Twee gerestaureerde Friese orgels op Groninger grond
Friese Orgelkrant 2016
Tot ongeveer 1900 was het doorgaans gebruikelijk dat orgels in een bepaald gebied werden vervaardigd door ook in
de regio woonachtige orgelmakers. Daarnaast waren er ook orgelmakers van buiten dat gebied die er soms instrumenten
wisten te plaatsen, maar de makers daarvan hadden dan ook een bovenregionale reputatie. Daaraan dankte Friesland
bijvoorbeeld orgels van Arp Schnitger, Christian Müller en A.A. Hinsz. Soms zullen toevallige contacten een rol
gespeeld hebben, waardoor een orgel verscheen van een orgelmaker die verder nooit in het gebied actief was. Een
voorbeeld daarvan is het onlangs gerestaureerde Mitterreiter-orgel in Berlikum. Omgekeerd vonden ook Friese orgelmakers
meer of minder afzet buiten hun eigen gebied. Zo leverden in de 19e eeuw met name de orgelmakers Van Dam heel wat orgels
aan andere landsdelen, daarin gevolgd door de Adema’s en later Bakker & Timmenga.
In een provincie als Groningen zien we hetzelfde beeld, waarbij in de 19e eeuw het beeld werd
bepaald door o.a. eigen bouwers als Freytag, Timpe, Lohman en met name Van Oeckelen.
Toch blijken ook daar Friese orgelmakers actief te zijn geweest, onder andere de firma’s
Van Dam en Adema. De ‘wedergeboorte’ van twee Friese orgels is een goede reden Groninger
grond te betreden en aan deze restauraties in Nieuw Beerta, respectievelijk Oude Pekela,
enige aandacht te geven. Intrigerend in beide gevallen was zeker, dat deze relatief zeer gaaf
bewaard gebleven instrumenten sinds jaar en dag onbespeelbaar waren en het dus heel interessant
was welk klankbeeld zich bij deze orgels in gerestaureerde staat zou manifesteren. Dat
bleek in beide gevallen heel verrassend.
HET HARDORFF-ORGEL IN NIEUW BEERTA
Willem Hardorff (1815-1899) had enige Groninger roots dankzij zijn uit Denemarken afkomstige
grootvader – die in Groningen in dienst was bij A.A. Hinsz en voor hem bijvoorbeeld in
1785 het orgel in Uithuizermeeden voltooide – en zijn ook in Uithuizermeeden gedoopte (en er
vermoedelijk ook geboren) vader Hans Hardorff. Zelf leefde Willem Hardorff van de wieg tot het
graf in Leeuwarden. Voor meer informatie over zijn werk kan men terecht in de publicaties van
Jan Jongepier (Vijf eeuwen Friese orgelbouw), resp. Ad Fahner en Theo Jellema (o.a. Friese Orgelkrant
2015). Zijn werkterrein vond hij in Friesland, op één uitzondering na: het orgel in Nieuw
Beerta, gelegen in dat deel van Oost-Groningen dat in onze tijd dankzij het boek van Frank Westerman
bekend werd als ‘de graanrepubliek’.
Hoe Nieuw Beerta aan een Hardorff-orgel kwam
De eenvoudige neoclassicistische zaalkerk in Nieuw Beerta werd gebouwd in 1856 en had
sinds 1666 twee voorgangers, welke beide moesten worden afgebroken wegens bouwvalligheid.
In het bouwplan was al rekening gehouden met de plaatsing van een pijporgel.
Door een drietal orgelmakers (G.W. Lohman en Petrus van Oeckelen in Groningen, alsmede
Willem Hardorff) werd een prijsopgave gedaan, waarvan Petrus van Oeckelen afviel door een
opvallend goedkoop aanbod (f. 2200,-). De bouwcommissie vond dit bedrag veel te laag
om daarvoor een goed orgel te kunnen bouwen (!) en de keuze viel uiteindelijk op Hardorff. Dat
hij überhaupt een opgave deed, zo ver van huis, zal ongetwijfeld door een toevallig contact zijn
ontstaan, namelijk het feit dat de in 1855 nieuw aangetreden hervormd predikant in Nieuw
Beerta, ds. H.J. van Berkum, hem nog kende uit zijn vorige standplaats Stiens. Daar had Hardorff
in 1853 het Bader/De Vries/Van Dam-orgel in de kerk verplaatst van de westzijde naar de koorsluiting
en bovendien nog een Bourdon 16vt geplaatst. Het ligt voor de hand te veronderstellen
dat Van Berkum Hardorff ‘aangedragen’ heeft voor Nieuw Beerta. In elk geval sloot men met
hem een contract voor de bouw van een nieuw orgel voor 2800 gulden, te betalen in twee gelijke
termijnen van 1400 gulden.
Bouw en ingebruikneming
Op 11 mei 1857 arriveerden de diverse orgeldelen per schip in Oudezijl (bij Nieuweschans),
waarna de laatste kilometers per kar werden afgelegd. Hardorff leverde een tweeklaviers orgel
met aangehangen pedaal, dat op de groei gemaakt was. Op de Hoofdwerklade(n) was plaats
voor 9 registers en het Positief kon 6 stemmen herbergen. Drie registers waren gereserveerd,
de registerplaatjes zijn dan ook niet van registernamen voorzien. Dankzij het handschrift-
Broekhuyzen weten we dat op het Hoofdwerk een Mixuur III-IV sterk en een Trompet 8vt bas/
discant waren gepland, op het Positief een Dulciaan 8vt. Deze registers zijn ook bij de jongste
restauratie onbezet gebleven. Bovendien gaf Hardorff zelf de Gamba aan de kerk cadeau.
Niet alleen dáárom was men zeer content met het door hem bereikte resultaat, waarvan de
feestelijke ingebruikneming plaatsvond op zondag 5 juli 1857, uiteraard met ds. Van Berkum
als predikant. In de kerkenraadsnotulen werd daarvan zeer uitvoerig verslag gedaan.
De dag daarna werd met Hardorff afgerekend, waarna zeer positieve annonces verschenen in
de Groninger en Leeuwarder Courant. Ook gaf de bouwcommissie hem als dank een zilveren
‘vuurkomfoor’ met passende inscriptie. Er werd wel besloten, dankzij het batig bouwsaldo,
op de torens van het orgel ‘versiersels’ aan te brengen, maar of die ooit zijn geplaatst is
de vraag: niemand heeft ze ooit gezien en er zijn ook geen sporen van teruggevonden.
Verdere lotgevallen
Hardorff onderhield het instrument zelf tot 1876 voor een bedrag van f. 20,- (of iets meer) per jaar;
alleen in 1868 werd f. 112,50 betaald, waarvoor is niet bekend. Vanaf 1876 onderhield de firma Van
Oeckelen het orgel voor hetzelfde basisbedrag, in 1881 opgevolgd door Roelf Meijer uit Veendam
en diens opvolgers. Na 1888 vond onderhoud plaats door Jan Doornbos uit Groningen.
In 1896 werd het orgel geschilderd en hersteld voor f. 106,60 en acht jaar later nog eens door
hem gerepareerd voor f. 150,-. Zijn zoon Andreas Doornbos (1880-1944) voerde voor ruim 440
gulden een reparatie uit in 1928. In 1937 kreeg de kas een ‘eikehoutkleur’, werden de vergulde
frontlabia voorzien van ‘goudbrons’ en werd de achterwand van de kas grijs geschilderd. Een
nieuwe restauratie volgde in 1954 door Hendrik Vegter, die toen voor het eerst een elektrische
windmotor plaatste. Latere restauratieplannnen (omstreeks 1965, en in 1976 en 1985) werden
door geldgebrek niet uitgevoerd. Wel werd in het kader van de kerkrestauratie de orgelkas in
1985 weer voorzien van de oude kleur zwart met gouden biezen. Een laatste reguliere kerkdienst was
ondertussen gehouden in 1979, waarna de kerk nog slechts incidenteel werd gebruikt, het orgel steeds
verder in verval raakte en uiteindelijk vrijwel onbespeelbaar werd. De in 1991 door een amateur-orgelbouwer
begonnen ‘restauratie’ kon in 1992 nog juist worden stopgezet. In 2003 werd de kerk overgenomen door de
Stichting Oude Groninger Kerken en die wist in 2014 de broodnodige orgelrestauratie te financieren.
Die werd vervolgens uitgevoerd door Orgelmakerij Van der Putten te Finsterwolde voor een bedrag
van 112.500 euro. De heringebruikneming vond plaats op 13 september 2015 met o.a. een bespeling
door adviseur Theo Jellema.
De jongste restauratie
Opmerkelijk was wel, dat het orgel sinds de bouw nooit echt was gewijzigd. Afgezien van de
later toegevoegde windmotor, waarvan het houten windkanaal naar de bovenste van de drie
spaanbalgen in 1992 was vervangen door een PVC-buis, was het orgel niet zichtbaar veranderd.
Wel had als gevolg van houtwormschade een bijgewerkt stuk bezemsteel een originele
koppelwals vervangen en had men rondhout gebruikt voor het maken van nieuwe pijpvoeten bij
houten pijpen. Wie deze kunststukjes uitvoerde, is onbekend. Snijwerk van vleugelstukken en in
het front was niet meer geheel intact. Leermoeren waren hard geworden, leerverbindingen waren
versleten of kapot, de windladen vertoonden lekkage, metalen pijpwerk vertoonde stemschade
etc. Een volledige conserverende restauratie met respect voor het originele instrument was
hard nodig. Het snijwerk werd hersteld. Er kwam een nieuw houten kanaal van een nieuwe windmotor,
met aanzuigopening in de kerk. De windvoorziening werd geheel nagekeken en waar
nodig opnieuw beleerd, de trapinstallatie werd weer bruikbaar gemaakt door aanbrengen van
nieuwe stoters, de windlades werden volledig gerestaureerd en voorzien van Liegelind-ringen,
het pijpwerk voorzichtig hersteld, waarbij ruim 90 pijpen nieuwe bovenranden kregen en vijf
pijpen een nieuwe voetpunt.
Ook de claviatuur en verdere speel- en registermechaniek werden
hersteld. Het resultaat is een herboren instrument dat volgens Theo Jellema qua opbouw
klassieker is dan Van Dam-orgels uit dezelfde tijd en een feestelijk Hoofdwerkplenum heeft,
terwijl het Bovenwerk eerder een intiemer en fragieler karakter heeft. Orgelma(a)k(st)er Ingrid
Noack (directeur van Orgelmakerij Van der Putten) kenschetst het klankkarakter na deze zeer
geslaagde rehabilitatie als ‘gravitätisch, briljant en poëtisch’.
Zo staat er nu buiten Friesland een orgel met een nog waarschijnlijk grotendeels oorspronkelijke
intonatie, als getuigenis van wat Hardorff als orgelmaker vermocht. Een vergelijking met
het ook onlangs gerestaureerde, iets jongere en grotere orgel in Kimswerd is daardoor des te interessanter!
Huidige dispositie, in ladevolgorde vanaf het front:
Hoofdwerk (gescheiden C- en Cis-lade in onderkas, omvang C-f3)
• Prestant 8 vt
C-h1 in front, rest op de windlades
• Bourdon 16 vt
C-h eikenhout, rest metaal gedekt
• Holpijp 8 vt
C-H eikenhout, rest metal gedekt
• Octaaf 4 vt
C-cis0 met stemlappen
• Quint 2 2/3 vt
C-E stemlappen
• Fluit 4 vt
bas gedekt, discant open
• Octaaf 2 vt
• [Mixtuur III - IV st.]
(gereserveerd)
• [Trompet 8 vt ] bas/disc.
(gereserveerd
Enkele bijzonderheden: Voor zover niet genoemd, zijn de metalen binnenpijpen op lengte
afgesneden. De klavieren zijn uitgevoerd als staartklavieren. Het onderklavier bedient met
stoters een liggend walsraam, het bovenklavier hangt met abstracten aan een walsraam onder
de Bovenwerklade. De klavierkoppel met koppelhefboompjes, liggend onder het ondermanuaal,
is identiek aan het systeem zoals gebruikt door de firma Van Dam. Opvallend is de aanwezigheid
van een pedaalkoppel bij een aangehangen pedaal. De windvoorziening heeft nog
de originele drie spaanbalgen in de torenkamer. Opmerkelijk zijn de koperen spijkers op de zwikkels.
Curieus is ook de aanwezigheid van eiken fineer op de grenen balgbladen, terwijl delen
van het windkanaal ook met ijzeren wervels zijn vastgezet.
HET ADEMA-ORGEL IN DE SINT-WILLIBRORDUSKERK TE OUDE PEKELA
Minstens zo lang onbespeelbaar als het orgel in Nieuw Beerta, was het Adema-orgel in de r.-k.
St. Willibrorduskerk te Oude Pekela (een schepping van Nicolaas Molenaar uit 1896 en al van
verre zichtbaar in het open koloniale landschap). Het orgel hier is weliswaar niet in de oorspronkelijke
opzet bewaard gebleven maar in een gewijzigde opstelling, echter wel uitgevoerd door
de orgelmakers Adema zélf en inmiddels ook al lang monumentaal verklaard.
Over de orgelmakers C.B. Adema en zonen
Zoals bekend, was het bedrijf van Gebroeders Adema – in 1855 gesticht in Leeuwarden door
Carolus en Petrus Adema, en in 1868 uitgebreid met een filiaal in Amsterdam – in 1877 failliet gegaan.
Beide broers zetten daarna elk afzonderlijk hun deel van het bedrijf voort. De ‘poot van
Piet’ in Amsterdam bestaat nog steeds en is tegenwoordig als Adema’s Kerkorgelbouw gevestigd
in Hillegom. ‘Karel’ ging door in Leeuwarden en probeerde daar het atelier weer op gang te
brengen. Een aantal mogelijke nieuwe opdrachten kwam echter terecht bij de firma Van Dam,
terwijl de kersverse firma Bakker & Timmenga in het gat in de markt van de protestantse kerken
sprong, met name bij het groeiend aantal doopsgezinde en gereformeerde kerken die een
pijporgel wilden. Voor de Leeuwarder Adema’s, waar zijn zoon Sybrandus (‘Siep’) al direct ging
meewerken, iets later ook diens broer Lambertus, resteerden vooral onderhoud en reparaties
met een enkele grotere klus. Uiteindelijk had de firma niettemin wel het merendeel van de r.-k.
parochies in Friesland en Groningen in de portefeuille voor onderhoud en reparatie. Het aantal
door hen nieuw gebouwde orgels bleef echter beperkt. Afgezien van de bouw van een aantal
kleinere instrumenten, was hun grootste project de bouw van het tweeklaviers orgel in de Leeuwarder
St.-Bonifatiuskerk (1899), waarvan Siep zelf vanaf de bouw tot zijn dood organist was.
Firma gebroeders Adema Leeuwarden
Na het overlijden van hun vader in 1905, kozen de zonen als bedrijfsnaam die van ‘firma
gebroeders Adema Leeuwarden’ en gingen op de bestaande weg verder. Doordat ze zich nauwelijks
vernieuwden (alles werd met de hand gemaakt en bijvoorbeeld pneumatiek zagen ze
pas laat zitten) konden ze zich moeilijk staande houden tussen nieuwe moderner werkende bedrijven
(op het r.-k. erf van buiten de provincie, bijvoorbeeld die van Pels en Valckx & Van Kouteren).
Na het overlijden van Lambertus Adema (in 1931) zette zijn broer Siep het bedrijf in zijn
eentje voort (soms met assistentie), tot zijn eigen overlijden in 1941.
Was in de 19e eeuw in Groningen in protestantse kerken de firma Van Oeckelen dominant, in
de r.-k. kerken was dat niet zo, wellicht dankzij de opkomende verzuiling (hoewel Petrus
van Oeckelen zelf rooms katholiek was). De Adema’s hebben er dusdoende de nodige activiteiten
kunnen ontplooien. Zo waren ze onder andere werkzaam in West- en Noord-Groningen
(zoals in Zuidhorn vanaf 1859, Uithuizen vanaf 1861 en Den Hoorn vanaf 1867, later ook meer
naar het oosten). In parochiekerken in het veenkoloniale gebied verrichtten ze niet alleen de nodige
onderhouds- en reparatiewerkzaamheden, ook leverden ze nieuwe orgels in Nieuwe Pekela
(1866, kabinetorgel en 1913, I/6), Zandberg (1867, I/8), Stadskanaal (1872, II/14) en Oude
Pekela (I/9). Aan dit laatste in 2015 gerestaureerde instrument besteden we verder aandacht.
Het Adema-orgel voor Oude Pekela
In de oorspronkelijk uit 1773 daterende schuilkerk werd in 1831 een tweedehands orgel (I/14)
geplaatst, afkomstig uit de parochiekerk in Meppen (Emsland, vlak over de grens in Duitsland).
Ondanks wijzigingen door Petrus van Oeckelen (in 1847) en N.A.G. Lohman (1863) was het omstreeks
1885 toch aan het eind van zijn Latijn. Het besluit tot vervanging zal ook ingegeven zijn
door de veranderde muzikale smaak en de ontwikkelingen op liturgisch gebied. De Adema’s
namen het oude orgel voor f. 75,- over en zullen het wel hebben gesloopt. Het nieuwe orgel
werd in september 1888 in gebruik genomen. Van dit instrument bleven enkele frontontwerpen
bewaard. Uiteindelijk kreeg het instrument een eenvoudige rechthoekige kas met een
spitse middentoren, twee tussenvelden en twee vlakke zijvelden met eenvoudig neogotisch snijwerk.
Het snijwerk werd zeer waarschijnlijk door Lambertus Adema vervaardigd. Er kwam een
vrijstaande speeltafel vóór het orgel, met het zicht richting altaar.
Inwendig was het pijpwerk van dit éénklaviers orgel verdeeld over twee achter elkaar liggende
windladen, elk in/uit te schakelen met een trede. Hiermee sloten de orgelmakers aan bij de
bouwwijze in moderne (Franse) zin, zoals voor het eerst door hen toegepast in het grote orgel
in de Amsterdamse Mozes en Aäronkerk (1871), onder invloed van en met begeleiding door de
Franse (vice-)consul en orgelexpert Charles-Marie Philbert. Dit principe van het verdelen
van de grondstemmen en de combinatieregisters over twee (of soms meer) windlades werd
sindsdien door hen veelvuldig toegepast, ook bij kleinere instrumenten zoals hier in Oude Pekela.
In de onderkas lag een grote magazijnbalg. In deze constellatie heeft het orgel tot 1896 dienst
gedaan.
De oorspronkelijke dispositie was:
Voorste windlade:
• Prestant 8 vt
C-e1 in front [sinds 1896 alleen G-e0, rest afgevoerd], f1-f3
op de lade
• Viola 8 vt
C-H in Prestant 8 vt
• Prestant 4 vt
• Holfluit 8 vt
C-H hout, rest metaal
• Fernfluit 8 vt
vanaf f0
Manuaalomvang: C-f3;
Aangehangen pedaal: C-c1
Twee combinatiepedalen; Ventiel
Verbouwing
Toen de huidige veel grotere kerk werd gebouwd, was duidelijk dat het orgel niet in de bestaande
staat zou worden herplaatst, vanwege het vrij willen houden van het raam in de toren.
Heeft men eerst nog overwogen het maar te verkopen, uiteindelijk werd besloten het orgel aan
de nieuwe situatie aan te passen en op te stellen in twee kassen tegen de zijmuren. De middentoren
verviel (console en gesneden opzetstukken bleven tot in onze tijd elders bewaard!), het linker
frontdeel ging dienst doen als front voor de rechter kas met daarin een kwart slag gedraaid
lade en pijpwerk van de eerste lade, het rechter frontdeel van het oorspronkelijk front werd
voorzijde van de kas tegen de linker wand met de tweede windlade. Speel- en registermechaniek
werd grotendeels vernieuwd, de kanalisatie werd gewijzigd door een andere plaatsing van
de windladen en van de windvoorziening (nu parallel tussen de beide kassen achter de nog
steeds vrijstaande speeltafel). Niet uitgevoerd werd (gelukkig) het voorstel van de Adema’s de
balg te verplaatsen naar de koude en tochtige zijkamer naast het koor; helaas werd daar later
wel een elektrische windmotor geplaatst. Hun voorstel de muren in de orgelkas met hout te
beklampen haalde het helaas ook niet, met alle gevolgen van dien in later tijd. In deze toestand
is het orgel tot ons gekomen, afgezien van de al genoemde windmotor en het op een onbekend moment na 1930
(bij een reparatie?) verwisselen van windlade van de pijpen c-f3 van Viola en Kwint; mogelijk was dit het
werk van Holtman & Leemhuis die na 1929 het onderhoud overnamen. In de loop van de decennia
daarna verslechterde de onderhoudstoestand van de kerk en parallel daarmee ook die van het
orgel. Toen ik in 1983 het orgel onderzocht in het kader van het Adema-onderzoek was het nagenoeg
onbespeelbaar geworden; er was sprake van sterke vervuiling door stof en afvallend kalk
van de muren. Plannen voor een restauratie moesten echter voorlopig wachten op de vele
jaren voortslepende gefaseerde kerkrestauratie. Het voorstel om als bescherming tegen verder
verval en schade door invallend puin etc. tijdens die restauratieperiodes, dan in elk geval het pijpwerk
veilig op te slaan en het binnenwerk verder af te dekken, vond helaas geen gehoor.
Restauratie
Dat het orgel desondanks, na nog zo’n 30 jaar wachten, nog goed restaurabel bleek te zijn,
pleit alleen maar voor de kwaliteit waarmee het instrument gebouwd was. Enige jaren geleden
kwam er dan eindelijk zicht op restauratie en kwamen ook de daarvoor benodigde gelden
beschikbaar. Het instrument werd in de periode 2013-2015 volledig gerestaureerd door
Adema’s Kerkorgelbouw te Hillegom, onder advies van Ton van Eck namens de KKOR, in
nauw overleg met de RCE. Behulpzaam daarbij waren ook bewaard gebleven ontwerptekeningen
van de eerste en tweede bouwfase van het orgel. Kon in 1983 nog worden overwogen
de 1888-situatie in ere te herstellen terzijde van het priesterkoor (in een tijd met grote liturgische
veranderingen, waarbij het parochiële zangkoor beneden in de kerk was gaan zingen), nu werd
besloten de al zo lang bestaande huidige situatie-1896 te herstellen, ook al omdat het koor
inmiddels weer graag boven zong!
De kassen werden schoongemaakt en hersteld (in imitatie-eiken), waarbij – als blijvende
bescherming tegen gruis en stof – aan de muurkanten nu wel houten wanden werd aangebracht
en de kassen een dak kregen. Bij de windvoorziening werd de trapinstallatie gereconstrueerd
en kwam er een nieuwe motoropstelling. In de aanleg van de bijzondere mechanieken,
grotendeels onder de koorvloer, werden delingen in de zeer lange walsen aangebracht
om torsie op te heffen. Het deels zwaar beschadigde en vervuilde pijpwerk werd voorzichtig
schoongemaakt en hersteld, waar nodig versterkt. Slechts drie van de oorspronkelijke frontpijpen
hoefden daarbij te worden vervangen. De winddruk werd proefondervindelijk bepaald
op 83 mm, iets hoger dan die in 1888 (80 mm, maar toen in een veel kleinere kerk). Stemming
en toonhoogte zijn normaal. Het bleek mogelijk de altijd leeg gebleven plaats voor een Trompet
in te vullen met een gelijknamig register, naar voorbeeld van de origineel bewaard gebleven
Trompet 8vt van Gebr. Adema (uit 1875 in het Friese Dearsum, door Carolus Adema zelf nog
vervaardigd in de werkplaats te Leeuwarden; dit zeer gaaf bewaard gebleven instrument in momenteel
in restauratie bij Bakker & Timmenga). Het betekent een waardevolle toevoeging aan
een bijzonder orgel uit een weinig bekende (en florissante) periode in het bestaan van de Leeuwarder
Adema’s, een instrument dat we nu eindelijk op waarde kunnen schatten.
De feestelijke heringebruikneming van het orgel vond plaats op zondag 10 mei 2015.
VICTOR TIMMER
Voor wie meer wil weten:
Van beide instrumenten zal in mei 2016 een uitgebreide monografie verschijnen: op 14 mei die over het
Hardorff-orgel als uitgave van de Stichting Oude Groninger Kerken te Groningen, op 29 mei die in Oude Pekela
als uitgave van de parochie aldaar. Beide uitgaves zullen zijn voorzien van een uitgebreide bronvermelding.