ok2015menu




Najaarsexcursie 2015 Friese Orgelkrant 2015
 

Net als bij de voorjaarsexcursie zijn de plaatsen die tijdens de najaarsexcursie worden bezocht bijzonder interessant. In Easterlittens is het orgel pas geleden gerestaureerd. Zomer 2014 werd het weer in gebruik genomen. Het kerkinterieur werd nog in 2004-2005 gerestaureerd.
In Húns werd de restauratie van kerk en orgel in september 2013 afgerond. En in Spannum werd de restauratie van de kerk, binnen en buiten, rond de jaarwisseling 2014-2015 voltooid.
De najaarsexcursie beginnen we in Easterlittens, waar de ontvangst in De Ald Skoalle – vlak bij de kerk – plaats vindt. Daarna bezoeken wij de Nicolaaskerk van Húns. Als de deelnemersgroep te groot is voor dit kerkje, dan zullen we de groep moeten splitsen en alternerend Húns en Spannum bezoeken. Om die reden is besloten de lunch als optie in Winsum, tussen Húns en Spannum in gelegen, aan te bieden.
Het slot van de excursie vindt plaats in de machtige Salviuskerk van Dronryp. Hier werd in 2002 een belangwekkende orgelrestauratie afgerond. Daarbij vond een terugkeer naar het oorspronkelijke concept plaats, wat zich – volgens Jan Jongepier in zijn ‘Vijf eeuwen Friese orgelbouw’ – in een maximum aan klankkwaliteit uitbetaalde.
Inmiddels doet zich in Dronryp, net als elders in Europa bij oude orgels, een probleem voor. Orgelpijpen worden aangetast door loodcorrosie (‘loodvraat’). We gaan zien en horen wat daaraan vanaf 2013 in Dronryp is gedaan en wat bij volgende herstelwerkzaamheden, waarvan nog niet bekend is wanneer die zullen aanvangen, zal moeten gebeuren.

Het dorp Easterlittens

We starten de najaarsexcursie in Easterlittens (Oosterlittens), een dorp met ongeveer 460 inwoners en gelegen in de gemeente Littenseradiel die op 1 januari 2018 – in het kader van een reeds begonnen proces van gemeentelijke herindeling – opgeheven wordt en opgedeeld zal worden over drie gemeenten. Bij het dorp horen ook een drietal buurtschappen.
De eerste sporen van bewoning in deze streek dateren van ver voor het begin van onze jaartelling. De eerste bewoning in de zogenaamde Greidhoeke concentreerde zich op 5 terpen, die de bewoners beschermden tegen het water. De grootste terp werd rond 800 na Christus opgehoogd in verband met overstromingsgevaar en die werd de kern van wat nu Easterlittens is. Rond 1200 werd een deel van de Middelzee ingepolderd waardoor ook bebouwing buiten de terpen plaats kon vinden. Op een document uit 1275 komt de naam Aesrerletzense voor het eerst voor. Het dorp heet nu officieel Easterlittens ofwel Oosterlittens in het Nederlands.
In het centrum van het dorp ligt het dorpsplein dat sinds 1996 een kaatsbaan is. Op deze knusse kaatsbaan, gelegen tussen kroeg, kerk en pakhuis, vinden naast de reguliere wedstrijden af en toe internationale kaatswedstrijden plaats. Sinds een aantal jaren wordt hier ook het Open Fries Kampioenschap "Jeu de Pelote" gehouden.
In het dorp staat het Paaltje van Oosterlittens, een kunstwerk dat verwijst naar een oude Friese sage. Volgens het volksverhaal kreeg een klompenmaker uit Oosterlittens reumatiek en daardoor moest hij noodgedwongen schoenmaker worden. Maar in Oosterlittens droeg vrijwel niemand schoenen, dus had het gezin van de man maar weinig inkomsten. Op een nacht kreeg de schoenmaker een droom. Hij moest naar de Papenbrug in Amsterdam gaan, waar hij het geluk zou vinden. In Amsterdam zag hij de brug uit zijn droom, maar verder vond hij echter niets dat op geluk wees. Net toen hij weer wilde vertrekken, kwam hij een monnik tegen. De schoenmaker vertelde hem over zijn droom. Hierop vertelde de monnik dat ook hij een droom had gehad, over Oosterlittens. Achter het huis van de schoenmaker, bij een paaltje (of een boom) in Oosterlittens, zou een ketel met geld begraven liggen. De schoenmaker spoedde zich naar huis. Bij het paaltje in Oosterlittens vond hij inderdaad de schat.

De Sint-Margartehakerk of Sint-Margryttsjerke

De kerk van Easterlittens is gewijd aan Margaretha van Antiochië, beschermheilige van boeren en burgers, die vooral werd aangeroepen bij overstromingen en bevallingen. Zij was namelijk tevens schutspatroon van de verpleegkundigen. Haar feestdag is de 20e juli.
Margaretha (op zijn Fries: Margryt) leefde in een tijd van ernstige christenvervolging door de Romeinse keizer (in het laatste kwart van de derde eeuw). Zij sloot zich aan bij de christelijke gemeenschap van Antiochië (in het Zuidoosten van Turkije). Dit leidde uiteindelijk tot haar martelaarsdood door onthoofding.
De kerk staat op een grotendeels afgegraven terp en dateert waarschijnlijk uit de tweede helft van de 12e eeuw. In de 13e eeuw kreeg het godshuis een rondgesloten koor. In het schip en koor bevinden zich overblijfselen van tufstenen muurwerk uit de 12e eeuw en delen van rondbogige vensters. Het huidige kerkgebouw is hoofdzakelijk uit bakstenen opgetrokken en verraadt diverse veranderingen die in de loop van de geschiedenis zijn aangebracht.

Restauraties en veranderingen

De 12e-eeuwse kerk werd rond 1450 grondig verbouwd. Toen werd onder andere een houten gotisch tongewelf aangebracht. De ramen werden in gotische stijl vernieuwd en aan de noordzijde werd toen hoogstwaarschijnlijk een sacristie (later kerkenraadskamers) aangebouwd. Op de begane grond van deze aanbouw is nog een oven, waar vroeger in de winter vooral de vrouwelijke kerkgangers kooltjes aangloeiden voor de kerkstoven.
Aan het einde van de 16e eeuw vond de alteratie, de overgang naar de reformatie, plaats (in Friesland in 1580). Veel kerken werden van toen af aan voor de protestantse eredienst ingericht. Heiligenbeelden en altaren werden verwijderd, muren werden overgewit. De preekstoel bleef in Easterlittens zijn plaats aan de zuidmuur behouden maar kreeg een veel prominenter functie. Het aantal zitplaatsen ‘rondom het Woord’ werd daarom groter. Er kwamen meer banken: de mannenbanken werden evenwijdig aan de noordmuur geplaatst, de vrouwenbanken – met open rugleuning (waarschijnlijk vanwege de rokken) – haaks op de zuidmuur. Rond de preekstoel kwam een doophek. Wanneer de kerk van Easterlittens precies haar traditionele protestantse inrichting heeft gekregen, is niet helemaal duidelijk. Zowel 1604 als 1665 behoren tot de mogelijkheden. Vast staat in elk geval dat in 1690 grondige herstelwerkzaamheden hebben plaats gevonden omdat veel grafzerken waren verzakt. Het jaartal 1665 boven de zuidelijke toegangsdeur tot de kerk wijst op herstel- en vernieuwingswerkzaamheden aan de kerk in dat jaar. Toen kan ook de inrichting gewijzigd zijn.

Oudste interieurelement is een overhuifde herenbank met fraaie ingetogen renaissancevormen. De bank was oorspronkelijk eigendom van de eerste reformatorische predikant in Baarderadeel, dr. Ulbe Ulbesz Sprong uit het geslacht Hettinga. Boven het jaartal 1604 in het ruggenschot bevond zich een wapen dat in de Franse Tijd is afgehakt. Voor de herenbank ligt de grote grafzerk van Sprong. De voorbank (‘meidenbank’) is later voor het personeel aangebracht. De twee rouwborden in de kerk (uit 1664 en 1695) herinneren aan latere telgen uit het geslacht Hettinga.
Aan de noordkant van het koor bevindt zich een rond 1750 dichtgemetselde ingang. Een gedenkbord in het koor verwijst naar renovatie van het interieur in 1753 en 1754. In 1796 werden de wapens van het bord gewist. In 1804 is het bord opnieuw beschilderd. De tekst werd toen gewijzigd en later dat jaar nog aangevuld.
Banken en lambrisering werden in 1753-54 vernieuwd en ook werd toen de kansel geplaatst. Aan de kanseltrap hangt een fraai doopbekken in een houder, die de vorm van een hand heeft.
Op de kanselpanelen zijn vrouwenfiguren gesneden die geloof, hoop, liefde en gerechtigheid weergeven. De gerechtigheid wordt door andere figuren gesymboliseerd. De trappaal van de kansel wordt bekroond door een leeuw met een schildje waarop het jaartal 1755 staat. Dit betekent dat het snijwerk van 1755 is. Sytse ten Hoeve noemt in zijn boek ‘Friese preekstoelen’ het barokke snijwerk aan de kansel van Easterlittens van ‘niet al te grote kwaliteit’. Hij veronderstelt elders dat Johannes Lazes Hardenbergh uit Leeuwarden (geboren in Sneek) de vervaardiger van het snijwerk is geweest.

In 1804 zijn er hoogstwaarschijnlijk opnieuw herstelwerkzaamheden aan het interieur uitgevoerd waarbij wellicht ook een houten vloer over de grafzerken in het middenpad en het koor is aangebracht.
In 1854 werd de oude zadeldaktoren van kort na 1200 wegens bouwvalligheid grotendeels afgebroken en vernieuwd. Een gevelsteen boven de westelijke ingang van de toren maakt daar melding van. Rond 1900 waren er opnieuw problemen met de toren, getuige een gevelsteen uit 1902 in de zuidgevel van de toren. Er werden toen vooral herstelwerkzaamheden aan metsel- en voegwerk uitgevoerd en bovendien werd er een nieuw torenuurwerk aangeschaft.
Op het kerkdak is een vieringtoren aanwezig waarin vroeger een angelusklokje hing. Dit klokje werd door de Duitsers geroofd en overleefde de Tweede Wereldoorlog niet. Er hangt nu een nieuw klokje in het vieringtorentje, dat in 1969 van het dak waaide waarna door een plaatselijke timmerman een nieuw werd vervaardigd. Het klokje kan handmatig vanuit de dooptuin in de kerk geluid worden.
Tot slot zij over het exterieur nog opgemerkt dat aan de noordzijde een overstekende dakvoet is. Hier zijn gewone dakpannen gebruikt, terwijl de zuidzijde een leien dak kent. Aan de noordzijde bevindt zich in de gevel een dichtgemetselde gotische korfboogingang.
In de kerk is het boek ‘De Sint-Margryt fan Easterlittens; Ziet nu vernieuwt deez Kerk’ aanwezig. Van de 17 hoofdstukken zijn er vier in het Fries geschreven. Wie meer details over de kerk in Easterlittens, haar exterieur en interieur, wil weten kan dit boek aanschaffen.

De meest recente restauratie

Aan het eind van de vorige eeuw was de bouwkundige staat van kerk en toren problematisch. In 1993-1994 kon het exterieur van de kerk worden gerestaureerd. In 1999 kwamen de plannen voor restauratie van toren en kerkinterieur in een stroomversnelling. In juli 2003 kon met de torenrestauratie begonnen worden. Het werk viel goedkoper uit dan verwacht. Het bedrag dat overschoot mocht van de gemeente aan herstel van het kerkinterieur worden besteed.
Aanpak van de luidklokken, ijzerplaten en torenuurwerk moest apart gebeuren. Deze werkzaamheden werden in het voorjaar van 2005 afgerond. Intussen was er augustus 2004 met het werk aan het kerkinterieur een begin gemaakt. Het tongewelf werd hersteld of vernieuwd en werd in meer originele kleuren opnieuw geschilderd. De bepleistering aan de binnenzijde van de buitenmuren werd hersteld. Achter de verwijderde lambrisering kwam middeleeuws pleisterwerk tevoorschijn. Aan de zuidzijde liet dat primitief ogende bergkrijttekeningen zien. Als deze tekeningen, zoals vermoed wordt, inderdaad uit 1567-1568 dateren, dan zouden ze te maken kunnen hebben met de ontwijding van de kerk tijdens de zogenaamde beeldenstorm. Voordat banken en lambrisering werden herplaatst zijn de oude tekeningen beschreven en gefotografeerd. Ook de vloeren werden aangepakt: de houten vloeren onder de bankenblokken werden geheel vernieuwd, de houten vloer in middenpad en koor werd verwijderd om zoveel mogelijk de grafzerken weer zichtbaar te maken. De ruimten tussen de zerken werden gevuld met oude tegels en plavuizen. De kerk kreeg eveneens een nieuw verwarmingssysteem en nieuwe verlichting: de twee kaarsenkronen werden gehandhaafd, maar de tien naoorlogse lampen werden verwijderd en vervangen door spotjes. In oktober 2005 werd de restauratie van het kerkinterieur afgesloten.

Het orgel: zeer fraay van geluid

Het orgel dat zich momenteel in de kerk van Easterlittens bevindt, is het tweede orgel van de kerk. Het eerste orgel moet in of kort vóór 1628 gebouwd zijn. De bouwer van het eerste orgel is onbekend. Bekende vroege Friese orgelbouwers als Jan Harmens, Heineman en Spoorman hebben dit orgel in onderhoud gehad. Nicolaas Arnoldi Knock, grietman van Ooststellingwerf, vermeldt in zijn ‘Dispositien der merkwaardigste Kerk-Orgelen welken in de Provincie Friesland, Groningen en Elders aangetroffen worden’ (1788) het orgel van Easterlittens. Het orgel met twee handklavieren en een aangehangen pedaal heeft 15 stemmen plus een tremulant en een koppel. De klavieromvang was CDEFGA-c3, zoals in de 17e eeuw gebruikelijk was. Het huidige orgel werd in 1867 door Willem Hardorff gebouwd. Waarschijnlijk maakte hij daarbij gebruik van pijpwerk afkomstig uit het voormalige Van Gruisen-orgel (1798) uit de kerk van Ysbrechtum, waar hij in 1866 een nieuw orgel bouwde. Het orgel doorstond de tijd redelijk ongeschonden. Bakker & Timmenga voerde in 1906 herstelwerkzaamheden uit aan het frontpijpwerk en vernieuwde in 1935 de magazijnbalg. In 1961 voerde de firma Vaas & Bron werkzaamheden uit waarbij onder meer het pedaalklavier werd gewijzigd en een nieuw pedaalwellenbord werd geleverd. De trompetpijpen in het driegestreept octaaf werden vervangen door labiaalpijpen.

Het instrument is onlangs gerestaureerd. Op 20 juni van het vorig jaar werd het weer in gebruik genomen. Bij de grote restauratie van de St. Margryttsjerke in 2003-2005 kon het monumentale Hardorff-orgel wegens gebrek aan geld niet meegenomen worden. Noodgedwongen behielp de kerkelijke gemeente zich jaren met een slecht functionerend orgel, dat door lekkage voortdurend in ademnood verkeerde. Het zag ernaar uit dat het nog jaren zou duren voordat het orgel weer zou kunnen stralen. Dat was reden voor een paar enthousiastelingen de koppen bij elkaar te steken en te besluiten een poging te ondernemen het orgel zonder rijkssubsidie te laten restaureren. De kerkelijke gemeente had inmiddels weer wat financiële reserves, fondsen werden aangeschreven en ook werd er een beroep gedaan op inwoners en oud-inwoners van Easterlittens. De gemeente Littenseradiel tastte eveneens in de buidel.
Het lukte in 2013 het noodzakelijke bedrag – ruim een ton – bij elkaar te krijgen. Toen – november 2013 – kon aan de restauratie van het orgel begonnen worden. De werkzaamheden omvatten in hoofdlijnen restauratie van de windladen, herstel van het pijpwerk en de windvoorziening, waaronder het vervangen van de windmotor. Algemeen kan worden gezegd, dat het orgel technisch helemaal gerestaureerd is. De vormgeving van het pedaalklavier uit de jaren ’60 werd gecorrigeerd. De veerconstructie die Vaas & Bron in 1961 aan het pedaal had toegevoegd is gerespecteerd en gerestaureerd. Het orgel hoefde op de vormgeving van het pedaal na bij de restauratie van 2013-2014 niet veranderd te worden, omdat het orgel in de loop van de tijd niet of nauwelijks gewijzigd is. De orgelkast werd opnieuw geschilderd en voorzien van bladgoud.
Voor het eerst sinds jaren is het instrument dus sinds juni 2014 weer in volle glorie te beluisteren en te bekijken. Adviseur bij de orgelrestauratie was Theo Jellema. Orgelmakerij Bakker & Timmenga tekende voor de restauratiewerkzaamheden. Het schilderwerk aan het orgel werd gedaan door Eppie Veenstra Schilderwerken uit Baard.

(registers met Van Gruisen-pijpwerk zijn aangegeven met vG)

Hoofdwerk (C-g3): ): Bourdon 16 vt (vG), Prestant 8 vt (vG), Holpijp 8 vt (vG), Octaaf 4 vt, Roerfluit 4 vt (vG), Prestantquint 3 vt (vG), Octaaf 2vt (vG), Cornet III discant, Basson 8 vt bas, Trompet 8 vt discant

Bovenwerk (C-g3): Prestant 8 vt discant, Fluit does 8 vt, Viool de Gambe 8 vt, Salicet 4 vt (vG), Fluittravers 4 vt, Gemshoorn 2 vt; Gereserveerde plaats voor tongwerk

Pedaal (C-d1) aangehangen.

Werktuiglijke registers: Klavierkoppel, Afsluiter Hoofdwerk, Afsluiter Bovenwerk, Tremulant Bovenwerk, Ventiel.


Húns

Húns is een klein terpdorp met ongeveer 100 inwoners, waarvan er 20 tot de protestantse gemeente Húns-Leons behoren. Eén keer in de twee maanden vindt in de Nicolaaskerk een dienst plaats, die gemiddeld door ongeveer 10 personen wordt bijgewoond. De Nicolaaskerk van Húns is gebouwd aan het begin van de 13e eeuw en verhoogd in de 16e eeuw. Het is een klein eenbeukig kerkgebouw van baksteen met halfronde sluiting. De zuidmuur laat een viertal spitsboogvensters – drie grote en een klein exemplaar boven de ingang – zien en is in de 19e eeuw bepleisterd. Deze bepleistering wordt in onze tijd eerder als ontsierend dan verrijkend ervaren. Ook de muur van het koor is gedeeltelijk bepleisterd en voorzien van een spitsboogvenster. Veel boeiender zijn de noord- en de westzijde. Aan de noordzijde zijn de muren opgebouwd met grote gele kloostermoppen, soms afgewisseld met rode steen. In de noordzijde zit één spitsboogvenster. Ook zien we hier twee dichtgemetselde ingangen: een rondbogige uit de bouwtijd en een spitsbogige uit later eeuwen. In de westelijke muur bevindt zich een klein lancetvenster.
De oorspronkelijke zadeldaktoren is al in de 18e eeuw afgebroken en vervangen door het huidige geveltorentje met een houten opbouw. Het torenspitsje is ingesnoerd en wordt in de westgevel door een gepleisterd risaliet ondersteund. De luidklok is veel ouder dan de huidige torenopbouw en werd in 1619 door Hans Falck gegoten. Het uurwerk is van 1929 en zuidwaarts naar het dorp gericht. Het werd vervaardigd door Eijsbouts te Asten.

We zien in de kerk een aantal opvallende elementen. Allereerst vallen de 19e-eeuwse olielampen op, een unicum. Nog maar een paar kerken in Fryslân worden met olielampen verlicht. Tot de restauratie van kerk en orgel in 2013 had de kerk geen elektriciteit.
De blauw geschilderde preekstoel staat tegen de oostelijke koorsluiting. De preekstoel met klankbord heeft toogpanelen tussen gecanneleerde hoekzuilen met een rolwerk bij het rugschot. Het doophek en de kansel stammen nog uit de 17e eeuw. De herenbanken binnen het doophek zijn bij de recente restauratie verwijderd, waardoor rond de kansel meer ‘podiumruimte’ ontstond.

Op de vloer van de kerk liggen een paar mooi gebeeldhouwde zerken, waaronder een priesterzerk uit 1577, dus vlak voor de tijd dat Fryslân definitief protestants werd (Alteratie van 1580). Hij is gemaakt voor Sibren Jacobs, die tot zijn dood pastoor in Húns was. Kenmerkend voor een priesterzerk is een kelk met de hostie, in Húns met ampullen voor water en wijn. In 2012-2013 vond een algehele restauratie plaats van kerkorgel, kerkexterieur en kerkinterieur. De kosten bedroegen met elkaar ruim € 450.000,00.
Wat het exterieur betreft zijn het dak, de gevels, toren, klok en uurwerk helemaal nagekeken en hersteld. Het kerkinterieur is onopvallend gerestaureerd. Stucwerk en tongewelf zijn hersteld. De zachtgroene kleur van banken en lambrisering bleef gehandhaafd. Wat aanwezig was, is zoveel mogelijk gerespecteerd. Op uitdrukkelijk verzoek van de gemeenteleden in Húns is er naast elektriciteit ook een keuken, een toilet en verwarming aangelegd, noodzakelijke voorzieningen voor een ruimer gebruik van de kerk dan alleen voor erediensten. Deze ‘nieuwigheden’ zijn onopvallend aangebracht (bijvoorbeeld het toilet in het vroegere kolenhok). De verwarming bevindt zich onzichtbaar onder elke bank en in de ‘vensterbank’ zijn eveneens onopvallende smalle gleuven aangebracht waar hete lucht uit komt.

Door de bestaande kleuren van het interieur en de acht olielampen (naast de nieuwe spotjes) te handhaven, bleef de oude sfeer gehandhaafd. Behoud van het aanwezige interieur bleek te combineren met een ruimere functionaliteit. Daarmee is aan de uitdrukkelijke wens van de restauratiestichting voldaan. Deze stichting bestond uit kerkelijke en niet-kerkelijke inwoners van Húns, alsmede uit oud-Húnsers die nu elders wonen. Op die manier is getracht de kerk zodanig in te richten dat die ‘draagvlak’ bij de hele Húnser dorpsgemeenschap heeft.

Het orgel

Het orgel stond oorspronkelijk in Leons. De Leeuwarder orgelmaker Willem Hardorff bouwde het instrument rond 1875. Hier zijn overigens geen schriftelijke bewijzen van. Men baseert de identificatie en de datering op de pijpwerkfactuur en de gelijkenis met het uit 1878 daterende Hardorfforgel in de Hervormde Kerk van Brantgum. In 1961/62 is het instrument overgebracht naar Húns, omdat men van plan was de Leonser kerk af te breken, een beslissing waar men later op is teruggekomen. De kerk van Leons werd grondig gerestaureerd in plaats van afgebroken.

Aangezien het plafond van de kerk verlaagd werd, moest het orgel wijken en werd het door Vaas & Bron overgeplaatst naar Húns. Daar staat het nu nog steeds en het verkeert nog in de oorspronkelijke staat met handmatige windvoorziening. Pas met de in 2013 afgesloten restauratie beschikt de kerk over elektriciteit, gas en water. Een windmotor behoorde van 1962 tot 2013 dus tot de onmogelijkheden. Nu is er boven bij het orgel de mogelijkheid voor een windmotor aangelegd maar vooralsnog is ervoor gekozen de handmatige windvoorziening te handhaven.

De restauratiewerkzaamheden aan het orgel omvatten een grondige schoonmaakbeurt en algeheel technisch herstel. De frontpijpen zijn gepoetst na van aangebrachte aluminiumverf te zijn ontdaan en de labialen zijn van nieuw bladgoud voorzien. Het snijwerk aan de kas werd gecompleteerd. Zowel voor oor als oog is er weer sprake van een prachtig instrument. In 2013 werd een restauratie van het orgel afgerond. In de Friese Orgelkrant 2014 werd daarvan melding gemaakt.

De dispositie van het in 2013 door de orgelmakerij Bakker & Timmenga uit Leeuwarden gerestaureerde instrument luidt als volgt:

Manuaal (C-f3): Prestant 8 vt, Holpijp 8 vt, Viool de Gambe 8 vt, Octaaf 4 vt, Fluit d’ amour 4 vt, Woudfluit 2 vt, Salicet 2 vt en Dulciaan 8 vt. (Het laatste register is in 1883 door de firma
Bakker & Timmenga op een gereserveerde sleep gezet.)

Pedaal (C-g) aangehangen


Spannum

Het terpdorp Spannum, dat tegenwoordig zo’n 275 inwoners telt, is lange tijd alleen maar over vaarten en door de landerijen bereikbaar geweest. Pas in de tweede helft van de 19e eeuw kwam er een verbinding over de weg. Aan die weg kwam nieuwe bebouwing tot stand waardoor het dorp zijn langgerekte vorm kreeg.
Vlak na 1332 kwam er een uithof van het grote klooster Lidlum bij Oosterbierum. In 1586 lieten plunderende Spaanse legerbendes een spoor van vernieling achter in Spannum en omgeving. De bestaande kerk – gewijd aan Sint Remigius – toren en pastorie gingen grotendeels in vlammen op. Er vielen vele doden en ook school en schoolmeestershuis werden verwoest. Kerk en toren waren tegen 1600 weer opgebouwd van gemêleerd gele moppen. Uit die tijd stammen ook de klokken in de toren: een klok uit 1590 gegoten door Thomas Both en een klok uit 1620 van Hans Falck. In 1943 werden beide klokken door de Duitsers gevorderd. Na de oorlog konden beide klokken worden achterhaald en weer in de toren van Spannum worden teruggehangen.
Alleen de noordmuur laat nog oud baksteenmateriaal uit de tijd van omstreeks 1600 zien. De oude smalle kerk is in de loop van de geschiedenis sterk gewijzigd. Zuidmuur en koor werden in de 19e eeuw beklampt (wellicht al eerder).

Tegen de noordmuur staan twee forse steunberen. Aan de westelijke kant van de noordmuur bevindt zich een grote spitsboognis, een al vroeg met moppen dichtgezet venster, waar onderin weer kleine vensters zijn aangebracht. In het midden van deze muur is een rondbogig spoor van een dichtgemetselde ingang te zien. Verder bevinden zich hier twee spitsboogvensters en achter de oostelijke steunbeer staat een paviljoentje tegen de kerk gebouwd. Dat is het in 1910 gebouwde ketelhuis voor de centrale verwarming die toen werd aangelegd.
Het koor en de zuidmuur hebben penanten en grote spitsboogvensters met traceringen van ijzer. In het westelijke travee van de zuidmuur zit de ingang. Boven deze ingang is een steen aangebracht met een vers dat aan ds. Nauta wordt toegeschreven. Deze predikant stond van 1783 tot 1826 in Spannum en Edens (Iens).
De brede laatgotische zadeldaktoren is bijna even breed als de kerk. De toren is drie geledingen hoog en is versierd met diepe nissen van uiteenlopende vormen, die het bouwwerk een grote plasticiteit geven. Aan de noordzijde en oostzijde van de toren ontbreken de nissen in de tweede geleding. De galmgaten bevinden zich aan alle vier zijden in de derde geleding. De toren wordt bekroond met een zadeldak van jongere datum. De zadeldaktoren van Spannum geldt als één van de mooiste van Fryslân. Een gedenksteen in de zuidmuur herinnert aan de vernieuwing en verbetering van de toren in 1742. Uit dat jaar dateert ook de huidige zadeldakbekroning. De namen van de bij deze ‘torenrestauratie’ betrokken grietman, predikant en kerkvoogden staan in de gedenksteen vermeld.
De westelijke torenmuur heeft een ingang in een hoge, diepe nis met een gedenksteen uit 1930. In dat jaar werd de toren weer gerestaureerd.

Het kerkinterieur

De kerk bezit nog veel eikenhouten interieurstukken uit de 17e eeuw. Fraai uitgevoerd is het snijwerk op de zijschotten van de banken. De voorstellingen zijn allemaal verschillend (bloem- en bladornamenten, bloemboeketten, ranken, een hoorn des overvloeds, een arend en een uil). Later geplaatste vervangende banken zijn in dezelfde stijl gemaakt, compleet met de versieringen. De kansel met zeskantig klankbord heeft een kuip met gekorniste panelen en gecanneleerde Korintische hoekzuilen. Preekstoel, merendeel van de banken, doophek en avondmaalstafel dateren uit de 17e eeuw. De twee overhuifde herenbanken zijn 18e-eeuws. 18e-eeuwse elementen zijn verder: de twee rijk omlijste psalmborden aan de noordmuur en de lezenaar met gesneden voorstuk op het doophek.

Opvallend is een groot bord aan de noordmuur. Hierop bevinden zich een afbeelding van Mozes en de tekst van de tien geboden. Achter op het bord staat: ‘Ano 1729 is deese kerck vernieuwdt als kerckvoogden waaren Jan Leenerts en Claas Japicks door Rinse Wobbes betimmert’. Dit bord doet vermoeden dat de Spannumer kerk een koorafscheiding heeft gehad, die met de verandering van de inrichting vanwege de overgang naar het protestantisme is verwijderd. De kerkinrichting werd in de 19e eeuw protestants waarbij ook de preekstoel werd verplaatst (van zuidmuur naar koorafsluiting), het koor bij de kerkruimte werd gevoegd en de opstelling van de banken werd aangepast. De oude avondmaalstafel bleef bewaard. Het interieur wordt overdekt door een houten tongewelf dat in 1959 geheel werd vernieuwd.
Bij de kerkrestauratie van 2014 is de inrichting in grote trekken gelijk gebleven. De niet-originele scheidingswand tussen voorkerk en kerkzaal is afgebroken en een nieuw aangebrachte wand is iets opgeschoven, waardoor de kerkzaal iets kleiner is geworden en enkele rijen banken zowel voorin als achterin moesten verdwijnen. Bijgevolg ontstond in de v oorkerk echter meer ruimte waardoor enkele voorzieningen (zoals een keuken en toilet) mogelijk werden. De orgeltrap werd vernieuwd en de kerkenraad moet voortaan onderin de toren vergaderen.
Koor, koorhek, kansel en herenbanken (waarvan enkele binnen het koorhek) zijn niet van plaats veranderd. De vloer in dit gedeelte van de kerk is opgehoogd door een podium aan te brengen. Onder deze podiumvloer ligt een grote grafsteen van Jonkheer Sybrandt Goffes van Roorda. De beeldhouwer van deze grafsteen was Vincent Lucas. Sybrandt komt in 1550 voor op de lijst van Friese Edelen en woonde op Groot Duinterp, een stins, te Spannum. Hij werd begraven in het klooster te Anjum.
Bij de aanleg van de centrale verwarming in 1910 is hoogstwaarschijnlijk een houten vloer in het middenpad aangelegd. Onder deze vloer lagen de verwarmingsbuizen. In 2014 is deze vloer verwijderd, waardoor enkele grafzerken nu zichtbaar zijn geworden. De stoelen die in het middenpad zitplaatsen boden, zullen waarschijnlijk niet, of maar voor een klein deel, terugkeren. Overigens is de hele vloer van de kerk hersteld, een operatie waarvoor alle kerkbanken tijdelijk verwijderd moesten worden.
In de Sint Remigiuskerk wordt nog twee tot driemaal per maand een dienst gehouden.

De balustrade op de orgelgalerij heeft aan weerszijden van het orgel een andere kleur gekregen: de witte tint die correspondeerde met de kleurstelling van het orgel is na onderzoek vervangen door oud eiken, hetgeen meer in overeenstemming met de rest van het kerkinterieur is.
Tegen de torenmuur op de galerij achter het orgel is een draagbaar uit 1791 met tekst opgehangen. Deze draagbaar bevond zich altijd op de begane grond, een eenvoudiger draagbaar bevindt zich daar nu nog, onderin de toren.

Vondsten

Bij een restauratie worden meestal bijzondere vondsten gedaan. Bij de recente kerkrestauratie in Spannum was dat niet anders.
Zowel in de noord- als zuidmuur is achter de lambrisering een dubbele laag tufsteen aangetroffen. In het koor bleek zich een oude tufstenen fundering te bevinden. Waarschijnlijk betreft het een deel van de koorsluiting van de vroegere tufstenen kerk. Er zijn vooral tegen de noordmuur van het schip veel ‘glasfragmenten’ gevonden. Het vermoeden bestaat dat deze voor een deel afkomstig zijn van gebrandschilderd glas dat ergens tussen de 16e en 18e eeuw door Provinciale Staten aan de Spannumer kerk geschonken is.
Uit mozaïektegeltjes die gevonden zijn, kan worden afgeleid dat de kerk in Spannum in de 14e eeuw een kleurrijke vloer van deze tegeltjes gehad moet hebben. Opvallend genoeg is geen enkel exemplaar van estriken aangetroffen.
Uiteraard zijn ook scherven van aardewerk gevonden. Zij zijn van na 1600. Bij de restauratie zijn ook restanten van een sarcofaag, een stenen doodskist uit de 11e of 12e eeuw aangetroffen. Tenslotte kunnen in deze korte en onvolledige opsomming van vondsten negen munten vermeld worden, waaronder twee 18e-eeuwse duiten uit Utrecht en Zeeland.

[met dank aan Sytse ten Hoeve uit Nijland, deskundige op het terrein van kerkinterieurs, voor het beschikbaar stellen van informatie over de recente kerkrestauratie in Spannum]

Het orgel

In de 16e eeuw bezat de kerk van Spannum al een orgel getuige een instructie voor de koster die onder meer vermeldde dat het diens taak was ‘opter orgele te speelen’. Omstreeks 1817 bouwde Jan Pieter Radersma uit Wieuwerd een nieuw orgel. Hij overleed echter tijdens de bouw van het orgel, waardoor het pas in 1819 werd voltooid door Lambertus van Dam. In 1911 verkeerde dit orgel in zo’n slechte staat dat het werd vervangen door een nieuw orgel van Bakker & Timmenga (B&T). Het oude orgel werd in 1913 overgeplaatst naar de hervormde kerk in Metslawier. In 1985-86 werd het daar door Mense Ruiter Orgelmakers weer in de oorspronkelijke staat van 1819 ‘terug gerestaureerd’.

Het orgel uit 1911 werd in 1926 door B&T uitgebreid en in 1959 vond restauratie plaats door Orgelmakerij Reil uit Heerde, waarbij het instrument enigszins werd gewijzigd. Op het hoofdwerk werd het discantregister Cornet III vervangen door een Quint 2 2/3 voet en de Mixtuur werd van II-IV veranderd in III-VI. Op het nevenwerk werd de Aeoline 8 voet vervangen door een Sesquialter II. Orgelmakerij Reil heeft sinds 1959 het orgel in onderhoud. Sinds dat jaar is het instrument ongewijzigd gebleven. Het orgel krijgt via een windmotor lucht, maar de handmatige windvoorziening is nog in tact. In 2014 is wél de kerk, binnen en buiten, maar niet het orgel gerestaureerd.

De huidige dispositie van het orgel luidt als volgt:

Hoofdwerk (C-f3): Bourdon 16 vt, Prestant 8 vt, Holpijp 8 vt, Viola 8 vt, Octaaf 4 vt, Fluit 4 vt, Quint 2 2/3 vt, Octaaf 2 vt, Mixtuur III-VI en Trompet 8 vt.
Nevenwerk (C-f3): Roerfluit 8 vt, Salicionaal 8 vt, Fluit 4 vt, Woudfluit 2 vt, Sesquialter II en Klarinet 8 vt.
Pedaal (C-d1): Subbas 16 vt, Prestant 8 vt en Octaaf 4 vt.
Werktuiglijke registers: Manuaalkoppel, Pedaalkoppel, Tremulant en Ventiel.


Het dorp Dronryp

Dronryp (Dronrijp) is een terpdorp dat enkele eeuwen voor het begin van onze jaartelling op een kwelderwal ontstond. Het was aanvankelijk een agrarische nederzetting waarvan de bebouwing zich rond de kerk concentreerde. In de 16e kwam een verbinding over het water tussen Leeuwarden en Harlingen tot stand. Toen die in de 17e eeuw tot een trekvaart werd verbeterd, ontstond op de kruising van de doorgaande weg en de trekvaart een tweede dorpskern. Hier vonden vooral activiteiten op het gebied van handel, ambachten en logementen plaats. In 1842 kwam Dronrijp aan de weg van Leeuwarden naar Harlingen te liggen en in 1863 met een halte aan de spoorlijn Leeuwarden-Harlingen. In de loop van de 19e eeuw groeiden beide nederzettingen aan elkaar. De trekvaart werd in 1940 grotendeels gedempt, maar in 1951 werd kwam het Van Harinxmakanaal tot stand. Nadat de groei van het dorp in de crisisjaren van de 20e eeuw was gestagneerd, bloeide het dorp weer op vanaf de zestiger jaren toen het een forensendorp werd. Het dorp telt momenteel zo’n 3500 inwoners. Langs de oude Rijksstraatweg (van 1842) heeft zich de laatste decennia een strook nieuwe bedrijven gevestigd.
Dronrijp kent enkele architectonisch interessante gebouwen, zoals onder andere de rooms-katholieke kerk, het nabijgelegen vrouwengasthuis Vredenhof en het buiten Schatzenburg ten noorden van het dorp en ervan gescheiden door de autosnelweg A31. Het meest dominante gebouw van het dorp is ontegenzeggelijk de (Sint-)Salviuskerk.

De Salviuskerk

De Sint-Salviuskerk (bijgenaamd: d'Alde Wite oftewel de Oude Witte) was oorspronkelijk een romaanse kerk, gebouwd in de 12e eeuw. Van die 12e-eeuwse kerk resteren nog stukken muur aan de noordzijde van de huidige kerk. In de 14e eeuw werd de kerk verlengd. In 1504 vond een verbouwing plaats, waarbij de kerk werd verhoogd en van een vijfzijdig gesloten koor werd voorzien. Tevens werd de zuidmuur veranderd. Door deze aanpassingen kreeg de kerk een overwegend gotisch uiterlijk. De eenbeukige kerk is gedekt door een houten tongewelf. De toren uit 1544 heeft een door Geert van Wou gegoten klok uit 1493. De vierkante torenromp is twee geledingen hoog. Aan de westzijde bevindt zich een ingang. De tweede geleding heeft aan elke zijde twee ranke spitsboognissen met rijke gotische traceringen. Hierop volgt een omgang met een achtzijdige bakstenen lantaarn met galmgaten en daar weer boven een fantasievolle spits. Vanaf de A31 een indrukwekkend geheel.
De zuidingang heeft een fronton met een doodshoofd tussen twee obelisken. Naast de ingang bevindt zich een memoriesteen ter nagedachtenis van Eise Eisinga, vooral bekend als de maker van het planetarium (1781) in Franeker. Na 1787 moest hij, omdat hij als patriot met de lokale en provinciale autoriteiten in conflict kwam, vluchten uit Franeker. Hij keerde in 1795 na de Franse omwenteling via het Groninger Visvliet terug naar Franeker. Vervolgens werd Eise Eisinga buitengewoon hoogleraar aan de Franeker Academie, tot deze in 1811 werd gesloten. Hij ligt op het kerkhof van de Salviuskerk begraven. De ouderlijke woning van Eise Eisinga bevindt zich op 100 meter afstand van zijn laatste rustplaats. Tegenover zijn geboortehuis staat een borstbeeld om hem te herdenken.
Aan de zuidzijde zit een hagioscoop, gevuld met in en rond de kerk gevonden glasscherven.
Het fronton boven de oostingang heeft drie beelden van de deugden, zoals Caritas. In dit fronton zijn de wetstafels en het evangelieboek aan weerszijden van een pelikaan te zien. Beide ingangen, de zuidelijke en de oostelijke, zijn gemaakt in 1650, toen een aanvang met een protestantse (her)inrichting van de kerk werd gemaakt. Het altaar aan de oostkant van de kerk moet toen verwijderd zijn.

De kerk heeft zeven overhuifde herenbanken, bekroond met opzetstukken. De herenbanken stammen alle zeven uit de 17e eeuw en zijn geplaatst tegen de noordmuur en tegen de aan de oostzijde getimmerde wand die het koor afsluit. De herenbanken waren eigendom van de bewoners van de states, de vaak adellijke dorpselite. Verder bevinden zich in de kerk vijf 18e-eeuwse psalmborden en een groot aantal grafzerken uit de 16e, 17e en 18e eeuw. De zeshoekige preekstoel tegen de zuidwand heeft een achterschot en een achthoekig klankbord met een stralende zon en wordt omsloten door een doophek. De protestantse inrichting ‘rondom het woord’ is vooral gerealiseerd door de wand die in het midden van de 17e eeuw is aangebracht en het koor afsloot.
In de 19e eeuw is aan de noordzijde van de kerk een twee lagen hoge consistoriekamer aangebouwd. De verdieping ervan is voorzien van spitsboogvensters.
Over het exterieur en interieur van de (Sint-)Salviuskerk is een schat aan informatie te vinden in het boek ‘Sint Salvius op de terpen; Dronrijps Heerlijk Hoogtepunt’. Dit boek is voor 25 euro in de kerk verkrijgbaar.

Het orgel en de orgelbouwers Bader

Het Bader-orgel in de Salviuskerk is het oudste van de in Fryslân aanwezige orgels. In het orgelfront staat 1653 als bouwjaar vermeld, maar het orgel is later opgeleverd. Mede door het kwalitatief hoogstaande werk van de orgelbouwers Bader kan de tweede helft van de 17e eeuw als een eerste bloeiperiode in de Friese orgelbouw worden beschouwd. Helaas zijn veel orgels uit die periode verloren gegaan.
Vader Daniel Bader werd waarschijnlijk rond 1570 in Westfalen geboren. In 1637 voerde hij herstelwerkzaamheden aan het Van Covelens-Niehoff-orgel in de Martinikerk van Franeker uit. In1638 is hij waarschijnlijk bij werkzaamheden aan het orgel in Appingedam overleden. Twee zoons, de broers Arnold en Tobias, zijn de Friese tak van de orgelbouwers Bader gaan vormen. De in Antwerpen geboren Arnold verwierf in 1645 het burgerrecht van Leeuwarden. Hij bouwde in Stiens (1647), IJlst (1648) en Koudum (1651). De bouw van het orgel in Dronrijp nam enkele jaren in beslag, van 1653 tot 1657. Tijdens de bouw overleed Arnold Bader, in de winter van 1566-1567. Zijn broer Tobias Bader voltooide het orgel. Voor de vervaardiging van de orgelkas is Jacob Cornelisz grotendeels verantwoordelijk geweest. De werkzaamheid en samenwerking van beide broers in Dronrijp wordt bevestigd door de cartouche onder het front van het onderpositief.

Een derde broer was Hans Heinrich, die naam heeft gemaakt als bouwer van het prachtige orgel in de Walburgkerk te Zutphen. Omstreeks 1660 voltooide Tobias Bader in Ternaard het grootste Bader-orgel van Fryslân. De prachtige orgelkas bleef vrijwel ongeschonden bewaard. In 1666 begon hij, geassisteerd door zijn neef Conrad, aan de bouw van een nieuw orgel in Arum. Tijdens de bouw van dat orgel moet Tobias kort na mei 1666 zijn overleden. Conrad Bader overleed op 42-jarige leeftijd in Anjum tijdens de bouw van een nieuw orgel waaraan hij in 1667 was begonnen. Zijn grafsteen bevindt zich in de westbouw van de Michaëlkerk in Anjum.
Helaas heeft in Fryslân weinig van het werk van de Baders de tijd overleefd. In Stiens, IJlst en Koudum bleef alleen pijpwerk van Bader in de huidige Van Dam-orgels bewaard. Van de Bader-orgels in Raerd (Rauwerd) en Terband is helemaal niets bewaard gebleven.
Met de dood van Conrad komt tevens een einde aan de betrokkenheid van de familie Bader bij het onderhoud van het orgel in de Salviuskerk in Dronrijp.

1653/57-1788

De kerk van Dronrijp bezat al in de 16e eeuw een orgel, vrijwel zeker daterend uit de voorreformatorische tijd. Omdat dit oude orgel pas in 1686 werd verkocht, is het denkbaar dat de Salviuskerk een poos twee orgels heeft gehad. Het oude orgel zou dan tegen de noordmuur opgesteld zijn geweest.
In het begin na de Alteratie (1580 in Friesland) was het gebruik van een orgel in de ‘gereformeerde’ eredienst niet gewenst. Na verloop van tijd ontstond behoefte om de chaotische gemeentezang met behulp van orgelbegeleiding beter te laten verlopen. In het Noorden van Nederland is daarmee relatief vroeg begonnen. Toen ontdekte men al gauw dat de oude, veelal kleine orgels slecht op deze nieuwe taak waren berekend. Tegen deze achtergrond moet het contract voor de bouw van een nieuw orgel dat de kerkvoogden uit Dronrijp met Arnold Bader in 1652 sloten, worden gezien.
Het front van het Bader-orgel in Dronrijp ademt de geest van het classicisme. Zuilen met Ionische kapitelen dragen de galerij. Hierop zijn zuilen met Korinthische kapitelen geplaatst die tot aan de frontvoet van het grote front reiken. De indeling van de pijpvelden lijkt voor een groot deel op die van het orgel in Zutphen. In het grote front spreken de 45 pijpen van de Prestant 8 voet en in het kleine front spreken precies de 45 pijpen van de Prestant 4 voet. De manualen hebben dus 45 toetsen, wat komt door de destijds gebruikelijke toepassing van het kort octaaf (weglating van de toetsen Cis, Dis, Fis en Gis in het onderste octaaf). De klavieromvang was dus CDEFGA-c3. Of het orgel bij oplevering al een aangehangen pedaal had, is niet zeker. Oorspronkelijk bezaten beide fronten beweegbare frontluiken.

In sommige perioden onderhield de organist het instrument, in andere perioden zorgden bekende orgelmakers als Jan Fransen, Jan Harmens en Johannes Spoorman voor het onderhoud. In 1720 is waarschijnlijk een aangehangen pedaal aangebracht. Grote herstelwerkzaamheden werden in 1764 opgedragen aan Albertus Anthoni Hinsz. Exacte gegevens omtrent de aard van die werkzaamheden zijn niet voorhanden. Daarom is de oudst bekende dispositie-opgave van het orgel in Dronrijp te vinden in de beroemde publicatie (uit 1788) van grietman-orgeldeskundige Knock:

Manuaal: Bourdon 16 voet; Praestant 8 voet disc. 2 sterk; Baardpyp 8 voet; Octaaf 4 voet disc. 2 sterk; Waldfluit 2 voet; Quintfluit 3 voet; Mixtuur 4, 5, 6, st.; Sexquialter 2 st.; Trompet 8 voet.

Rug-positief: Praestant 4 voet; Quintadeen 8 voet; Holpyp 8 voet; Fluit 4 voet; Octaaf 2 voet;
Spitsfluit 2 voet disc.; Sifflet 1½ voet; Mixtuur 3 a 4 st.; Voxhumana 8 voet.

Knock vervolgt: “Verders nog 2 Tremulanten, Afsluiting van het positief, Koppeling en Windlossing. Het orgel heeft drie Blaasbalgen, en onder is het Clavier kort Octaaf. Is gemaakt door Arn. en Tob. Baders, in ’t jaar 1653. Het munt boven veele andere uit in aangenaamheid, en doordringendheid van geluid; inzonderheid is de Voxhumana hier zeer fraai.”

1788-1917/18

De opmerkzame lezer ziet in dat Knock de situatie van ná 1764 weergeeft en dat die niet geheel met die van 1657 overeen hoeft te komen. Het rugpositief was in werkelijkheid een onderpositief. In 1798 werd het orgel hersteld en gestemd door Lambertus (I) van Dam. Wat de herstelwerkzaamheden inhielden, is eveneens onbekend. In 1822 onderzocht de organist van de Grote Kerk in Leeuwarden het orgel. Dat resulteerde in een ‘aanzienlijke reparatie’ door L.J. en J. van Dam. De orgelmakers Van Dam uit Leeuwarden bleven daarna voor het onderhoud en stemmen van het orgel zorgen.
In de eerste helft van de 19e eeuw is het uiterlijk van het orgel gewijzigd. In 1820 en 1843 werd het orgel geverfd. Voor een deel hing dit waarschijnlijk samen met wijzigingen in het kerkinterieur. Wellicht hadden de reparatiewerkzaamheden aan het orgel in 1823 ook te maken met de verfbeurt van 1820. Van vóór 1843 bleef een tekening van het orgel bewaard, gemaakt door de schilder van dat jaar, J.K. Wassenaar. Ook is er een foto van het orgel uit omstreeks 1900. Vergelijking van de beide afbeeldingen is interessant: a. de oorspronkelijke luiken zijn op beide afbeeldingen verdwenen; b. op de tekening van Wassenaar heeft de hoofdwerkkas vleugelstukken, die op de foto van rond 1900 ontbreken. Toch is er wat diverse details van het orgel betreft, een grote overeenkomst tussen beide afbeeldingen: c. de orgelkas moet qua bouwkundige structuur op beide afbeeldingen nog in de oorspronkelijke staat verkeren; d. zowel op de tekening van Wassenaar als de foto van circa 1900 komen de trompe-l’oeil geschilderde wanden aan weerskanten van het orgel voor. Omdat de claviatuur zich aan de achterkant van het orgel bevond, scheidden die wanden de organist volledig van de kerkruimte.
Van 1845 tot ongeveer 1880 was het onderhoud in handen van Willem Hardorff en daarna tot 1907 van zijn schoonzoon J.F. Kruse. In 1849 verrichtte Willem Hardorrf herstelwerkzaamheden waarbij tevens de dispositie op twee punten werd gewijzigd, waardoor zachtere en lieflijker klanken hun intrede in het orgel deden. In 1864 verving Hardorff de drie spaanblagen door een magazijnbalg. In 1883 verrichtte Kruse herstelwerkzaamheden. Waarschijnlijk is toen aan de frontpijpen gewerkt. In 1906 stemde Kruse het orgel voor het laatst.

Na zijn dood in 1907 kwam het orgel in onderhoud bij de firma Bakker & Timmenga. Nadat besloten was het orgel van Boksum te veranderen, zou het instrument in Dronrijp rond 1917 (ondanks twee vervangen registers en een nieuwe windvoorziening) nog het enige 17e-eeuwse orgel van Friesland zijn, met springladen en een kort octaaf). Aan die uitzonderingspositie kwam snel een einde.

Ombouw in 1917/18 en wijzigingen daarna

De kerkvoogden gingen akkoord met een door A. Timmenga namens de orgelmakerij Bakker & Timmenga (B&T) ingediend plan tot ingrijpende wijziging van het Bader-orgel akkoord. Het plan had grote consequenties voor zowel het uiterlijk als het inwendige van het instrument.
Het onderpositief werd van de kas losgemaakt en naar voren geplaatst. In het ontstane gat kwam een wand waarin een geheel nieuwe claviatuur werd aangebracht. De bespeling van het orgel ging dus van achter naar voor. Het onderpositief veranderde in een rugwerk. Dit betekende dat de orgelgalerij ook naar voren opgeschoven werd, evenals de balustrade. Aan de geïsoleerde positie van de organist kwam daarmee een einde. De trompe-l’oeil geschilderde wanden aan weerszijden van het orgel werden aan het oog onttrokken door het aanbrengen van opberghokken.
De wijzigingen beoogden ook het verkrijgen van een normale klavieromvang. Daartoe moesten nieuwe windladen worden gemaakt, hetgeen ook de aanleg van nieuwe mechanieken en nieuwe klavieren betekende. De orgelmakers waren van de oudheidkundige waarde van het orgelmeubel doordrongen, maar de muzikale waarde van het instrument werd geheel veronachtzaamd: het moest en zou worden aangepast aan de stand der techniek op dat moment. Gelukkig kreeg het nieuwe instrument wel sleepladen met een mechanische tractuur. Voor de registertractuur paste de firma voor het eerst een pneumatisch systeem toe. Dit opende de weg naar registreer-hulpmiddelen (bijvoorbeeld een forteknop voor elk klavier). De balg uit 1864 werd verplaatst maar bleef in functie. Het pijpwerk zou zoveel mogelijk worden hergebruikt, zij het ‘na grondige reparatie’. De grootste pijpen van veel registers die bewaard bleven, sneuvelden daardoor toch (bijvoorbeeld de bas van de Bourdon 16 voet en de eerste acht tonen van de Baarpijp en Holpijp 8 voet). Timmenga stelde een nieuwe dispositie samen. Twee registers verdwenen, de Quintfluit 3 voet werd veranderd tot een Gemshoorn 4 voet en twee registers werden met elkaar verwisseld. Veel frontpijpen werden stom en alle frontpijpen werden met aluminiumverf bestreken. De orgelkassen werden ‘ontverfd’ zodat een mooi blank eiken meubilair zou ontstaan.
Begin 1918 rondde de orgelmakerij B&T de restauratiewerkzaamheden af. De dispositie luidde toen als volgt:

Hoofdwerk: Bourdon 16 voet, Prestant 8 voet, Baarpijp 8 voet, Viola 8 voet, Octaaf 4 voet, Gemshoorn 4 voet, Octaaf 2 voet, Mixtuur 2-3-4 sterk, Cornet discant (gereserveerd) en Trompet 8 voet.
Rugwerk: Holpijp 8 voet, Gamba 8 voet, Voix Céleste 8 voet, Prestant 4 voet, Fluit 4 voet, Woudfluit 2 voet, Vox Humana 8 voet en Tremulant.
Pedaal: aangehangen.
Koppels: HW-Ped en RW-Ped.

De Gamba en de Voix Celeste werden rond 1918 als onvermijdelijk registerduo beschouwd. Zij werden uit de beide Hardorff-registers van 1849 geformeerd op het rugwerk. Samen met andere wijzigingen betekende dit dat de Bader-klank met typische laat-19e-eeuwse klankkleuren werden vermengd. Na 1918 vonden nog een paar wijzigingen plaats: in 1926 werd de oude Vox Humana 8 voet van het rugwerk verwijderd. Er kwam een nieuw vervaardigd tongwerk voor in de plaats. Tevens werd een nieuwe tremulant geplaatst. In 1929 kwam er een elektrische windmachine. In 1930 onderging het orgel uiterlijk nog een verandering: aan de kas van het hoofdwerk werden gesneden vleugelstukken aangebracht. Gedurende de hele 20e eeuw bleef het onderhoud in handen van B&T.

Restauratie 1998 – 2002

Begin jaren negentig van de vorige eeuw bleek dat er sprake was van lekkage in de windvoorziening en windladen, slijtage in de mechanieken en ernstige vervuiling. Daarop stelde de kerkvoogdij Jan Jongepier als adviseur aan, die in 1993 met een rapport en restauratieplan kwam. In dat plan werden verschillende opties voor herstel aangedragen. Daarbij stond echter van meet af aan voorop dat herstel van het orgelmeubel prioriteit moest krijgen. Dit uitgangspunt heeft belangrijke consequenties voor de aanpak van het inwendige van het instrument. In een later stadium werd besloten het instrument zoveel mogelijk terug te restaureren naar de situatie van 1653-1657. De restauratiewerkzaamheden werden aan de orgelmakerij Bakker & Timmenga uit Leeuwarden gegund. De kerk werd van 1997 tot 2001 gerestaureerd. De orgelrestauratie kwam daar ongeveer een jaar achteraan. Vlak vóór het begin van de kerkrestauratie werd het binnenwerk van het orgel begin 1997 gedemonteerd. Een jaar later was het onderzoek naar en de documentatie van de circa 600 bewaard gebleven Bader-pijpen afgerond. De conclusies waren:
– de oorspronkelijke samenstelling van de Mixtuur kon worden gereconstrueerd
– van de in 1917-1918 verdwenen Sexquialter bleek nog een deel aanwezig te zijn
– 33% van de in 1917-1918 verdwenen 1½-voets Sifflet (onderpositief) werd teruggevonden
– in het in 1917-1918 vernieuwde groot octaaf van de Trompet 8 voet bleken de oorspronkelijke kelen en tongen van de tonen CDEFGABH nog aanwezig te zijn
– aan de hand van de buiten gebruik gestelde frontpijpen kon de oorspronkelijke toonhoogte worden teruggevonden. De aangetroffen maten van kernspleten en voetopeningen waren eveneens van groot belang voor de kennis omtrent het Bader-klankbeeld
– de discantverdubbelingen van de registers Prestant 8 voet en Octaaf 4 voet (hoofdwerk) bleken vrijwel compleet bewaard te zijn.
Gaandeweg de werkzaamheden werd steeds meer informatie omtrent de oorspronkelijke orgelkas en de claviatuur verkregen. De claviatuur kwam weer in de achterwand. Tal van onderdelen, zoals toetsbeleg en registerknoppen, werden naar 17e-eeuwse voorbeelden nieuw gemaakt. Er werd tevens een nieuw aangehangen pedaal gemaakt; uit 1917-1918 werd alleen de orgelbank gehandhaafd. De magazijnbalg uit 1864 werd vervangen door twee spaanbalgen van Van Dam die bij de orgelmakerij B&T in opslag lagen. Zij kregen een plek op de oorspronkelijke plaats in de toren, waar weer een balgvloer aangebracht werd.
Alle windkanalen werden nieuw gemaakt en het orgel kreeg ook drie nieuw windladen, twee voor het hoofdwerk en één voor het onderpositief. De speel- en registermechanieken werden eveneens nieuw gemaakt. Steeds werden daarbij historische voorbeelden gebruikt. Voor de dispositie werd die van Knock uit 1788 gekozen. Omdat over de precieze veranderingen die Hinsz in 1764 in de Sexquialter (hoofdwerk) en de Spitsfluit (onderpositief) aanbracht, niets bekend is, kon daarmee geen rekening worden gehouden. Vrijwel alle 600 Bader-pijpen konden op hun oorspronkelijke plaats teruggezet worden. Niettemin moesten bij veel oude reeksen pijpen nieuwe worden bijgemaakt. Vier registers van het onderpositief moesten tenslotte helemaal nieuw gemaakt worden: de Mixtuur en Spitsfluit die in 1849 verdwenen, de Quintadeen 8 voet die in 1917/18 verdween én de Vox Humana die pas in 1926 verwijderd werd. Bij de vervaardiging van de nieuwe pijpen konden verschillende historische voorbeelden worden gebruikt (bijvoorbeeld het Bader-orgel in Zutphen voor de Quitadeen). Bij de intonatie is uitgegaan van de situatie vóór 1917/18. Als temperatuur werd gekozen voor een variant van de middentoonstemming.

De dispositie vanaf 2002 (met registervermelding in de volgorde op de windladen):

Hoofdwerk (I): Prestant 8 vt, Bourdon 16 vt, Baarpijp 8 vt, Octaaf 4 vt, Quinfluit 3 vt, Sexquialter 2 sterk, Woudfluit 2 vt, Mixtuur 4-5-6 sterk, Trompet 8 vt
Onderpositief (II): Prestant 4 vt, Holpijp 8 vt, Quintadeen (nieuw) 8 vt, Fluit 4 vt, Octaaf (geheel origineel Baderpijpwerk) 2 vt, Spitsfluit (nieuw) 2 vt discant, Sifflet 1½ vt, Mixtuur (op 3 Baderpijpen na nieuw) 3-4 sterk, Vox Humana (nieuw) 8 vt.
Pedaal: aangehangen aan hoofdwerk.
Manuaalomvang: CDEFGA-c3. Pedaalomvang: CDEFGA-d1.
Werktuiglijke registers: Schuifkoppel voor de manualen, twee afsluitingen, tremulant.


En wat er daarna gebeurde

Nog maar kort na de restauratie die in 2002 werd afgerond, ontdekte orgelmakerij Bakker & Timmenga (B&T) in Dronrijp een ernstig probleem. Het ging om een probleem dat zich niet alleen in Dronrijp voordeed, ook beroemde Nederlandse orgels in de Grote kerk in Alkmaar, de Walburgkerk in Zutphen, de Pieterskerk in Leiden en de Martinikerk in Groningen bleken met hetzelfde fenomeen te kampen te hebben. Elders in Europa deed het probleem zich eveneens voor. De pijpen van orgels die vaak meer dan 300 jaar oud zijn, blijken – ondanks een recente restauratie – aangetast te worden door loodcorrosie (‘loodvraat’). De aantasting kan zo ver gaan dat gaten in de orgelpijpen vallen of dat ze door hun voeten zakken. Heel wat aangetaste pijpen zijn zelfs zo ernstig aangetast dat er geen metaal overblijft en er geen geluid meer kan worden voortgebracht.
Het Göteborg Organ Art Centre (GOArt), onderdeel van de universiteit van Göteborg in Zweden, deed vanaf 2002 onderzoek naar dit probleem. Aanleiding was de ontdekking van professor Armin Schoof, organist van het gotische Stellwagen-orgel in de Sankt Jacobikirche in het Duitse Lübeck, dat de frontpijpen die dateerden uit 1515 geen geluid meer gaven.
Terwijl het orgel in 1978 nog grondig was gerestaureerd. Met steun van de Europese Gemeenschap startte GOArt in 2003 een internationaal onderzoeksproject onder de naam Collapse (Corrosie van lood en lood-tinlegeringen van orgelpijpen in Europa). Het Fraunhofer Institut te Bremen deed eveneens onderzoek naar de problematiek, waarbij historische orgels in Nederland, België, Duitsland, Italië en Zweden onder de loep werden genomen. In laboratoria werden mogelijke oorzaken van de corrosie onderzocht. Al deze inspanningen hebben tot diverse hypothesen en veronderstellingen omtrent de oorzaken geleid, maar vooralsnog bestaat er geen duidelijkheid. Mede daarom organiseert het Orgelpark in samenwerking met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed op initiatief van materiedeskundige Wim Diepenhorst op 16 mei van dit jaar een colloquium over het raadselachtige verschijnsel. Het vindt plaats in het Orgelpark te Amsterdam. Nadat in Dronrijp was geconstateerd dat loodcorrosie een groot aantal pijpen zeer had aangetast en er gaten in pijpen vielen of pijpen op soldeernaden open barstten, is in overleg met adviseur Theo Jellema besloten herstelwerkzaamheden in twee fasen uit te voeren. In 2013 heeft Orgelmakerij B&T in samenwerking met Stinkens Orgelpijpmakers (Zeist) een deel van de pijpen extra gereinigd en van een beschermende coating voorzien. Waar nodig zijn voeten vernieuwd.
Wanneer de volgende fase van de herstelwerkzaamheden zal beginnen, is op dit moment nog niet bekend.

JSJ


stuur link via whatsapp stuur link via mail kopieer link naar clipboard