ok2013menu




Jubilerende componisten in 2013 Friese Orgelkrant 2013
 

Uit een grote lijst kozen we Titelouze – hij verdient meer bekendheid –, Scheidemann – het door hem in Hamburg bespeelde orgel is door Flentrop gereconstrueerd en zal met ingang van 2013 een aantrekkelijk reisdoel zijn voor orgelexcursies – en Zachow, wiens oeuvre binnen het bereik van serieuze amateurs ligt en op vrijwel elk orgel gespeeld kan worden.

Jehan Titelouze (ca. 1563-1633)

Jehan Titelouze werd in circa 1563 geboren in Saint-Omer (in het huidige Frans-Vlaanderen, destijds de Spaanse Nederlanden). In 1585 is hij organist in Rouen, waar hij in 1588 na een concours organist van de kathedraal wordt. Deze functie bekleedt hij tot zijn dood op 24 november 1633. Hij treedt veelvuldig op als orgeladviseur en ontwerpt disposities. Vooral in zijn laatste levensjaren voert hij een intensieve correspondentie met de belangrijke theoreticus Marin Mersenne. Het orgel heeft dan nog niet het karakter dat het in de barok zal krijgen; Titelouze staat aan het begin van de ontwikkeling in die richting. Het orgel van de kathedraal wordt onder zijn advies in 1601 gerestaureerd. In 1604 krijgt hij het Franse burgerrecht, in 1610 wordt hij kanunnik van de kathedraal. In 1623 publiceert hij bewerkingen van 12 Gregoriaanse hymnes, in 1626 gevolgd door bewerkingen van het Magnificat in de 8 kerktonen. Dit waren de eerste Franse orgeluitgaven sinds 1531. Uitgangspunt bij de compositie van de Hymnen is steeds de Gregoriaanse cantus firmus (hierna: cantus firmus), weergegeven in hele noten (voor de gemiddelde kerkganger wellicht moeilijk als zodanig te herkennen) en daardoor vaak iets afwijkend van de bij ons gangbare versie. De volgende hymnen zijn in onze liedbundels te vinden: Veni creator (Liedboek 237, Gezangen voor Liturgie 847), Pange lingua (GvL 838), Conditor alme siderum (Lb. 226) en A solis ortus (Lb. 156). Omdat de Hymnen nogal moeilijk waren voor leerlingen heeft Titelouze geprobeerd de Magnificatbewerkingen eenvoudiger te maken. Alle hymnen hebben een vergelijkbare opbouw: Ze bestaan uit meerdere – niet bepaald korte – versetten, acht keer zijn dat er 3, eenmaal slechts 2 en driemaal 4. Als voorbeeld geven we de indeling van Veni creator:

Verset 1: Cantus firmus in het pedaal, de 3 manuaalstemmen zijn imitatorisch.
Verset 2: 4-stemmig imitatorisch, cantus firmus in de bovenstem.
Verset 3: 3-stemmig, een 2-s.temmige canon in het octaaf, met de cantus firmus in lange noten in de middenstem.
Verset 4: een 4-stemmig motet. De thematiek in de versetten 1 en 4 is ontleend aan de cantus firmus, bij de versetten 2 en 3 is dat veel minder het geval.

Titelouze geeft geen aanwijzingen voor de registratie, dit in tegenstelling tot latere componisten als Francois Couperin, die de registraties nauwkeurig vastlegden. Misschien wilde Titelouze zich niet focussen op één bepaald orgel, maar hield hij rekening met uitvoering op orgels met verschillende specificaties en omvang. Was de partituur bedoeld als leidraad om al dan niet naar de mogelijkheden van instrument en uitvoerder opgesmukt en uitgebreid te worden? Een door Titelouze in 1632 opgesteld bestek voor een nieuw orgel helpt ons misschien op weg. Dat orgel bestond uit Positif (Manuaal 1, gebaseerd op Montre 8 voet), Grand Orgue (Manuaal 2, gebaseerd op Montre 16 voet) en Pedaal. De manualen hadden 48 toetsen (C,D c3) en konden door een schuifkoppel gekoppeld worden bespeeld vanaf het ondermanuaal. Het pedaal had 28 toetsen (C,D e1), maar slechts 3 registers (Bourdon 8 voet, Open Fluit 4 voet, Trompet 8 voet). In vers 1 en vers 3 van het Veni Creator heeft de melodie de omvang f0 t/m e1. Bij het eerste vers ligt het spelen van de cantus firmus in het pedaal met de Trompet 8-voet voor de hand. Aangezien de cantus firmus hier de baspartij is, zou men die een octaaf lager kunnen spelen (het wordt dan een 16-voets registratie). Wie het manuaal op 16-voets basis wil spelen, moet de cantus firmus een octaaf lager spelen. Ook bij het derde vers kan de cantus firmus in het pedaal met de Trompet worden gespeeld (een octaaf lager met de Open Fluit lijkt zeer onwaarschijnlijk!). Een andere mogelijkheid: speel de tweestemmige canon op het tweede manuaal en de cantus firmus met de duimen op het ondermanuaal. De manualen lagen dichter bij elkaar lagen dan bij de meeste hedendaagse orgels en het octaaf was een centimeter smaller dan bij de moderne pianomaat! Deze “duimtechniek” wordt in historische bronnen beschreven. Schrijver dezes heeft het op diverse hedendaagse orgels met succes uitgeprobeerd. De verzen 2 en 4 van het Veni Creator kunnen probleemloos op één manuaal worden gespeeld. Je kunt proberen in vers 2 de onderstemmen op het eerste manuaal te spelen en de cantus firmus met de rechterpink op het tweede.

De Magnificatbewerkingen dienden voor de alternatimpraktijk, koor en orgel verzorgen om beurten een vers. Voor het Deposuit Potentes geeft Titelouze twee versetten, de muziek kan daardoor ook gebruikt worden voor “Benedictus Dominus Deus Israël”. Graag wijs ik de lezer voor verdere informatie op de pas verschenen publicatie van Johan Zoutendijk: “Jehan Titelouze, Louis Couperin & Henri Dumont en de ontwikkeling van de Franse orgelmuziek in de periode van 1620-1660”. Dit boekje is buitengewoon lezenswaardig. De uitleg is duidelijk, volledig en eenvoudig geformuleerd. De afbeeldingen zijn zeer instructief.

Heinrich Scheideman (ca. 1595-1663)

David Scheidemann, “de vader van”, moet een zeer goed organist geweest zijn. In 1596 – als Heinrich geboren wordt – is hij organist in het kleine Wöhrden, 120 km ten noorden van Hamburg. In 1604 wordt hij organist en “Kirchenschreiber” aan de St. Katharinenkirche, één van de vier “Hauptkirchen” in Hamburg (de bouw van St. Michaelis begint in 1647, vanaf 1687 is dat de 5e Hauptkirche). De kerk en het orgel in zo’n grote stad moeten op de hummel van amper 8 jaar een overweldigende indruk hebben gemaakt, een indruk die stellig nog groter werd na de ombouw van het orgel in 1605 en 1606 Hans Scherer Sr. en Jr.. Het instrument bestaat dan uit hoofdwerk, rugpositief, bovenwerk en vrij pedaal.

In 1611 stuurt de kerkenraad de 15-jarige voor 3 jaar naar Sweelinck, op kosten van de kerk! In diezelfde tijd studeerden zijn vrienden en latere collega’s Jacob en Johannes Praetorius (telgen uit een bekende Hamburger organistenfamilie, geen familie van Michael Praetorius uit Wolfenbüttel) bij Sweelinck. In 1625 volgt Heinrich zijn vader op in beide functies. In 1634 wordt het orgel door Gottfried Fritsche met een vierde manuaal (Borstwerk) vergroot. Van 1644 -1647 brengt Friedrich Stellwagen omvangrijke verbeteringen en vergrotingen aan. Helaas weten we niet precies hoe de dispositie tijdens het leven van Heinrich Scheidemann was. Zijn opvolger en oud-leerling Johann Adam Reinken laat het orgel nog verder uitbreiden, met o.a. een Prestant 32 voet en Bazuin 32 voet in het pedaal. In 1721 noteert Mattheson de dispositie. Op dat moment had het Borstwerk een omvang van C,D,E-c3, de andere manualen C,D,E,F,G-g2,a2 (m.a.w. kort octaaf) en het pedaal C,D,E,F,Fis,G,A-c1. In deze situatie heeft J.S. Bach het in 1720 bespeeld. Bij het bombardement op Hamburg in 1943 ging het orgel vrijwel geheel verloren, slechts het pijpwerk van enkele registers bleef gespaard. Het orgel is inmiddels door Flentrop gereconstrueerd, het rugpositief is al enkele jaren te horen. Na een grondige restauratie is de kerk op de eerste zondag van Advent 2012 opnieuw in gebruik genomen. De ingebruikname van het orgel zal binnenkort plaats vinden. De dispositie is dan gelijk aan de opgave van Mattheson, alleen de klavieromvang is groter (manualen CD-d3, pedaal CD-d1). Hulde voor de “Stiftung Johann Sebastian”, die de benodigde 2,5 miljoen euro bijeenbracht!

Hoe het orgel tijdens het leven van Scheidemann gestemd was weten we niet precies. Een groot deel van zijn werken klinkt uitstekend in middentoonstemming, maar net als bij Tunder komt de dis zo vaak voor, dat een zuivere middentoonstemming uitgesloten is. Samen met Jacob Praetorius keurt Scheidemann in 1641 het nieuwe orgel van de gebroeders Sieburg in de Liebfrauenkirche te Bremen. Zij geven dan aan dat d-a minder moet zweven en dat enkele tertsen iets groter moeten worden gemaakt. Daardoor wordt het mogelijk de es tevens als dis te gebruiken. Zo’n stemming hebben tegenwoordig de orgels van Langwarden en Norden. Op 26 november 1663 overlijdt Scheidemann als slachtoffer van de pest. Hij stond bekend als een zeer virtuoos organist, hij was vriendelijk en pretentieloos in de omgang. Behoudens enkele liederen met begeleiding van een toetsinstrument en een Kyrie schreef hij naast zijn orgelwerken enkele klavecimbelstukken, waaronder een aantal dansen. Het is nauwelijks meer voor te stellen, maar in vijftiger jaren van de 20e eeuw waren componisten als Scheidemann namen uit een boekje, men kende niets of weinig van hun muziek. In 1955 vond Gustav Fock de zogenaamde Zellerfelder Orgeltabulaturen. De NCRV wijdde in najaar 1960 een aantal radio-uitzendingen van het wekelijkse donderdagavondsconcert aan deze en andere nieuwe ontdekkingen, gespeeld door Helmut Winter uit Hamburg op belangrijke historische orgels. Tussen 1966 en 1971 verschenen de werken in drie delen bij Bärenreiter. Van de koraalbewerkingen werden er verschillende “auf Wünsch des Verlages” naar de toonsoorten van het EKG getransponeerd. De drie schitterende bewerkingen van het “Vater unser” verschenen niet in het originele d-kl., maar in c-kl. Ze waren daardoor niet speelbaar in middentoonstemming, het gebruik van oude vingerzettingen werd volstrekt onmogelijk. Enfin, van zulke zaken hadden we toen nog niet gehoord, we hadden er in elk geval geen luisterervaring mee. Wie deze muziek wil aanschaffen, er is nog een andere editie [Schott Music, ed. Klaus Beckmann; red.]. (Al spelend transponeren is niet erg moeilijk, maar nogal vermoeiend voor een kwartier muziek).

Net als Titelouze schreef Scheidemann acht cycli over het Magnificat in alle kerktonen plus een eendelige lange bewerking in de achtste toon. Wegens hun lengte is een alternatimuitvoering met een eenstemmige schola moeilijk voor te stellen. Goed mogelijk zou een uitvoering in afwisseling met de dubbelkorige bewerkingen van Hieronymus Praetorius (de vader van Jacob en Johannes) zijn. Mogelijk speelde Scheidemann ze tijdens een Vesperdienst als er geen koor was. Ook de twaalf bewaard gebleven motetten-intavolaties werden gebruikt bij afwezigheid van het koor. In de Lutherse hoofddienst werd een Latijns motet gezongen (bijvoorbeeld van Orlando di Lasso of Hans Leo Hassler). De Hauptkirchen hadden gezamenlijk één koor, dat over de kerken rouleerde. Was er geen koor, dan speelde de organist het motet, waarbij hij naar hartelust versieringen aanbracht. Veelal werden zulke intavolaties geïmproviseerd, maar Scheidemann heeft er twaalf genoteerd. Deze werden in de 20e eeuw aanvankelijk niet erg serieus genomen, zij verschenen veel later in druk dan zijn andere werken.

Friedrich Wilhelm Zachow (1663-1712)

Als Scheidemann in 1663 overlijdt, is Friedrich Wilhelm Zachow enkele weken tevoren in Leipzig geboren; op 14 november wordt hij in de Nicolaikerk gedoopt. Zijn vader – als Kunstgeiger in dienst bij het stadsbestuur – zal hem zijn eerste muzieklessen hebben gegeven. In 1676 verhuist de familie naar Eilenburg. De vader wordt daar Stadtpfeifer, wat een promotie betekent. Waarschijnlijk krijgt hij daar orgelles van de plaatselijke organist. In 1684 wordt hij organist en “Director chori musici” aan de Marktkirche in Halle, een belangrijke positie. Tot zijn leerlingen behoren J.G. Krieger, G. Kirchhoff en G.F. Händel. Händel waardeerde zijn oud-leraar; hij gebruikte een thema van Zachow in een Concerto grosso en steunde diens weduwe financiëel. Zachow bekleedt de functie aan de Marktkirche tot zijn dood op 7 augustus 1712. J.S. Bach heeft belangstelling voor de functie, maar vindt het salaris te laag (zijn positie in Weimar wordt dan aanzienlijk verbeterd!). Opvolger wordt Kirchhoff, van wie enkele interessante koraalbewerkingen bewaard zijn. Deze wordt in 1746 weer opgevolgd door Wilhelm Friedemann Bach.

Van Zachow zijn een aantal vocale werken bewaard gebleven. Zijn orgelwerken behoren niet tot de meest originele composities voor ons instrument, maar ze getuigen wel van een uitstekend vakmanschap. Na de eerste uitgave in 1905 verdwenen er enkele bronnen, maar het in 1905 bekende bestand is door latere vondsten met circa 25% uitgebreid. In de tweede helft van de 20e eeuw verschenen er twee nieuwe uitgaven, in 1966 door Heinz Lohmann, in 1996 door Klaus Beckmann. In beide uitgaven vinden we 53 koraalbewerkingen en twaalf vrije werken. De vrije werken zijn alle, de koraalbewerkingen grotendeels manualiter speelbaar. De vrije werken kunnen alle, de koraalbewerkingen grotendeels op één manuaal worden gespeeld. Van de koraalbewerkingen zijn er 36 gebaseerd op een melodie die in het Liedboek 1973 voorkomt. Zachow schreef twee partita’s. Van verschillende melodieën schreef hij meerdere zelfstandige bewerkingen, die samen als partita kunnen fungeren. Vier bewerkingen bestaan uit twee verzen, het eerste manualiter, het tweede “alio modo” met de cantus firmus in De Marktkirche in Halle an der Saale. Foto: Internet het pedaal. Twee andere bewerkingen hebben eveneens de cantus firmus in het pedaal, terwijl in de bas van “Wir Christenleut” twee keer de eerste regel en één keer de omkering van die regel voorkomt met de aanwijzing pedaliter. Bij vele driestemmige bewerkingen – niet alleen bij Zachow, maar ook bij tijdgenoten – kan de bas op een apart manuaal worden gespeeld. De vreemde notatie van de cantus firmus van de laatste regel in “Es ist das Heil” is een noodoplossing voor een pedaal met kort octaaf, waarbij de lage Cis ontbreekt. Lohmann – een editie zonder kritisch bericht – corrigeert dat stilzwijgend, Beckmann verantwoordt zijn beslissingen. Beide uitgevers houden zich aan de oorspronkelijke toonsoort (in 1966 niet vanzelfsprekend!). Alleen “O Lamm Gottes” transponeert Lohmann een toon omlaag, zonder te vermelden waarom hij dat doet. Opvallend is “Ach Herr, mich armen Sünder”, een echt trio, genoteerd op drie balken, met drie mollen aan de sleutel. Zou dit werkje werkelijk van Zachow zijn? De editie van Beckmann heeft een wat ruimer gezet notenbeeld, beide uitgaven hebben ongeveer evenveel, het geringe aantal omslagproblemen is in beide uitgaven vrijwel gelijk. Het grote orgel van de Marktkirche wordt al door Praetorius beschreven. Achter het oude front heeft Alexander Schuke (Potzdam) in 1984 een nieuw orgel gebouwd (in 2007 herintonatie door en nieuwe speeltafel van Sauer). Wel bewaard is het kleine orgel van Reichel uit 1663-1664, zes stemmen, middentoonstemming, a = een kleine terts boven 440 Herz. Op dit orgel kreeg Handel les, op www.marktkirchenmusik.de is het te beluisteren.

Tenslotte: dank aan Johan Zoutendijk voor zijn aanvullende informatie. Zoutendijk is niet alleen musicoloog, hij is ook en vooral directeur van Orgelbouw Verschueren. Hij maakte een model van de claviatuur van het uit 1674 daterende orgel van Le Petit Andely. Deze claviatuur heeft de bovengenoemde smalle deling. Het model is te bezichtigen en kan vervoerd worden voor tentoonstellingen.

Folkert Binnema


stuur link via whatsapp stuur link via mail kopieer link naar clipboard