“Dat orgel uit de vijftiende eeuw is mijn beste leermeester geweest”
“Ma guarda! Il nostro famoso organista olandese!” Loopt u door Bologna en laat u de naam van Liuwe Tamminga vallen, dan ontlokt u deze uitspraak aan de meeste Bolognesen. Al ruim 30 jaar woont en werkt Tamminga in Bologna als organist van de op twee na grootste kerk van Italië, de Basilica di San Petronio. Daar is hij inmiddels uitgegroeid tot een autoriteit op het gebied van Italiaanse
(orgel)muziek uit de 16e en 17e eeuw. Prins Claus reed, als hij met zijn gezin in Tavernelle Val di Pesa (Toscane) op vakantie was,
helemaal naar Bologna om Liuwe Tamminga te horen spelen. Liuwe Tamminga werd door het koninklijk huis gevraagd om tijdens de
uitvaartplechtigheid van prins Claus, op 15 oktober 2002, het orgel in Delft te bespelen. Alle reden dus om Tamminga op een mooie
zomerdag op te zoeken in de kerk van Langweer, waar hij zijn concert aan het voorbereiden was.
Zoals zijn achternaam al verraadt, heeft Liuwe Tamminga Friese roots. Hij spreekt nog altijd vloeiend Frysk. Hij is op 25 september
1953 geboren in Hemelum (Gaasterland), woonde een paar jaar in Hommerts (ten zuiden van Sneek) en verhuisde op zijn zesde jaar naar
de Friese hoofdstad. Vader Benjamin Tamminga werd daar ‘hoofd’ (directeur) van een lagere school in Leeuwarden-Zuid, het vroegere dorp Huizum. Liuwe Tamminga is dus grotendeels opgegroeid in Leeuwarden. Hij bezocht er de lagere en middelbare school.
Het gereformeerde gezin Tamminga bestond uit de beide ouders en vier zoons. Alle vier broers hebben harmoniumles gehad. Dat moest van moeder, Sjoukje Steen. Zij was muzikaal en creatief. Zij zong in het toonkunstkoor Concordia, dat toentertijd onder leiding van Piet Post stond. Zij had harmoniumles gehad en haar broer Sybren Steen, organist van de inmiddels afgebroken Gereformeerde Kerk in Marrum, had zelfs orgelles gehad van Piet Post. In huize Steen werd veel gemusiceerd. Met de harmoniumlessen zijn twee broers na één jaar gestopt. De derde broer Meile kreeg zijn eerste harmoniumlessen in Hommerts en later nam hij orgellessen bij de Leeuwarder organist, Gerrit Stulp. Tegenwoordig is hij nog altijd organist. In Leeuwarden kreeg ook Liuwe les van Gerrit Stulp, eerst thuis maar na korte tijd op het orgel in de Salvatorkerk waar Gerrit Stulp toen organist was. Al gauw bleek dat Liuwe talent had. Nadat hij de mulo had afgerond, ging hij - na een voorbereidend jaar - amper 16 jaar oud naar het conservatorium in Groningen: Gerrit Stulp had hem “wat raad gegeven om het eens in Groningen te proberen”. Daar ging hij orgel studeren bij Wim van Beek. Zijn collega-studenten waren onder meer Stef Tuinstra, Jelte Hulzebos en later ook Theo Jellema. Voor zijn solistendiploma behaalde slaagde hij in 1977 met onderscheiding, en ook voor improvisatie behaalde hij de aantekening 'met onderscheiding'. In 1980 won hij het Nationaal Improvisatie Concours in Bolsward en in 1981 behaalde hij de Prix d'Excellence. “Wim van Beek was een heel degelijke docent. Vooral in de beginfase van de studie was hij een zeer goede pedagoog. Van Beek was een van de eersten die wat begon met de historische uitvoeringspraktijk. Ton Koopman gaf in die tijd ook les op het conservatorium; bij hem heb ik toen ook in de klas gezeten. Het was nog niet zo dat ik al vanaf het begin van mijn studietijd in contact kwam met de historische uitvoeringspraktijk, ik was toen vooral geïnteresseerd in moderne muziek. In 1972 waren er de Monteverdi-weken in Den Haag, een grote cursus van twee weken, waar Gustav Leonhardt, Nikolaus Harnoncourt en Frans Brüggen doceerden. Daar kwam ik bijvoorbeeld voor het eerst in aanraking met basso continuo. Daar heb ik veel aan gehad, vooral toen ik later veel continuo heb gespeeld in de Passies van Bach met het 'Orkest van de Achttiende Eeuw' o.l.v Brüggen en met het Concertgebouworkest o.l.v. Philippe Herreweghe. Ton Koopman was toen nog heel jong en begon met basso-continuolessen op het conservatorium. Dus in die tijd heb ik alle ontwikkelingen wel van dichtbij meegemaakt”.
Na het afsluiten van zijn orgelstudie in Groningen verbleef Liuwe drie jaar in Parijs, met een studiebeurs van zowel de Franse als
Nederlandse regering, en studeerde bij André Isoir en Jean Langlais. “Ik was in die tijd zeer geïnteresseerd in Messiaen en de Franse muziek. En compositie, daar wilde ik ook wel in verder. Ik heb ook wat dingen geschreven, maar ik ben er niet mee door gegaan. Hans Kox gaf een paar jaar les in Groningen en later ook Willem Frederik Bon, van beiden was ik leerling. Ik ging in 1977 wel eens een paar weekends naar Parijs om de compositieklas van Olivier Messiaen te bezoeken. Dat was nog net voordat hij met pensioen ging, want toen ik in 1978 in Parijs aankwam was hij al met pensioen. Ik heb daar uiteindelijk niet veel mee gedaan. Ik heb Messiaen vaak horen spelen, heb zijn werken gespeeld op concerten en bij het improviseren gebruikte ik zijn stijl ook. Bij Isoir heb ik voornamelijk Frans-klassieke muziek gestudeerd en bij Langlais alles van Franck, veel Tournemire en improvisatie. Een echte kennismaking met het Franse orgel; veel bij Langlais thuis, maar ook in de Sainte-Clotilde. Daar speelde ik dan ook wel eens een concert. Van Isoir had ik les in Saint-Germain-des-Près en ik was zijn vervanger als kerkorganist. In het begin was er nog een koororgel en daar begeleidde ik dan op, terwijl Isoir tijdens de mis op het hoofdorgel speelde. Dat was een mooie tijd. Later verdween het koororgel en werd alles op het hoofdorgel gespeeld. Naast de missen begeleidde ik ook in balletscholen in Montparnasse op de piano. Zo kon ik wat rondkomen.”
Wanneer is de interesse voor oude Italiaanse muziek ontstaan?
“Tijdens het Internationaal Orgelfestival Haarlem in 1977 volgde ik mijn eerste cursus bij Luigi Ferdinando Tagliavini. In Haarlem
heb je interessante cursussen, wat voor een organist altijd belangrijk is. Tagliavini gaf ook cursussen in Pistoia (Italië) en in 1979 heb ik zo'n cursus bijgewoond. En toen dacht ik: 'Ik moet toch maar eens een keer naar Italië'. Ik kreeg daar ook een beursje voor van de Italiaanse regering en toen heb ik hem om privé-lessen gevraagd. In principe gaf hij geen privé-lessen - hij zat toen
voornamelijk in Zwitserland, aan de Universiteit van Fribourg - maar hij wilde mij toch wel wat lessen geven en dus ben ik in 1982
naar Bologna gegaan. Zonder te weten wat daar allemaal was, enkel omdat hij daar woonde. En zo kwam ik in aanraking met de orgels
daar. Tagliavini leidde daar de restauratie van de orgels in de San Petronio, zodoende heb ik de restauratie in de laatste fase
ook gevolgd. In die zomer was de inwijding van het orgel met concerten door Leonhardt en Tagliavini. In augustus zou ik haast alweer terug naar Nederland en toen vroeg de priester mij of ik niet wat missen wou spelen. Dus ik dacht: 'Ja... als je missen gaat spelen krijg je natuurlijk de sleutel van het orgel' en dat was de beste leermeester die je maar krijgen kon. Nou ja, toen ben ik er eigenlijk nooit meer weggegaan. Het beviel mij daar wel en die instrumenten zijn zo ongelooflijk mooi. In Italië doen ze er minder moeilijk over dat er een niet-Italiaan op zo'n plek zit dan in Parijs bijvoorbeeld. Och, misschien dachten ze ook, hij zal wel weer een keer weggaan. De Italianen staan wat dat betreft meer open voor buitenlanders. Maar na 30 jaar zien ze dat ik er nog ben, en word ik met groot respect behandeld, ook al heb ik het mooiste plekje van Italië ingenomen.
De zangrijkheid van de instrumenten is toch wel de belangrijkste reden dat deze muziek mij heeft gegrepen. De bloeiperiode is
natuurlijk de renaissancetijd en daarna vooral Frescobaldi. Dat is de glorietijd van de Italiaanse orgelmuziek. De reden dat ik in
Italië gebleven ben is dat er nog zoveel instrumenten zijn (en vooral die in Bologna) waar die muziek 100 procent origineel klinkt.
In Italië zijn er honderden orgels uit de tijd van Frescobaldi overgebleven en ik vind het heel bijzonder dat die combinatie nog
bestaat. En vooral in de laatste 20 jaar zijn er heel wat orgels uitstekend gerestaureerd. Met altijd originele stemmingen:
middentoonstemming. Dat komt in Nederland niet altijd voor; dat een orgel in het geheel terug wordt gerestaureerd.
Ik werk met een repertoire dat de meeste mensen niet interessant genoeg vinden om veel tijd aan te besteden. Maar ja, met zulke mooie orgels klinkt het fantastisch. Frescobaldi wordt wel door meer gespeeld, maar Palestrina of Gabrieli hoor je niet zo vaak en dat klinkt toch geweldig op deze instrumenten. De laatste tijd interesseer ik me ook steeds meer voor latere instrumenten. Zelfs de
negentiende eeuw met de imitatie van opera en bel canto. Dat correspondeert goed met die orgels, die zijn daar echt voor gebouwd.
Zoals mijn cd met werken van Puccini bijvoorbeeld; een exemplaar heb ik nog aan zijn kleindochter, Simonetta, mogen overhandigen.
Die operacomponisten zijn allemaal ook organist geweest, en die instrumenten zijn er ook nog. Puccini heeft op die twee orgels van
de cd-opname echt gespeeld en die combinatie, dat klikt dan op een of andere manier. Dat is voor mij een reden om zo onbekend
repertoire uit de vergetelheid te halen.
Dit jaar wordt Verdi gevierd. Het is namelijk het Verdi-jaar, 200 jaar na zijn geboorte. Verdi heeft ook verschillende orgels
bespeeld, die ook nog intact zijn. Zelfs het orgel dat tegenover zijn geboortehuis staat en hij vlak voor zijn dood met zijn eigen
geld heeft laten restaureren. De drie orgels die hij tijdens zijn jeugd bespeeld heeft zal ik op cd zetten. Maar ja, het heeft niks
met orgelmuziek te maken, kun je zeggen. Maar toch, het orgel klinkt met transcripties op z'n best. 'Vrijwel alle operacomponisten
waren ook ooit organist, dus de link is er - ook wel logisch - zeker wel.”
Wat heb je allemaal meegekregen van Tagliavini?
“In het begin kreeg ik privélessen van hem, maar dat heeft maar een paar maanden geduurd. We waren allebei aangesteld als organist,
maar hij woonde altijd in Zwitserland dus hij speelde haast nooit. We hebben nog wel eens wat concerten gedaan en opnames gemaakt.
Ook met beide orgels, zoals die cd met werken van de beide Gabrieli's. Ik heb veel over de geschiedenis van het begin van de
orgelmuziek van hem geleerd, en interpretatie natuurlijk. Maar dat is ook alweer 30 jaar geleden, daarna vind je toch een eigen
weg, mede door die orgels en eigen onderzoek. Dat orgel uit de vijftiende eeuw is mijn beste leermeester geweest: als je daar uren op mag studeren dan leer je het wel. Op een gegeven moment krijg je toch je eigen interpretatie. Het heeft wel met Tagliavini te maken, maar je bent toch een andere weg ingeslagen, qua toucher etc. Dat kan nooit gelijk zijn aan je leraar, je moet hem niet imiteren. Nou ja, ik speel nu zoals ik dat zelf mooi vind. Daarnaast is Tagliavini een echte musicoloog. Ik heb geen musicologische opleiding gehad, maar ik ben er wel mee bezig. Ik heb een heleboel van Tagliavini geleerd op dit punt. Tagliavini was één van de voorlopers in de historische uitvoeringspraktijk. Drie jaar na de restauratie van de orgels is er een nieuwe kapel opgericht, met een goede kapelmeester (Sergio Vartolo) en professionele zangers. Dat heeft 10 jaar geduurd, een hele interessante periode. We hebben veel muziek uit het archief gespeeld. In die tijd waren er nog niet veel Italianen die oude instrumenten bespeelden, dus die barokviolisten en baroktrompettisten moesten allemaal uit bijvoorbeeld Nederland of Zweden komen. Dit was een deel van mijn werkzaamheden, samen met de kapelmeester. Maar na 10 jaar vond de kerk het te duur worden en is het opgehouden. Ja, er is nu nog wel een koortje, maar het heeft niet meer de allure van toen. Maar je kunt zeggen dat Bologna de bakermat was van de historische uitvoeringspraktijk in Italië. Veel zangers die in Bologna zaten hebben later andere groepen opgericht, zoals La Venexiana.”
“De laatste jaren is ons contact nog intensiever geworden dan het al was. Want Tagliavini heeft in al die jaren een privécollectie
muziekinstrumenten opgebouwd van zo'n 80 à 90 instrumenten, vooral klavecimbels. En dat is twee jaar geleden een museum geworden, in de San Colombano. Hij heeft zijn collectie geschonken aan een stichting (beheerd door een bank) en daar is een prachtig museum van gemaakt in een hele oude kerk met fresco's en alles. Dat gebouw op zich is al een museum en nu staan al die klavecimbels daar ook nog. Prachtig! En Tagliavini stond erop dat ik daarvoor moest zorgen en ik ben daarom die bank aangesteld als conservator. Ja, dat is een prachtig baantje. Ik wordt daar eigenlijk betaald om te spelen, om die instrumenten te laten horen; ze zijn allemaal bespeelbaar en gerestaureerd. Hierdoor heb ik wekelijks, soms dagelijks, contact met hem; hij komt nog altijd in het museum.”
Er zijn in de San Petronio twee bijzondere instrumenten. Wat maakt deze orgels zo uniek?
“Het oudste orgel is van Lorenzo da Prato en is gebouwd in 1475. Het andere orgel is van Baldassarre Malamini en dateert van 1596.
Het Da Prato-orgel is uniek: het is het enige orgel uit de vijftiende eeuw dat nog vrijwel, voor ongeveer 80 procent, origineel
klinkt. Het heeft 24-voetspijpen in het front en een Principale 12 vt die 3-sterk in de discant is. Maar de klank is vrij zacht, want de winddruk is heel laag, 44-45 mm. Het orgel is daardoor heel zangrijk, heel vocaal van karakter, zelfs als je het hele Ripieno bespeelt (het hele orgel). Het zijn natuurlijk ook maar 10 registers: 'it liket noch net folle'. Dat is toch wel bijzonder: bij het volle werk... Nou ja, je hoort wel dat het een beetje luider is, maar het is niet opdringerig. En het is vooral doorzichtig, enorm doorzichtig. Dat is ook het kenmerk van Italiaanse orgels. De San Petronio is een van de grootste kerken ter wereld, dus zo’n orgel moet je dan van dichtbij beluisteren. Ze zijn er ook niet voor gebouwd om de hele ruimte te vullen. En ze zijn niet gebouwd om de kerkzang te begeleiden. Beide orgels staan tegenover elkaar in het koor, achter het altaar. Dus dat zegt ook dat de muziek alleen gemaakt werd voor de mensen die in het koor zaten. Voor de priesters enzo, het gepeupel was niet belangrijk. De orgels werden oorspronkelijk gebruikt voor de alternatimpraktijk, dus de orgels moesten ook net zo mooi klinken als een menselijk stem, als imitatie van het gregoriaanse gezang. Het was in die tijd ook de gewoonte om de orgels heel hoog te stemmen, in 1475 was het 520 Hz. Dat is al in 1530 een hele toon lager gestemd naar 465 Hz en later nog weer lager naar 440 Hz. Bij de laatste restauratie is het weer terug naar 465 Hz gestemd. Het orgel is altijd een solo-instrument geweest. Alleen in de baroktijd werd het ook gebruikt als continuo-instrument en bij dubbelkorige muziek, de Venetiaanse praktijk zeg maar.
Vanuit die dubbelkorige traditie is het tweede orgel gebouwd. Dit is een 16-voets orgel en is ook vrijwel origineel. Dit orgel is echt gebouwd voor de begeleiding van koren, als basso continuoorgel. 1596 is ook ongeveer het begin van de continuopraktijk. De galerij om het orgel is ook heel groot, er kunnen wel 150 musici staan. Dit andere gebruik van het orgel uit zich niet in een andere dispositie of een ander timbre, het is gewoon een typisch Italiaans orgel uit een andere eeuw... Net als het Da Prato-orgel heeft het orgel van Malamini ook dubbele pijpen in de discant bij de Principale. Het staat er tegenover en is als een soort spiegel van het Da Prato-orgel gebouwd. Het Da Prato-orgel is 24 voet aan de voorkant en 12 voet aan de achterkant en het barokorgel oorspronkelijk 16 en 8 voet. Het zijn dus beide 'doorzichtige' orgels. Die tweede 8 voet is later ook omgebouwd naar 16 voet. Het heet dan 16 voet, maar het klinkt als 8 voet: de klavieren beginnen op Contra C. Je kunt dus alles een octaaf lager of hoger spelen. Als je dan beide Principalen open trekt heb je 4 pijpen 'unisono' in de discant. Maar desondanks blijft de klank doorzichtig.
Van die Venetiaanse praktijk is tegenwoordig niks meer over; het is een wonder dat het orgel nog speelt. In andere kerken wordt
tegenwoordig veel gitaar gespeeld, maar de orgels in de San Petronio worden nog wel gebruikt. Ik speel voor en na de mis en tijdens
het offertorium en het communie. Maar ja, als er eens een 'zuster' een liedje wil zingen dan moet je die ook wel eens begeleiden.
Gemeentezangbegeleiding is nooit aan de orde geweest. Bovendien is de San Petronio nooit een parochiekerk geweest en er is dan ook
geen parochieleven; geen bruiloften etc. De kerk is vanaf het begin van de stad geweest, door de stad gebouwd en betaald. Tot 1929
was de burgemeester de baas van de kerk. In Bologna was er al een grote kerk, de kathedraal, die natuurlijk bij het Vaticaan hoorde. In 1390 is er met de bouw van de San Petronio begonnen en die is eigenlijk nooit voltooid. Dat is goed te zien aan de gevel. Een hele wijk is afgebroken om ruimte te maken voor de steeds groter wordende kerk. In de 17e eeuw werden beide orgels verplaatst, omdat de kerk weer langer was geworden. Pas in 1670 is besloten het schip niet meer verder te vergroten en het koor te bouwen. Er zou nog 80 meter bijkomen, maar dan zou de kerk groter geworden zijn dan de Sint-Pieter in Rome en dat mocht natuurlijk niet.”
Waarom lijkt het alsof de ontwikkeling van het orgel in Italië lange tijd stil heeft gestaan?
“Kerkzang is er nauwelijks, zeker niet zoals ten noorden van de Alpen. De San Petronio had een belangrijk 'kapelleven' (met een
kapelmeester) en daar werd speciaal muziek voor geschreven. Er is dus een heel rijke muziekgeschiedenis in die kerk. Maar dat werd
alleen uitgevoerd op die enorme tribunes boven bij de orgels. Er is heel veel muziek geschreven voor twee koren met orgel en
instrumenten. Dat ligt allemaal in het grote muziekarchief van de kerk: daar liggen honderden stukken, bijvoorbeeld alle
trompetconcerten van Giuseppe Torelli die er in de kapel speelde. Maar of de ontwikkeling stil stond... Kijk, het basisorgel is in
principe altijd gebleven. Maar in de verschillende gebieden van Italië is het wel verschillend van karakter, ook al heb je dezelfde
registers. Zo kwam eind 17e eeuw Willem Hermans uit Limburg naar Italië en hij had in bepaalde gebieden enige invloed met bijvoorbeeld 4-sterke Cornetten en tongwerken. Zoals in het orgel van hem in Pistoia, waar de helft van het orgel Italiaans is en de andere helft Vlaams. Andere orgelbouwers in die buurt hebben dat geïmiteerd. En zo zijn die invloeden wel langzaam binnen gekomen. Maar het blijft typisch Italiaans, met een klein pedaaltje enzo. Een vol pedaal heeft even geduurd; men wilde de Lutherse kerk niet imiteren. Eind 19e eeuw zou Camille Saint-Saëns een concert komen spelen in Milaan, maar hij zei dat concert af omdat hij geen Bach kon spelen. Daarna is het een beetje begonnen, maar ja, dat was al de tijd van de pneumatische orgels. Er kwamen heel wat van zulke orgels, maar echt goede mechanische orgels zijn er niet geweest. In de tijd van Marco Enrico Bossi werden er zowel mechanische als (vooral) pneumatische orgels gebouwd, maar men bleef toch wel hechten aan het typisch Italiaanse oude stijl. De orgels hadden vaak nog steeds maar één klavier, meestal met gedeelde registers, en er werd vooral operamuziek op gespeeld.”
Krijgt u veel mensen op bezoek in Bologna?
“Ja, vooral groepen komen langs, van conservatoria uit de hele wereld. Eerst kwamen ze alleen voor de orgels, maar nu ook voor het
museum. Dan ben je soms een hele dag met zo'n groep bezig. Want ja, die orgels zijn natuurlijk al geweldig, maar het museum is
minstens zo mooi. Om al die oude klanken bij elkaar te horen - er zijn veel originele klavecimbels uit de 16e en 17e eeuw - is
ongelooflijk interessant. Ik doe de wekelijkse rondleidingen in het museum en vaak melden groepen zich daar voor aan. En er komen
vaak klavecimbelklassen (overal vandaan) en die mogen daar dan spelen. Dat is natuurlijk geweldig! Op zaterdagmiddag zijn er
vaak concerten boven in een ruimte van 10 bij 10, daar kunnen 50 mensen zitten. Twee concerten van een half uur en dan zitten er 50
mensen en daarna weer 50. Het is een kleine ruimte (vol met fresco's aan alle vier kanten), dus je zit vlak op de instrumenten.
Er staan daar vier klavecimbels, dat is geweldig voor die studenten natuurlijk.
Soms komt er weer eens een instrument bij, maar het is hier ook crisis natuurlijk. Toch is er vorig jaar nog wel wat gekocht. Nu wordt alles, restauraties en dergelijke, door de bank betaald. Het is niet meer zo makkelijk om iets nieuws aan te schaffen. Maar in principe is het museum ook wel vol. Het museum heeft geen depot, dus als er iets bijkomt moet je weer schuiven. Elke maand is er een groot concert. Het museumgebouw is een oude kerk uit de 7e eeuw met drie beuken en in het middenschip kunnen 100 mensen zitten en daar hebben we dan een concert met alleen de instrumenten die daar staan. We hebben ook 2 hobo's en 3 klarinetten (dus niet alleen klavecimbels) en prachtige piano's. Een Stein uit 1833 en een originele Bechstein uit 1866 in perfecte staat.”
Tenslotte nog een vraag voor onze lezers. Hoe speel je Italiaanse muziek op een (Fries) dorpsorgel? Heeft u goede tips?
“Hmm, dat is niet zo makkelijk. Je moet vooral werken met de Prestant 8- en de Fluit 4-voet. De Quintfluit is ook heel geschikt. Maar Mixturen nooit en Trompetten ook nooit. En in principe de Holpijp ook niet, die bestaat niet op Italiaanse orgels. Maar het is niet zo gemakkelijk, want een groot gedeelte van de deze muziek vraagt om een middentoonstemming. Als die stemming er niet is verlies je al de helft van de kleur. De kleinere orgels zijn het meest geschikt. Ik speelde vandaag in Sânfurd (Sandfirden) en dat is 19eeeuws en heeft maar 7 registers, maar daar kun je aardig wat op kwijt. Als het orgel klein is dan is de klank veel duidelijker en is een Prestant ook veel zangrijker; kleine kerkjes waar het orgel niet zo luid is. Maar een Klarinet hoef je dan natuurlijk niet te gebruiken. Het is goed om het klankbeeld van een Italiaans orgel te kennen en dat proberen te benaderen. Maar er is toch nog genoeg muziek die wel gaat. Frescobaldi bijvoorbeeld, maar natuurlijk niet alle stukken. Een paar stukken van Scarlatti, dat gaat ook wel. Om te beginnen is het Fiori Musicali van Frescobaldi heel geschikt, dat zijn allemaal korte stukjes. Maar de echt goede muziek is de contrapuntvorm van de ricercares. Er zijn honderden ricercares uit de 16e eeuw die hier nooit gespeeld worden. Nu is het ook niet altijd even gemakkelijke muziek - ook niet om naar te luisteren - maar op een mooi orgel klinkt dat wel zeer fraai. Voor ricercares kom je met een mooi vocale Prestant 8 al een heel eind.”