mogt zijn, gemelde kerkeraad gemachtigd zal zijn de noodige reparatie voor zijne rekening te bevorderen.- Gedaan en verteekend te Koudum heden den 25 Augs 94 [w.g. Rinze S. Feenstra].”
Gelet op het feit dat er volgens een lijstje met 'Kosten Ruiling Orgel Sept 94' correspondentie was geweest met 'Haarlem' en 'Amsterdam' is het denkbaar dat het nieuwe orgel daar was aangeschaft (wellicht na een advertentie in kranten aldaar). De lijst geeft naast de aan Feenstra betaalde f. 72,- ook uitgaves aan voor: “drie vergulde lijsten met vracht” (f. 1,30), “aan Pieter Bajema, voor opschilderen en vergulden der Zijdstukken” (f. 0,50), “advert. kosten aanbev. R. Feenstra” (f. 1,65) en een “toegift op beelden op 't orgel” (f. 3.-).
De aanbevelingsadvertentie voor Feenstra, verscheen in de Leeuwarder courant van 11 september 1894 (zie afbeelding).
Hieruit blijkt dat Feenstra het kabinetorgel had geplaatst achter een nieuw schijnfront, zoals hij dat een jaar tevoren ook had gedaan in Ter Apel. Het orgel werd door Feenstra nog zeker tot in 1916 onderhouden. Zo repareerde hij het in 1902 voor f. 50,-. Het huidige orgel van Verschueren stamt uit 1965.
Naar Sneek
In 1899 of 1900 verhuisde Feenstra naar Sneek. Vanuit die stad onderhield hij een aantal orgels in de omgeving, zo had hij van 1914 -1921 in de doopsgezinde kerk van Witmarsum het jaarlijks onderhoud, waarbij hij het in 1918 repareerde voor f. 40,-. In 1921 en 1922 stemde hij het orgel van de gereformeerde kerk te Makkum. Verdere activiteiten liggen ongetwijfeld nog besloten in kerkarchieven. Hij zocht ook publiciteit via advertenties, zoals in de (gereformeerde) Friese Kerkbode. Daarin bood hij onder andere op 16 en 23 september 1904 te koop “een best PIJPKERKORGELTJE met sierlijk front en een KERKHARMONIUMORGEL met 2 ½ spel” vanaf het adres Suupmarkt in Sneek. In andere advertenties uit die tijd had hij in de aanbieding: ”een klein PIJP-KERKORGEL, een KAMER-PIJP-ORGEL en drie AMERIKAANSCHE ORGELS”, respectievelijk “een best Pijpkerkorgel, voor zeer billijken prijs”.
Feenstra is altijd een orgelmaker in de marge gebleven, waarbij het de vraag is, of hij met stemmen en onderhoud van (kleine) pijporgels en harmoniums en de handel daarin, zijn werk geheel als hoofdberoep heeft kunnen uitoefenen. Hij was in de 19e eeuw niet de enige die het er in meer of mindere mate 'bij deed'. Hoe hij aan de door hem geleverde instrumenten kwam, weten we niet. Wellicht kocht hij instrumenten waarmee werd geadverteerd of vond hij ze onder de clientèle van zijn beroep als 'horologiemaker'. Wellicht zal nader onderzoek hierover meer duidelijkheid brengen.
VICTOR TIMMER
Voetnoten:
1. Tresoar, archief J.L. de Jong.
2. Jan Jongepier, Vijf eeuwen Friese orgelbouw, Leeuwarden, 2004, p. 163. Op pagina 180 noemt hij overigens 2007 als bouwjaar.
3. Naar gegevens in Tresoar, toegang 272-13, archief doopsgezinde gemeente Koudum, inv. nr. 32, stukken over orgels.
4. Tresoar, toegang 245-39, archief hervormde gemeente Idsegahuizen-Piaam, inv. nr. 43, notulen kerkvoogdij 1888-1914, d.d. 25 april 1889.
5. Tresoar, toegang 245-39, inv. nr. 44, ingekomen stukken 1841-1942.
6. Tresoar, toegang 245-39, inv. nr. 63, stukken m.b.t. het orgel.
7. RHC groninger Archieven, toegang 2058, archief Hervormde gemeente Klooster Ter Apel, inv. nr. 16, notulen kerkvoogdij 1856-1901, d.d.
6 november 1892, aansluitend inv. nr. 17 (notulen. 1902-1931).
8. Idem (vorige noot), d.d. 7 april 1893. Daarbij werd ook een orgelzolder gebouwd.
9. Idem, 14 april 1893.
10. Jaap Brouwer e.a., Het Groninger Orgelbezit van Adorp tot Zijldijk, III Oldambt/Westerwolde, Groningen, 1996, p. 157.
11. W.D. van der Kleij, ‘Repertorium van advertenties in de ‘Kerkelijke Courant’, de Mixtuur 66 (september 1990), p. 329.
12. Nieuwsblad van het Noorden, d.d. 23 en 30 oktober, alsmede 6 november 1904.