Najaarsexcursie naar vier dorpen in Tytsjerksteradiel
Friese Orgelkrant 2011
De najaarsexcursie gaat naar Tytsjerksteradiel. Dit gebied rond het Bergumermeer werd al 5000 jaar vóór
Christus bewoond. Het Bergumermeer is niet zoals De Leijen ontstaan door veenafgraving maar door
uitslijping van gletsjers vanaf de voorlaatste ijstijd, het Saalien, ruim 120.000 jaar geleden. Aan het
eind van de laatste ijstijd, de Weichsel IJstijd, breidde het landijs zich weliswaar niet over ons land
uit, maar door het koude klimaat verdwenen de wouden en veranderde het landschap hier in een onherbergzame
toendravlakte, waarover ijzige gure sneeuw- en zandstormen waaiden. Een paar honderd meter Zuidwestelijk
van het Bergumermeer moet ruim 7000 jaar geleden een groep van naar schatting enkele tientallen mensen in
een ‘basiskamp’ gebivakkeerd hebben. Het ging om nomadische jagers die zo’n 15 km verder enkele
jachtkampen hadden. Op de vraag wanneer in de streek van Tytsjerksteradiel permanente bewoning,
samenhangend met het ontstaan van sedentaire landbouw is ontstaan, valt geen nauwkeurig antwoord te geven.
Wellicht is hier de eerste permanente bewoning al zo’n 2000 vóór Christus ontstaan, maar later door
achteruitgang van de condities voor menselijke bewoning weer verdwenen. Er zijn sporen gevonden van
bewoning in de Romeinse tijd en afgaande op de bouwtijd van de kerken is er in elk geval tijdens de 11e
eeuw sprake van ‘nederzettingen’.
Het wapen van de gemeente Tytsjerksteradiel
In 2010 telde de gemeente Tytsjerksteradiel ruim 32.000 inwoners, de hoofdplaats Burgum ongeveer 10.000. In
1989 ging Tytsjersteradiel officieel over op Friese plaatsnamen. Zo werd Eestrum voortaan Jistrum en Bergum
Burgum. Wij houden zoveel mogelijk de officiële Friese plaatsnaam aan, ook al is dat soms historisch dubieus.
Over Tytsjerksteradiel en de dorpen die we tijdens de najaarsexcursie bezoeken, zouden we veel kunnen vertellen.
Bijvoorbeeld over het coulisselandschap van de Friese Wouden, of over de economische ontwikkeling van een nog
steeds overwegend agrarische gemeente met industriële bedrijven in Burgum-Sumar als Damen Shipyards en de
‘stinkfabriek’ van Sonac naar steeds meer toerisme. Ook over architectonisch interessante gebouwen, anders dan
kerken, zou het nodige te melden zijn, maar we hebben ons beperkt tot een korte schets van de dorpen Jistrum,
Eastermar-It Heechsân, Sumar en Burgum en wel voornamelijk van de historie van hun kerkgebouw(en), kerkelijke
gemeente en orgel(s).
Monumentale kerk in Jistrum: parel van Middeleeuwse bouwkunst
De naam Eesdrum of Eestrum komt waarschijnlijk van de meervoudsvorm van ‘eest’ of es, gemeenschappelijk land.
De rond het vroegere dorp gelegen heidevelden en ontgonnen gronden zijn tot 1638 gemeenschappelijk bezit geweest.
De romanogotische kerk uit 1230 is nog verrassend gaaf en geldt als één van de oudste en fraaiste gebouwen van
de gemeente Tytsjerksteradiel. De kerk is een parel van Middeleeuwse bouwkunst. Zij bestaat uit een schip, een
halfrond gesloten koor en een vierkante toren met zadeldak. Tussen 1946 en 1950 zijn kerk en toren ingrijpend
gerestaureerd. De meest recente restauratie werd in 2008 afgerond. De kerk was oorspronkelijk gewijd aan Sint
Petrus en werd in 1581 een hervormde kerk.
Aan de noord- en zuidzijde van het schip zijn oude, dichtgemetselde ingangen weer zichtbaar gemaakt. De noorddeur
was vroeger de ingang voor vrouwen en kinderen, terwijl de mannen en oudere jongens van de zuiddeur gebruik maakten.
De noorddeur is nu nooduitgang.
Tussen schip en koor bevinden zich twee, later aangebrachte, steunberen. Opvallend is het keperfries, langs de
bovenzijden van de circa een meter dikke muren. In schip en koor bevinden zich rondbogige vensters. In de zuidgevel
zijn twee grote spitsbogige ramen aangebracht, waar vroeger waarschijnlijk kleine Romaanse vensters hebben gezeten.
Tussen schip en koor bevinden zich twee, later aangebrachte, steunberen. Opvallend is het keperfries, langs de
bovenzijden van de circa een meter dikke muren. In schip en koor bevinden zich rondbogige vensters. In de zuidgevel
zijn twee grote spitsbogige ramen aangebracht, waar vroeger waarschijnlijk kleine Romaanse vensters hebben gezeten.
De dakbedekking bestaat uit oude ‘Friesche holle rode‘ pannen, maar tot het begin van de 18de eeuw zal het
ongetwijfeld riet zijn geweest, in ruime mate voorhanden langs de oevers van het Bergumer- of ‘Groote Meer‘.
Op een tekening van de kerk uit 1722 zijn twee rijen van vijf zogenaamde ‘duivengaten‘ duidelijk zichtbaar. Voor
de kerkrentmeesters van die tijd waren duiven een belangrijke bron van inkomsten, omdat hun mest in die tijd een
niet onbelangrijk middel bij de teelt van tabaksplanten was.
Tijdens de recente restauratie werd de hele kap gedeeltelijk vernieuwd. Een tweetal door de bonte knaagkever
aangetaste balken werd vervangen.
De toren met zadeldak is 20,5 meter hoog en sinds de Napoleontische tijd eigendom van de gemeentelijke overheid.
Op een kerktoren in Fryslân staat in de regel een gouden haan als symbool voor Christus die als Verlosser de macht
van het donker doorbreekt en oproept tot de taak van de nieuwe dag. In Jistrum staat echter een paard op de toren.
De haan die vroeger op de toren stond, is er afgewaaid en toen is voor een zacht prijsje een windwijzer in de vorm
van een paard aangekocht. De oorspronkelijke luidklok uit 1759 werd in de jaren 1940-1945 door de bezetter geroofd.
In 1949 liet de gemeente toen een nieuwe klok, gemaakt door Van Bergen in Heiligerlee, aanbrengen.
Kerkinterieur
De gemetselde bakstenen gewelven met ronde ribben, die steunen op de muurpijlers, zijn imponerend. De ribben komen
op het hoogste punt in een ring bij elkaar. Op de betonvloer zijn oude plavuizen aangebracht. De kraak (galerij) is
te bereiken via een gedraaide spiltrap. Hier bevindt zich het orgel, er zijn geen zitplaatsen meer. In 2007/08 is
het orgel uit de gereformeerde kerk naar de hervormde – nu protestantse – kerk overgeplaatst. Tot dan toe bezat de
hervormde kerk een in 1956 geplaatst Pels & Van Leeuwenorgel. Dit orgel doet nu dienst in de kerk van Vledderveen
(Groningen).
De galerij was oorspronkelijk een meter en dertig centimeter groter dan nu het geval is. Het achterste gewelf werd toen
grotendeels aan het oog onttrokken. Na verkleining in 1948/50 en in 2007 werd de ruimtewerking aanmerkelijk versterkt.
Via de kraak is de toren bereikbaar.
Voor de restauratie van 1948/50 had de voorste balk een opschrift dat helaas onder een verflaag verdween. De tekst kon
in 2008 gelukkig weer tevoorschijn worden gebracht: ‘Looftdiv den Heer boven alles. Deze kraak is aangelegd door Jelke Jans
en Egbert Siemens kerkvoogden te Eestrum en besproken door Mr Jan Roelofs Anno 1677’.
De preekstoel staat aan de noordwand tegen de gordelboog naar het koor. Oorspronkelijk was de kansel geplaatst tegen
de zuidwand en voorzien van een indrukwekkend klankbord. Dit klankbord is er niet meer. Het is een zeventiende-eeuwse
eikenhouten kuip met vlakke toogpanelen met snijwerk aan de randen en gegroefde hoekpilasters. Tegen de preekstoel
staat een gebogen trap, terwijl onder aan de kuip een scharnierend koperen doopbekken aanwezig is. Dit bekken wordt
niet meer gebruikt, want er kwam in 1950 een kalkstenen doopvont voor in de plaats, gemaakt door de Amsterdamse
beeldhouwer G. Bolhuis. Op de vier zijden zijn de symbolen aangebracht van de vier evangelisten: leeuw, rund, dier
(of engel) met mensengezicht, en een adelaar (respectievelijk Marcus, Lucas, Matteüs en Johannes).
Bij de eenvoudige eikenhouten avondmaalstafel hoort onder meer een prachtige zilveren beker uit 1685 en een nieuwer
exemplaar, gemaakt in 1931. Op de preekstoel ligt een Statenbijbel uit 1874, die recentelijk ook gerestaureerd is.
Een vijfarmige koperen kandelaar, drie eenvoudige oud-Hollandse elektrische kroonluchters en twee ouderwetse ‘ponkjes’,
collectezakken aan een lange stok, completeren het interieur. Nieuw is de vloerwarming, grotendeels gerealiseerd in
uitsparingen, die al in 1950 werden gemaakt. Hoewel het interieur niet meer geheel oorspronkelijk is, ademt de kerk
toch een unieke sfeer. Opvallend is daarbij ook de kleurstelling die tijdens de laatste restauratie is aangebracht.
Het huidige orgel
Het orgel is 2007/8 overgeplaatst van de voormalige gereformeerde kerk in Jistrum naar de hervormde, nu
protestantse kerk. Het mooiste orgel uit het dorp bevindt zich nu in de mooiste kerk van het dorp. Het betreft hier
een schuilkerkorgel uit de jaren 1710 - 1720. Tot ongeveer 1845 heeft het wellicht dienst gedaan in de rooms-katholieke
kerk te Vleuten. Over de geschiedenis van het orgel tussen 1710/20 en 1845 is geen enkele informatie voorhanden. De
gereformeerde gemeente in Jistrum kocht het instrument in 1938 aan voor ruim zeshonderd gulden, nu een klein bedrag
toen een forse investering. De firma A.S.J. Dekker uit Goes plaatste het orgel in Jistrum. Vóór 1938 bevond het
instrument zich in de kapel van de rooms-katholieke jongelingencongregatie te Delft. Vermoedelijk is het orgel gebouwd
door de Amsterdamse orgelmaker Cornelis Hoorbeeck. Hoewel het instrument rond 1850 werd gewijzigd (onder andere de
windlade en het klavier), bezit het nog steeds voor 80% gaaf pijpwerk uit de bouwtijd. De eerste restauratieplannen
waren er al rond 1987. Dat het hele restauratieproces zo lang duurde had te maken met de prioriteiten van monumentenzorg.
Na de toekenning van subsidie kwam de restauratie in een stroomversnelling door het samen-op-weg-proces van de hervormden
en de gereformeerden: op 15 maart 2005 gingen alle kerkleden uit het dorp zonder slag of stoot akkoord met een ingrijpend
plan voor alle kerkelijke gebouwen en de beide kerkorgels.
Bij de restauratie zijn alle gebreken van het orgel hersteld, maar de dispositie is niet veranderd. Deze is te vinden
op bladzijde 193 van 'Vijf eeuwen Friese orgelbouw'.
De beide kerkelijke gemeenten zijn na een jarenlange periode van federatief samenwerken inmiddels gefuseerd tot de
Protestantse Kerk Nederland te Jistrum. Het gereformeerde kerkgebouw is omgetoverd tot een modern verenigingsgebouw voor
de PKN-leden. De restauratie en overplaatsing van het orgel werd financieel mogelijk door subsidies van onder andere het
rijk, de provincie, de Stichting tot Behoud van het Nederlandse orgel en de Stichting Organum Frisicum.
De hervormde kerk van Eastermar-It Heechsân
Het dorp Eastermar heeft meer dan één woonkern. It Heechsân, de oudste woonkern, werd na de 16e eeuw geleidelijk
overvleugeld door ‘De Wal’ aan de Lits tussen Bergumermeer en De Leijen. Uit deze nederzetting evolueerde het
tegenwoordige Eastermar.
In 1980 werd het centrum van Eastermar gereconstrueerd: diverse panden uit de 18e en 19e eeuw werden gerestaureerd. Ook
‘het Waltsje’, een klein water waaraan idyllische huisjes liggen, werd opgeknapt. In dat kader paste ook het in ere
herstellen van een jaarmarkt: jaarlijks op de laatste zaterdag van juni een paardenmarkt gecombineerd met kramen die
allerlei koopwaar aanbieden. Eastermar afficheert zich aldus als een ‘historisch dorp tussen
Bergumermeer en De Leijen’.
Wanneer de oude kerk van Eastermar-It Heechsân precies gebouwd is, valt moeilijk na te gaan. Deze stenen kerk bij de
nog aanwezige toren moet al rond 1200 gebouwd zijn. Op een tekening van Jacob Stellingwerf uit 1721 valt te zien, dat
er een klokkenstoel met twee klokken, een grote en een kleine, bij de kerk stond. Rond 1730 werd deze klokkenstoel door
een nieuwe vervangen. Toen die in 1835 werd afgebroken, werden de beide klokken verwijderd en in de toren, waarin
galmgaten moesten worden aangebracht, werd een nieuwe klok opgehangen. Deze was afkomstig van de Gebroeders Van Bergen
uit Midwolda.
In 1868 werd een nieuwe kerk gebouwd, het huidige kerkgebouw. De hoofdvorm is min of meer neoclassicistisch, allerlei
decoratieve elementen geven de kerk een eclectisch karakter. In de geveltoren met ingesnoerde naaldspits kwam een
nieuwe klok. De bovenbouw van deze toren werd in 1894 vernieuwd. Tegenover de kerk verrees in 1875 een pastorie in
eclectische vormen. Thans is dit statige pand niet meer als pastorie in gebruik. De oude kerk werd afgebroken, alleen
de zadeldaktoren bleef staan en die staat er nu dus nog, bij de begraafplaats.
De Duitse bezetter vorderde de klok uit beide torens. Geen van beide klokken keerde terug. Na 1945 werd in de
‘nieuwe’ kerktoren een nieuwe klok gehangen met een inscriptie ter nagedachtenis aan kerkvoogd Dirk Gjalts Reitsma.
Binnen de hervormde gemeente van Eastermar was tot circa 1990 een plaatselijke Vereniging van Vrijzinnig Hervormden
actief.
De gereformeerde kerk
In de verschillende woonkernen van Eastermar ontstond na 1834 geen afgescheiden gemeente. Een gereformeerde kerk
ontstond er pas na de Doleantie van 1886. Al op 15 december 1888 werd een eigen kerkgebouw zonder orgel in gebruik
genomen. In 1891 deed de eerste predikant zijn intrede. In 1892 ging de gemeente mee in de fusie tot de
‘Gereformeerde Kerken in Nederland’.
December 1950 werd een nieuw gereformeerd kerkgebouw in gebruik genomen. Het bijgebouw dat in 1960 was
gerealiseerd, werd in 1985 uitgebreid en opgeknapt. In 1966 kwam er naast de nieuwe kerk ook een nieuwe pastorie.
In 1981 kwam er een nieuw orgel. Het betrof een ‘tweedehands’ orgel, gemaakt door de orgelbouwer Will Boegem uit
Amstelveen. Hij plaatste het instrument met de hulp van enkele vrijwilligers uit de gemeente in een oude orgelkas,
vermoedelijk van de orgelmakerij Bakker & Timmenga en in 1912 bestemd voor de doopsgezinde kerk in
Sint-Annaparochie. Rond 1990 telde de gereformeerde gemeente 500 leden. Inmiddels zijn de hervormde en gereformeerde
gemeente gefuseerd tot de protestantse gemeente Eastermar. Wellicht moet in de nabije toekomst één kerkgebouw worden
afgestoten.
Het orgel in Eastermar-It Heechsân
In november 1886 krijgt J.F. Kruse te Leeuwarden de opdracht om een orgel te bouwen. In het najaar van 1887 wordt
met de opbouw van het orgel in de kerk begonnen. Twee plaatselijke timmerlieden assisteren. Twee "ververs" ter plaatse
nemen het schilderwerk voor hun rekening: het orgel wordt zwart geschilderd. Aan weerszijden van de speeltafel komen
2 fraaie koperen kandelaars. Eind maart 1888 is het orgel klaar en het wordt op 2 april van dat jaar in gebruik
genomen. De organist, K. Dijksterhuis uit Augustinusga, bespeelt het orgel en ook J.F. Kruse, die zelf organist van
de Dorpskerk in Huizum (Leeuwarden) was, "voerde een enkel nommer uit". De nota van de orgelbouwer bedraagt ƒ 2700,00.
Daar bovenop komen nog aan overige kosten ƒ 306,59 exclusief de kosten van het gezellig samenzijn na afloop van de
feestelijke ingebruikname. Kruse blijft het orgel jaarlijks onderhouden voor ƒ 15,-. Na het overlijden van Kruse in
1908 komt het orgel in onderhoud bij de Gebr. Adema uit Leeuwarden. Al direct komen zij met een rapport waarin
verschillende herstellingen worden aanbevolen. Voor fl. 290,00 worden daarop werkzaamheden aan het orgel uitgevoerd
en daarbij is vrijwel zeker het instrument ook opnieuw geïntoneerd, waardoor iets van zijn oorspronkelijke karakter
verloren moet zijn gegaan.
Vanaf 1931 berust het onderhoud bij orgelbouwer J. van der Bliek te Leeuwarden. Als het interieur van de kerk in
1955 wordt vernieuwd, wordt het orgel grijs geschilderd. In 1969 plaatsen J. van der Bliek en S. Haarsma een
elektrische windvoorziening, waarmee een "pûstertraper" overbodig wordt. Vervolgens raakt het instrument in verval,
vooral door toedoen van het verwarmingssysteem. In 1980 wordt met een broodnodige restauratie begonnen. Het gehele
orgel wordt gedemonteerd. De restauratiewerkzaamheden worden uitgevoerd door S. Haarsma uit Drachten. Deze
werkzaamheden bestaan uit:
herstel van de op vele plaatsen gescheurde windlade;
herstelwerkzaamheden aan de orgelkas;
het opnieuw verlijmen van de houten orgelpijpen;
bestrijden van houtworm;
plaatsing van een andere blaasbalg;
verwijdering van het ventiel;
herstel van de metalen orgelpijpen, die waar nodig worden opgevormd;
polijsten van de frontpijpen;
een nieuw, ivoren toetsbeleg voor het manuaal;
aanbrengen van een nieuw aangehangen pedaal met een grotere omvang (van C – g0 naar C – d1).
Het oorspronkelijke pedaal is er nog en wordt
door een muziekdocent bewaard.
bijplaatsing van een Mixtuur (162 pijpen) op een kantsleep.
Het orgel telt nu 648 pijpen. Zowel kerk als orgel zijn nationaal monument. Over mogelijke dispositiewijzigingen
van het orgel bestaat - de Mixtuur uitgezonderd - onzekerheid. De dispositie na 1980 is uiteraard bekend, maar
of dat toen de oorspronkelijke was, staat niet vast. Deze zou vrijwel gelijk geweest kunnen zijn aan die van het
Kruseorgel (1901) dat zich tot 1928 in de hervormde kerk van Sint-Annaland bevond. Zie voor de huidige dispositie
van het orgel in It Heechsân bladzijde 184 van ‘Vijf eeuwen Friese Orgelbouw’ door Jan Jongepier.
Het begin van kerk en geloof in Sumar (Suameer)
De naam van het derde excursiedorp is wellicht afgeleid van ‘zuidelijk van het meer’, omdat het dorp ten Zuiden
van het Bergumermeer ligt. De voorheen hervormde kerk werd gebouwd in 1769. In de Leeuwarder Courant wordt dat
jaar enkele malen melding van de bouw gemaakt. Op 12 november van dat jaar vond de inwijding van de kerk plaats.
Deze kerk verving een eerdere kerk, waarvan een tekening door Jacobus Stellingwerf uit 1722 bekend is, op
dezelfde plaats. Dit tufstenen kerkje stamde vermoedelijk uit het begin van de 12e eeuw. Het dorp Sumar bestond
dus toen al. Rond een kleine dorpskern bij de kerk lag verspreid een aantal boerderijen.
Vanaf ongeveer 700 vond de eerste evangelieverkondiging in het gebied van het huidige Friesland plaats. Vóór
1000 telde Friesland al veel kerkjes, maar die vielen veelal ten prooi aan de rooftochten van de Noormannen.
Vanaf de 11e en de 12e eeuw vindt een nieuwe ‘golf’ van kerkbouw plaats. De kloosters die in de 12e en 13e eeuw
en met name in de 15e eeuw werden gesticht hadden vaak nauwe kontakten met de gevormde parochies. De
kloosterlingen speelden een belangrijke rol in de omliggende parochies, bij het lokale bestuur, in de
rechtspraak, bij de landinrichting en de waterhuishoudkunde en in de economische ontwikkeling. Of de kerk van
Sumar een directe relatie had met het
Berghklooster in Burgum is niet bekend.
De eerste kerk van Sumar was uiteraard een rooms-katholieke parochiekerk. Door de hervorming kwam er een einde
aan de invloed van de katholieke kerk in Friesland. Op 30 maart 1580 werd de uitoefening van de oude
rooms-katholieke religie door de Staten van Friesland verboden. Voortaan zou alleen de gereformeerde religie
worden toegestaan en openlijk mogen worden beleden. De kloosters in Friesland werden afgebroken en het uitgebreide
goederenbezit werd in beslag genomen door de Staten. De Staten van Friesland konden deze inkomstenbron goed
gebruiken want ze moesten nu ook de predikanten betalen en de armenzorg voor hun rekening nemen.
1868: Sumar zelfstandig
Honderd jaar later – in 1868 – bij beschikking van het classicaal bestuur te Leeuwarden werd Sumar een
zelfstandige kerkelijke gemeente met vanaf 1871 een eigen predikant. Tussen toen en nu is er aan de buitenkant
van het kerkgebouw niet veel veranderd. Wel zijn bij de laatste restauratie in 1999 de oude namaak leistenen op
het dak vervangen. Het interieur is door de jaren heen bij verschillende restauraties wel veranderd.
De bezoeker die door het hekwerk het geelstenen pad naar de ingang van de kerk volgt, valt boven de deur een mooie
gedenksteen op met de tekst: ‘Ons In En Uitgaan Zy O Heer Voor ONS Tot Zegen U Tot Eer”. De gedenksteen is versierd
met het wapenschild van Henricus Wiardus van Altena, grietman van Tytsjerksteradiel ten tijde van de bouw van de
kerk. Het ingangsportaal bevindt zich onder in de toren. Direct rechts bevindt zich een smalle trap naar het orgel.
Recht vooruit is de deur naar een kleine consistorie. De deur links leidt naar de kerkzaal, waar de
gebrandschilderde ramen die pas gerestaureerd zijn, meteen opvallen.
Uit nadere bestudering van de teksten die op de ramen zijn te lezen, blijkt de nauwe betrokkenheid van de overheid
en de elite met de kerk. De ramen zijn in 1770 geschonken door stadhouder Willem V, een aantal hoge regeringscolleges
en de burgemeester en de gemeentesecretaris van Tytsjerksteradiel. Ze zijn gemaakt door de Sneker glasschilder Ype
Staak. Reeds 25 jaar later werden de ramen zwaar beschadigd. Dat was in de roerige ‘Franse Tijd’. Alle uitingsvormen
van aristocratie moesten het ontgelden. Zo werden ook de kostbare gebrandschilderde ramen van de kerk van Sumar voor
een groot deel vernield. Na beperkt herstel heeft het tot 1934 geduurd voor de ramen geheel konden worden
gereconstrueerd. De ramen waren toen zozeer vervallen en de tekeningen ervan zodanig vervaagd, dat een
oorspronkelijk ontwerp - bewaard gebleven in het Fries museum - moest worden gebruikt voor de reconstructie. Ook
een lijst met de opschriften van de glazen was bewaard gebleven zodat zes van de zeven ramen in de oorspronkelijke
stijl en vorm konden worden teruggebracht. Op alle zeven ramen zijn de teksten weer goed te lezen.
Het zevende raam, het raam in de zuidgevel, werd geschonken door "Everhardus Penninga, Dienaer des Goddelijken
Woorts te Suameer, Garijp en Eernewoude in het jaar 1770". Van dit raam was bij de reconstructie van 1934 niets meer
aanwezig. In verband hiermee werd op dit raam een voorstelling aangebracht, welke de herinnering levend houdt aan de
Vrouwenvereniging ,,Priscilla” te Sumar. Deze vereniging bracht het voor de reconstructie van de ramen benodigde geld
bijeen. De voorstelling op dit raam is ontleend aan de Bijbelse vrouwenfiguur ,,Priscilla”, die haar man,
oorspronkelijk tentenmaker, later vergezelde toen hij er op uittrok om het evangelie te verkondigen. De
voorstelling geeft tevens een beeld van het werk en het doel van de toenmalige vereniging. In 2008 was na een
schenking van een oud gemeentelid gelukkig restauratie mogelijk, want 74 jaar na 1934 zagen de ramen er niet meer
onberispelijk uit. Sinds het najaar van 2008 sieren de ramen de kerk weer in volle glorie.
Het interieur
De kerk heeft een eikenhouten preekstoel, die waarschijnlijk uit het midden van de 17e eeuw stamt. Het is dan ook
aannemelijk dat de preekstoel in de oude kerk van vóór 1769 heeft gestaan. Op de Corintische kapitelen op de hoeken
van de kansel staat het ingesneden schrift "AN:O Korneles Meinea 1746". Waarschijnlijk duidt dit erop dat de
preekstoel toen is hersteld. Op het rugstuk van de preekstoel staan aan weerszijden twee uitgesneden zeemeerminnen.
Dat is uitzonderlijk als versiering in een kerk. Meer gebruikelijk is deze vorm van versiering op Friese
stoeltjesklokken. De preekstoel is gesitueerd aan de noordoostzijde van het kerkgebouw. Daar bevindt de preekstoel
zich sinds 1964, toen het interieur van de kerk ingrijpend heringericht werd. In de oorspronkelijke situatie van
1769 stond de preekstoel tegen de zuidgevel, recht tegenover de herenbanken. Onder het raam in de oostgevel, in
1770 door dominee Penninga geschonken, staat de bank van de kerkvoogden. De bank dient tegenwoordig als
ouderlingenbank en is met de preekstoel het enige overblijfsel van het oorspronkelijke meubilair van de kerk. In
1999 werd de kerk geheel opnieuw geschilderd en in de oude kleuren groen, blauw en zalmroze geverfd. Ook werd een
nieuw plafond aangebracht.
Het orgel
Aan de westzijde tegen de toren bevindt zich een galerij waarop in 1906 door de orgelmakers Bakker & Timmenga een
nieuw orgel met acht stemmen, verdeeld over één manuaal en een aangehangen pedaal, werd geplaatst. Of er daarvóór
een ander orgel in de kerk van Suameer aanwezig was, is onbekend. In het bedrijfsarchief van Bakker & Timmenga is
daaromtrent niets op te maken. De dispositie, te vinden op bladzijde 209 van ‘Vijf eeuwen Friese Orgelbouw’, is
sinds het bouwjaar niet gewijzigd.
Sumar kende sedert 1897 ook een gereformeerde gemeente, die vanaf 1911 over een eigen kerkgebouw beschikte. De
geschiedenis van de Gereformeerde gemeente en haar Rehobothkerk is beschreven in het ‘Jubileumboek Gereformeerde kerk
Suameer 1897 – 1997’. De Rehobothkerk bezat een Reilorgel uit 1966. Het verving toen een ander orgel, waarvan alleen
bekend is dat het in 1953 door de firma Boot uit Bodegraven gerestaureerd werd. Over dit voormalige orgel, dat
waarschijnlijk rond 1920 tweedehands werd aangeschaft, is verder niks bekend. De archieven van orgelmakerij Reil
en van de voormalige orgelhandel Boot bieden er geen informatie over. Evenmin is bekend waar het Reilorgel uit 1966
terecht is gekomen.
Bergum en enkele historische gebouwen
Als laatste bezoeken we de hoofdplaats van Tytsjerksteradiel. Over de oudste geschiedenis van Burgum is niet veel
bekend, maar dat het een oud dorp is valt alleen al op te maken uit het feit dat de oudste kerk van de plaats, gewijd
aan de heilige Martinus, uit het begin van de 12e eeuw dateert. Doorgaans wordt de kerk de Kruiskerk en niet de
Sint-Martinuskerk genoemd.
De Nederlandse plaatsnaam Bergum is afgeleid van ‘bergen’, omdat er verschillende hoogten waren waarop bewoning
ontstond. Het dorp is dan ook uit een aantal buurtschappen ontstaan. De naam heeft dus niet temaken met ‘heim’ of
‘heem’ zoals bij de meeste plaatsnamen in het Noorden van ons land, eindigend op ‘.um’; bijvoorbeeld het Friese
Jelsum en Mantgum. Noordbergum (nu Noardburgum) hoorde tot 1930, toen het een zelfstandig dorp werd, ook bij Bergum.
Diverse historische gebouwen, die Burgum rijk is geweest, zijn er helaas niet meer. Uit de historie van die gebouwen
krijgt men een indruk van Burgum’s positie in de vaderlandse geschiedenis. Bijvoorbeeld het Hooghuis
of Hoge Huys, dat door de Friese stadhouder Hendrik Casimir I werd bewoond die het als jachtslot liet
bouwen. Daarna hebben de beroemde vestingbouwkundige Menno Baron van Coehoorn stadhouder Hendrik Casimir II en enkele
grietmannen er gewoond.
Bekend was ook het "Bergklooster" (of Barraconvent) aan de Kloosterlaan, in de 14e eeuw gesticht
door de Reguliere Kanunniken en gewijd aan "Sinte Nicolaas". Het was een klooster met rijke bezittingen, bewoond door
talrijke monniken, die zich niet alleen tot geestelijk werk beperkten, maar ook veel handwerk deden. In 1578 werd de
Friese bisschop Curenis Petri er tijdelijk gevangen gezet. Na de alteratie in 1580 ging het in eigendom over naar de
provincie. Eind 1581 werd besloten het klooster af te branden, "opdat de vijanden (Spanjaarden) daarvan geen roofnesten
make".
In het centrum van Burgum staat "'t Roodhert", een herberg met een eeuwenlange geschiedenis. Vertrekken ervan werden in de
18e eeuw gebruikt als rechtkamer van de grietenij. Deze werden gehuurd van de eigenaar van "'t Roodhert". Ook de vrede- en
politierechter hielden er zitting. Dat heeft geduurd tot 1831. In 1908 is het oude Roodhert afgebroken. Er kwam toen een
nieuw gebouw met dezelfde naam. Na 1831 hebben twee andere gebouwen als gemeentehuis dienst gedaan, totdat in 1935 het
huidige gemeentehuis, gebouwd onder architectuur van Piet de Vries te Leeuwarden, werd betrokken. In 1972, 1985 en 1992
is het uitgebreid. Voor het gemeentehuis is in 1963 een borstbeeld geplaatst van wijlen de staatsman ds. A.S. Talma
(1864-1916). Ds. Talma was kamerlid voor dit district in de periode 1901-1908 en was minister van 1908 -1913.
Burgum is een bedrijvig dorp met een redelijk aantrekkelijk winkelbestand. Tweemaal per jaar is er in het dorp een
jaarmarkt: een voorjaarsmarkt en een najaarsmarkt.
De Kruiskerk te Burgum
De kruiskerk is het oudste gebouw van Burgum. De kerk ontstond kort na 1100 als parochiekerk. De historie van de kerk
is nauw verbonden met het klooster van de Reguliere Kanunniken van Sint Augustinus dat waarschijnlijk in 1187 bij
Burgum gesticht werd. De kerk ging daardoor tevens dienen als kloosterkerk. Vanuit dit klooster – het eerder genoemde
Bergklooster of Barraconvent – werden diverse parochies in de omgeving bediend. Na de ‘alteratie’ (1580) ging een deel
van het klooster als pastorie voor de eerste dominee dienst doen, maar al spoedig daarna werd het afgebrand.
De huidige vorm van de kerk is de uitkomst van diverse veranderingen die in de loop van de geschiedenis plaats gevonden hebben.
De toren en een deel van de westgevel – beide opgetrokken in tufsteen – zijn nog de restanten van het oorspronkelijke
bouwwerk kort na 1100.
Rond 1200 werd de kerk breder, langer en hoger gemaakt. Behalve de toren en een deel van de westelijke muur
werd het kerkgebouw toen ter wille van de verlenging en verhoging afgebroken. De toren kreeg een vierde,
bakstenen geleding; er werd een koor aangebouwd en de oorspronkelijk éénbeukige kerk kreeg zijbeuken die
tevens als steunberen fungeerden. Daardoor werd de toren in verhouding erg slank. Uit de aanwezigheid van
de galmgaten in de derde en vierde geleding valt af te leiden, dat de toren verhoogd is.
Een 100 jaar later werden de dwarspanden gebouwd, zodat voortaan van een kruiskerk sprake was. Gedurende 200
jaar daarna vonden er geen grote verbouwingen plaats, maar het langdurige conflict tussen Schieringers en
Vetkopers zal in de 14e en 15e eeuw wel de nodige werkzaamheden aan onderhoud en herstel met zich meegebracht
hebben.
Na de Reformatie werden in 1610-1611, dus tijdens het Twaalfjarige Bestand, de zijbeuken afgebroken. Omdat
deze tevens als steunberen dienden, kon verval op den duur niet uitblijven. In 1950 werd de kerk wegens
instortingsgevaar gesloten.
In 1954 werd – verlaat door de economische depressie van de 30er jaren en door de tweede wereldoorlog - met
een grootscheepse restauratie begonnen. De Kruiskerk werd toen in zijn oude, middeleeuwse glorie hersteld,
waarbij ook de zijbeuken weer zijn opgebouwd. De kerk werd helemaal leeg gemaakt en het orgel werd
gedemonteerd. In totaal zou de restauratie een bedrag van fl. 400.000,- vergen exclusief nog eens
fl. 60.000,- aan inrichtingskosten.
Voor meer informatie over de bouwgeschiedenis van de Kruiskerk en het belangwekkende interieur van de kerk (met onder
andere net als in Jistrum koepelgewelven met ronde ribben) verwijzen we naar een brochure van J. Jongsma, ‘De historie
van de Kruiskerk te Bergum’. Wellicht is deze in de kerk nog verkrijgbaar.
In de toren van de kerk hangt een klok, die in 1662 is gegoten door Jurrien Balthasar. Op de klok komt het wapen van
Aernt van Hillama, lid van een voorname familie, voor. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is het gelukt deze klok uit
handen van de Duitse bezetter te houden.
Het orgel
1686 krijgt de kerk een orgel. De predikant reisde met de Leeuwarder orgelbouwer Evert Haverkamp naar Jutrijp om
het aldaar te koop aangeboden orgel te keuren. Het werd voor 500 Carolus guldens gekocht en naar Burgum verscheept.
Haverkamp zorgde voor de afbraak en de opbouw van het orgel. Er werd een nieuwe balgtrede aangebracht en het orgel
werd opnieuw geschilderd. In 1788 verving Lambertus van Dam dit instrument door een nieuw orgel, dat 2100 Carolus
guldens kostte, exclusief de kosten van verhuizing naar Burgum en de woonlasten
aldaar voor de familie Van Dam.
Het Burgumer orgel (1788) behoort samen met de orgels van Aldeboarn (1779) en Langweer (1784) tot het eerste
drietal instrumenten dat Lambertus van Dam als zelfstandig orgelmaker tot stand bracht. De instrumenten zijn
verwant maar vertonen ook verschillen. Twee elementen zijn in Burgum heel raadselachtig: in de eerste plaats de
klavieromvang tot d’’’, waar de windladen zijn ingericht voor de modernere omvang tot f’’’ die in Aldeboarn en
Langweer wél gerealiseerd werd; in de tweede plaats dat de hoofdwerklade is ingericht voor meer registers dan er
uiteindelijk zijn gekomen.
De recente restauratie van dit orgel door de firma Bakker & Timmenga behelsde technisch herstel, maar ook
reconstructie van de verdwenen spaanbalgen, vervanging van de laat 19e-eeuwse registerknoppen (vorig jaar in de
Friese Orgelkrant ten onrechte als vroeg 20e-eeuws aangemerkt) door nieuwe die aansluiten bij het 18e-eeuwse beeld
en reconstructie van de Prestant 8vt discant, Nasard 3vt en Sexquialter van het rugwerk; deze registers waren in
1880 door andere vervangen en in de jaren ’50 van de vorige eeuw weer aangebracht, toen echter in een factuur die
niet overeenkwam met die van Van Dam, wat in het klankresultaat ook duidelijk waarneembaar was. De in maart 2010
afgesloten restauratie vond onder adviseurschap van Jan Jongepier plaats.