Op 30 augustus 2014 overleed in Leeuwarden Bernard Smilde op de gezegende leeftijd van 92 jaar. Hij was predikant,
musicus, docent (muziekgeschiedenis, Gregoriaans, liturgie en hymnologie aan de MPA en aan muziekschool De Wâldsang),
dichter en componist. Hij was betrokken bij de totstandkoming van het Liedboek-1973, van het Dienstboek, van
Tussentijds (en bij de Friese uitgave van die bundels) en bij de Friese Bijbelvertaling enzovoorts. Als wij alle
activiteiten van Ds. Smilde zouden willen bespreken, was deze krant alleen daarmee al gevuld. Wij beperken ons daarom
tot die zaken die voor organisten van belang zijn en verwijzen voor alle andere aspecten van zijn leven naar het
vriendenboek “Dr. Bernard Smilde. Tûzenpoat en trochsetter”, in 2012 verschenen ter gelegenheid van zijn 90e verjaardag.
Muzikale bijdragen
Smilde componeerde de melodieën van vijf gezangen uit het Liedboek voor de Kerken van 1973 (nrs. 40, 80, 163,
245 en 491). Hij schreef uiteraard zelf de zettingen van deze liederen voor de koor- en orgeluitgave (“het
groene boek”). Toen tien jaar later eindelijk de orgeluitgave met voorspelen verscheen (“het blauwe boek”) paste
hij twee zettingen wat aan, schreef drie nieuwe en componeerde voor alle vijf een voorspel en een intonatie. In
2005 verscheen Tussentijds, een voorafje van 217 liederen voor het nieuwe Liedboek van 2013. Daarvoor leverde
Smilde de melodie van lied 96: “Wij geloven één voor één en ook samen”. Deze zes liederen werden op één na ook
opgenomen in het Liedboek-2013, de melodie van 491 werd bovendien voor een tweede tekst gebruikt. (Willem Vogel
beschouwt deze melodie als wellicht de beste melodie van Smilde en noemt het lied een hoogtepunt uit de schat
aan nieuwe kerkliederen.) Het is volkomen onbegrijpelijk dat in de begeleidingsbundel voor het Liedboek-2013 bij
lied 677 (245 uit 1973) niet de originele begeleiding van Smilde is genomen. Ook is het bepaald jammer dat “Gij
zijt een mensenzoon, Gij komt van ver” (1973: 163) niet in het nieuwe boek is gekomen. Het was wel door een van
de redactionele werkgroepen voorgesteld, maar men wilde de melodie van Smilde vervangen door nummer zoveel van
Bernard Huijbers. Opvallend aan die melodie van Huijbers was, dat de eerste zes noten dezelfde waren als die van
een lied van Vulpius, de laatste zes dezelfde als de laatste zes van een ander lied van Huijbers zelf. De ritmiek
is bij beide componisten gelijk, behalve in de afsluiting, die bij Smilde bepaald interessanter is. Daarbij komen
bij Smilde de muzikale accenten fraai overeen met de tekstaccenten, onder andere dankzij de hemiolen (wisseling
van 6/4 naar 3/2 maat) in de eerste en derde volledige maat! De betreffende werkgroep vond de melodie van Smilde
kleurloos, de door deze groep voorgestelde melodie is eigenlijk een eenvoudig walsje. Zouden de leden van deze
werkgroep niet weten wat hemiolen zijn?
Een jaar na Tussentijds verscheen de Friese uitgave daarvan, Tuskentiden. Het aantal liederen werd daarbij met
32 waardevolle Friese liederen uitgebreid tot 249. Smilde leverde 14 melodieën (daarbij is 96 meegeteld), bij
drie daarvan stamt ook de tekst van hem. Op 18 april 2015 is de ingebruikname van de Friese uitgave van het
Liedboek-2013 . Te hopen valt dat er daarna spoedig een Fries supplement verschijnt, zodat de rijke schat aan
Friese kerkliederen niet verloren gaat.
Componist
In het reeds genoemde vriendenboek beschrijft Wim van Ligtenberg (destijds directeur van de MPA, zelf actief als
componist) Smilde als componist van gemeenschapskunst en zegt dat Smildes grootste verdienste ligt in de kleinste
creaties. Die composities zijn grotendeels vocaal. De lijsten in “Tûzenpoat en trochsetter” vermelden een kleine
100 koorwerken, grotendeels a capella, een serie van zes koorbundels (“Sjong mei”), ook een kleine 100
zondagsschoolliederen, liederen voor verschillende Friese bundels, canons (11 stuks voor Europa Laudet Dominum),
6 oratoria, 2 passies en 15 cantates. Volledig zijn deze lijsten niet, (schrijver dezes speelde de klavecimbelpartij
van een cantate over Psalm 107 bij de eerste uitvoeringen tijdens een 'Wike fan it tsjerklik liet' in St. Nicolaasga
en een of twee keer de orgelpartij van een Adventscantate. Beide werken worden niet genoemd). Als u nog werken van
Smilde in de kast heeft, zorgt u er alstublieft voor, dat die muziek niet verloren gaat! Voor orgel componeerde
Smilde variaties over “Eer zij God in deze dagen” (in 1959 uitgegeven bij Ars Nova in Goes), drie stukken voor orgel
met een blaasinstrument en vier voorspelen voor de muziekbijlagen van “Organist en Eredienst”.
Hartelijk aanbevolen voor kerkelijk gebruik zijn de drie bundels “Stem en tegenstem” (elk met 25 bewerkingen voor
solostem, melodie- en klavierinstrument): a. Cantus firmus (25 gezangen uit het Liedboek-1973); b. Gloria in Exelcis
(Advent, Kerst, Epifanie); c. Solo Deo gloria (liederen uit Schemellis Gesangbuch). “Stem en tegenstem” stelt geen
hoge technische eisen aan de uitvoerenden en is – niet alleen daarom – zeer bruikbaar in alle kerkelijke gemeenten.
Zonden der organisten
In de jaargangen 1971 en 1972 van “Organist en Eredienst” – het orgaan van de toenmalige Gereformeerde
Organistenvereniging – schreef Ds. Smilde een zevental artikelen over de “Zonden der Organisten”. Hij was niet
meer aan een gemeente verbonden, maar preekte veel en in diverse plaatsen. Niet elke organist zal blij geweest
zijn met de wetenschap dat er een predikant op de kansel zou staan, die waarschijnlijk aanzienlijk deskundiger
in muzikale zaken was dan hij/zij zelf. Deze artikelen verschenen voordat het Liedboek voor de Kerken in 1973
verscheen. In de Hervormde Kerk werd nog de Bundel 1938 gebruikt en op vele plaatsen de proefbundel
“102 gezangen”, in de (synodaal) Gereformeerde kerken de 119 gezangen. Bekende melodieën stonden in de ene bundel
vaak anders genoteerd dan in andere, waarbij de notatie in de 119 en in de 102 gezangen veelal de juiste was. Wat
waren nu die zonden? Ik zal proberen de artikelen kort samen te vatten, de opmerkingen van Ds. Smilde zijn helaas
nog steeds actueel.
1. Improviseerlust. Vele mensen die dat eigenlijk niet kunnen, improviseren zelf hun voorspelen en begeleidingen.
Ze zuigen de 'muziek voor en na de dienst' uit hun muzikale duim, die daarvoor niet dik genoeg is. In zulke
gevallen beschouwt de gemeente het orgelspel dan ook maar als een noodzakelijk kwaad.
2. Vrijzinnigheid. Men speelt de liederen gewoonweg anders dan in de bundel genoteerd staat.
3. Problemen met tempo en maat, onder andere veroorzaakt door het zelf nooit zingen van het kerklied.
4. De rusten tussen de regels bij de Psalmen. Smilde legt nog maar eens uit hoe het precies zit met die rusten.
Hij gebruikt daar twee artikelen voor, waarin hij naast de gewone gang van zaken (de slotnoot van een regel en de
beginnoot van de volgende regel zijn een halve noot, gescheiden door een halve rust) ook alle speciale gevallen
noemt. (Niet in alle destijds in gebruik zijnde liedbundels en begeleidingsboeken was de notatie correct!)
5. De 'toevallige' verhogingen: In de eerste Franse psalmboekjes stonden de melodieën genoteerd in de sopraan- of
altsleutel, zonder voortekens of met 1 mol aan de sleutel, kruisen kwamen in de notatie niet voor. Toen men in de
eerste helft van de 20e eeuw de melodieën begon te restaureren, dachten velen (onder andere Ds. Hasper en zijn
aanhangers) dat er in de 16e eeuw geen verhogingen werden gebruikt! Verdergaande studie heeft ons geleerd, dat er
in bepaalde situaties wel degelijk verhogingen werden gemaakt. De vraag is nu: wanneer wel en wanneer niet?! Smilde
formuleert het heel duidelijk zo: Verhogingen worden toegepast bij de voorlaatste noot van een regel, als die van
boven af wordt bereikt en op een zwak maatdeel valt (die voorlaatste toon is in dat geval altijd de wisselnoot tussen
twee gelijke noten). Een mooi voorbeeld is Psalm 31, waar in de eerste regel een gis gespeeld moet worden (voorlaatste
noot, wisseltoon), in de 4e regel een g (niet de voorlaatste noot, wel zwak maatdeel) en in de 5e regel een g (die
valt op de slag). Doorgaande tonen (b.v. g in fis-g-a in de eerste regel van Ps. 68 en Ps. 150) worden niet verhoogd.
Vervolgens bespreekt Ds. Smilde de bundel 119 gezangen, waarover hij een aantal behartenswaardige opmerkingen maakt.
Tenslotte wijst hij er op, dat als een kerk meerdere organisten heeft, niet iedereen maar kan doen wat hem zelf goed
dunkt. Het behoort vanzelfsprekend te zijn, dat alle leden van het college zich aan de melodie houden zoals die in
het liedboek staat, de liederen precies in de maat spelen en dat de gemeente aan het trage of snelle tempo niet kan
horen wie er dienst doet! (Men moet dus elkaar ook eens beluisteren en samen overleggen over tempokwesties.)
Wij zouden de mens Bernard Smilde wel zeer tekort doen door alleen het bovenstaande relaas af te drukken. Een
onmisbare steunpilaar was zijn vrouw Janke Smilde-Bosch. Zonder haar had Smilde niet de overstelpende hoeveelheid
werk kunnen verzetten die hij verzet heeft. Was er een bespreking aan huis, dan ving zij de gasten op nadat de zaak
waarvoor zij kwamen was afgehandeld en haar man met zijn volgende opgave begon. Ook was ze zijn chauffeuse als hij op
zondagmorgen ergens moest preken. Mevrouw Smilde valt zonder meer te vergelijken met Anna Magdalena Bach (een
bescheiden mens als mevrouw Smilde zou wel moeten glimlachen om deze opmerking, maar zij vertoeft met haar man nu daar
waar “Bach, de grote Bach de hele lieve, lange dag de maat der eng’len mag slaan.”). Zij overleed op 2 december 2014.
De rouwdienst voorafgaande aan de begrafenis had twee ontroerende muzikale momenten. Na de schriftlezingen werd een
opname gedraaid van een fragment uit “Memoriam Facimus”, de cantate die Smilde schreef ter herdenking van de
slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog:
“En God sil har eagen fan alle triennen droegje,
en de dea sil net mear wêze,
noch rouwe, noch gekryt
noch muoite sil mear wêze.
En God sil har eagen fan alle triennen droegje.”
(Openbaring 21:4)
Het tweede moment was toen Anne Eringa, die vaak met Ds. Smilde samen werkte, met orgelbegeleiding van Olchert
Clevering “Dir, dir Jehova will ich singen” van Bach zong, uiteraard in de Friese vertaling van Bernhard Smilde.
Het was het laatste wat hij – kort voor zijn dood – op de piano had gespeeld.