De Stichting Organum Frisicum heeft besloten met de voorjaarsexcursie een viertal Leeuwarder kerken te
bezoeken. Aanleiding is de voorgenomen sluiting van enkele PKN-kerken, waaronder de Pelikaankerk, de
Koepelkerk en de Fenix. Voor de deelnemers biedt de excursie wellicht de laatste kans om de orgels in
deze kerken nog eens te beluisteren.
De Pelikaankerk
Op 4 juni 1932 schrijft het toenmalige Leeuwarder Nieuwsblad: "Na het tot stand komen van de Koepelkerk,
het grootsche bouwwerk van architect Kuipers, heeft de Gereformeerde Kerk hier te Leeuwarden het in deze
precaire tijdsomstandigheden aangedurfd, een vierde kerkgebouw te stichten, dat, nu het bijna gereed is
gekomen, een bouwwerk blijkt te zijn, dat de geheele omgeving beheerscht. In kloeke vormen rijst het daar,
staande aan de Pelikaanstraat, op, het oog boeiend door de vaste lijn, die er door de schepper, den
architect Egbert Reitsma (1892-1976, red.) te Groningen, in gelegd is."
De gereformeerde kerk had in 1930 gekozen voor een gebouw van een kunstzinnige architect, aangesloten bij
de Groninger kunstenaarskring ‘De Ploeg’. Ontwerpen van Reitsma waren aanvankelijk in de stijl van de
Amsterdamse School. De Gereformeerde Kerk in Kollum (1924) en de Gereformeerde Kerk van Andijk (1929), de
laatste ook wel de gereformeerde kathedraal van Nederland genoemd, zijn ongetwijfeld de voorbeelden
geweest die de kerkenraad in Leeuwarden voor ogen had met de bouw van een kerk, die een oplossing moest
bieden voor een nijpend tekort aan zitplaatsen in de bestaande Koepelkerk, Noorder- en Oosterkerk. De
eerste steenlegging was op 1 oktober 1931, de ingebruikneming volgde op 19 juli 1932.
De bouwstijl is een eigen invulling door Reitsma van de Amsterdamse School. Het gebouw is opgetrokken uit
rode bakstenen (Groninger strengperssteen) waarbij de onderste laag (het trasraam) bestaat uit meest
kromgetrokken, gesinterde stenen (stenen uit dát deel van de oven dat te heet werd), een geliefd materiaal
bij Reitsma, dat aanvankelijk een afvalproduct van de steenfabrikage was, maar door de architecten van de
Amsterdamse School juist als zeer bruikbaar werd toegepast.
Ook is er een sterke invloed van Dudok: zo is het gebouw samengesteld uit kubische elementen; de gevelvlakken
zijn ofwel (op minimale openingen na) gesloten, zoals de toren en de voorgevel, ofwel helemaal opengewerkt,
zoals de zaal boven de hoofdingang en de zijgevels (absiden met 28 hoog opgetrokken, gebrandschilderde ramen).
Door middel van lage muurtjes wordt de bezoeker van de buitenwereld naar de dieper liggende hoofdingang geleid.
Ook dit is een motief, dat Dudok vaak toepast, bijvoorbeeld in het raadhuis van Hilversum.
De kerkzaal is een grote en hoge ruimte, die niet door pilaren wordt onderverdeeld en overkapt is door een
houten gewelf. De banken op de begane grond werden zo’n twintig jaar geleden vervangen door stoelen; op de
galerij bleven de banken bewaard. Boven het liturgisch centrum zijn twee galerijen: één voor de speeltafel
van het orgel met eventueel ruimte voor een koor en daarboven één voor de orgelpijpen, naar de mode van die
tijd niet in een kas.
Reitsma benutte de ruimte die Abraham Kuyper had geboden in ‘Onze Eredienst’ (Kampen, 1911) ten aanzien van
de inrichting en toepassing van kunst in de kerk. Gereformeerden, wars van iedere kunstuiting in de kerk,
werden door Kuyper over de streep getrokken, waar hij zich in genoemd blad een beheerst voorstander toonde
van kunst in de kerk, zolang de afbeeldingen maar niet tot aanbidding leidden. Reitsma (naast architect ook
schilder en beeldhouwer) ontwierp zélf die kunstwerken.
Achter de kansel zien we zes gebrandschilderde glas-in-loodramen over de zes scheppingsdagen en de 28 ramen
in de absiden. Deze hebben wereldlijke voorstellingen, die steeds ‘het oude’ tegenover ‘het nieuwe’
uitbeelden: bijvoorbeeld het vliegtuig tegenover de kameel (het schip der woestijn), een oude kerk tegenover
een moderne, een graanfabriek tegenover een molen, een stoomtrein en een moderne trein. De wetenschap wordt
voorgesteld door een zwoeger (zie afbeelding).
Dan zijn er de gekleurde houtreliëfs aan de orgelbalustrade en in de gewelfvlakken. Ze zijn ontstaan onder
invloed van ‘De Ploeg’. De verlichtingsornamenten, door de architect zelf ontworpen, vertonen kenmerken van
het functionalisme.
Dat de tijdgenoten van Reitsma de keuzes hierbij nog niet altijd waardeerden, blijkt uit een publicatie in
genoemd nieuwsblad op 19 juli 1932 (de dag van de ingebruikneming). We lezen: "Bij het verzorgen van de
details is de bouwer (…) minder gelukkig geweest. De versieringen zijn met te kwistige hand aangebracht,
waardoor het beste van de kerk, de eenheid en de rust van het interieur, verloren ging. En dat is jammer,
want tevoren bezat deze ruimte ontegenzeggelijk wél de sfeer van rust en heiligheid, die men zoo graag in
een kerkgebouw aantreft." Er volgt kritiek op de kleurige houtmozaïeken en op de glas-in-loodramen, die
"dingen op zichzelf werden en niet langer een onderdeel van de kerk. Hiermee is ’t leven en het rumoer de
kerk in gehaald en dat is zeker níet de bedoeling van dr. Kuiper geweest."
Tenslotte het orgel: een Valckx &Van Kouterenorgel, lange tijd getypeerd als een orgel uit de ‘vervalperiode’.
Een orgel van deze firma in de Koepelkerk (geplaatst in 1927) heeft niet stand gehouden, waarover verderop meer.
Hoe is het orgel in de Pelikaankerk geworden tot één van de weinige in zijn soort die we in Nederland nog vinden,
en dan nog in ongewijzigde staat?
Opmerkelijk is in dezen een brief die orgelmakerij Bakker & Timmenga in 1977 aan de kerkenraad van de
Pelikaankerk schreef, kennelijk op een moment dat het orgel aan ingrijpend onderhoud toe is. Deze orgelmakers
vermelden daar in dat "zij er weliswaar niet over zouden peinzen een instrument te bouwen in de stijl van het
Valckx & Van Kouteren-orgel (‘dispositie en klankkarakter zijn naar huidige begrippen beneden alle peil’)"
maar tevens dat dit orgel "bijna een monument uit de vervalperiode” te noemen is. Ze adviseren “de zaak
ongewijzigd te handhaven’’ De orgelmakers schreven dit geheel op eigen initiatief vanwege de veronderstelling
dat er “ook wel bepaalde stemmen in de richting van totale vervanging van het orgel zullen gaan."
De Sint-Dominicuskerk
De Dominicuskerk werd van 1935 tot 1937 gebouwd ter vervanging van de oudere ‘Paterskerk’ in de Speelmanstraat
in de binnenstad (1851) die op zijn beurt weer de schuilkerk (statiekerk) uit de 17e eeuw (± 1625) verving.
De architecten H.C.M. van Beers uit Huis ter Heide en Arjen Witteveen uit Leeuwarden maakten met hun ontwerp
een keuze voor een gebouw dat geïnspireerd is door de Delftse School.
Er is weer een duidelijke relatie met de bouwhistorie in de regio. Men koos voor kloostermoppen, speciaal voor
de kerk gebakken bij de plaatselijke steenfabriek (Schenkenschans). De Delftse School staat voor het
Traditionalisme: wat betreft de materialen wordt de voorkeur gegeven aan hout, natuursteen en baksteen. De
bestemming van het gebouw bepaalt vervolgens de vorm, waarbij teruggegrepen wordt op oude architectuur.
De Dominicuskerk is een pseudobasiliek: het grondplan bestaat als bij een basiliek uit het middenschip en twee
lagere zijbeuken. Deze zijbeuken lopen echter zo hoog op dat ze niet voorzien kunnen worden van vensters. Bij
de Dominicuskerk zijn ze in het exterieur zelfs niet waarneembaar. De ruimte onder de 65 meter hoge toren (gedekt
met koperplaten) fungeert als voorhof, de hoofdingang als voorhal, de narthex.
Bijzonder aan deze kerk is de breedte van het middenschip (17 meter) waarin alle banken een plaats hebben
gekregen. De zijbeuken zijn onderdeel van de processiegang rondom schip en koor. De keuze voor zo’n breed
middenschip is de keuze voor een christocentrische kerk. In praktische zin betekent dit dat het zicht van de
zittende kerkganger tot in de uiterste hoeken niet belemmerd wordt, maar dat er altijd een vrij zicht is op koor
en altaar. Het priesterkoor is daarbij het lichtste deel van de kerk en is dan ook als enige opgetrokken uit gele
stenen in plaats van rode. De lichtval is bijzonder mooi.
Noemenswaardig is de inspanning die gedaan moest worden om het grootse middenschip met zijn gemetseld gewelf
tot stand te brengen: het kon niet zonder een beroep te doen op het vakmanschap van mensen uit het Rijnland
(Westfalen). We hebben het dan over het gebied waar in de 11e en 12e eeuw de keizerlijke domkerken verrezen
(onder andere Mainz en Worms). Vanaf het midden van de 12e eeuw werd daar al de gewelfbouw toegepast. De Dom
in Mainz is een van de eerste pogingen tot de gewelfbouw. De Dominicuskerk is ook een heerlijk voorbeeld van
deze bouw! Opmerkelijke aspecten van kerk en interieur zijn verder nog:
De kerk is zuiver georiënteerd zodat het priesterkoor aan de oostzijde is gesitueerd. De openingen met
pilaren om het koor (vier keer drie) staan voor de twaalf poorten van Jeruzalem.
Tussen schip en koor vindt men de triomfboog; tegen deze boog van links naar rechts een terracotta
Heilig Hartbeeld, de fraai gesneden 19e eeuwse preekstoel (neobarok met verschillende Dominicaanse
voorstellingen) en aan de andere zijde een terracotta Mariabeeld.
Ook aan de rechterzijde van de triomfboog: het beeld van de stichter van de Dominicaner Orde Sint
Dominicus, het zinnebeeld van de prediking.
Aan de zuidzijde, rechts van de ingang, bevindt zich de Mariakapel met het devotiebeeld van Onze
Lieve Vrouwe van Leeuwarden. Dit beeld van Maria werd op 3 oktober 2010 in processie door de stad gedragen
(wat in 1578 voor het laatst plaatsvond). Het beeld werd al in 1506 in de toenmalige Sint-Vituskerk van
Oldehove in Leeuwarden vereerd.
Tenslotte: in de Mariakapel vinden we de fraaiste (gebrandschilderde) ramen, in 1946 vervaardigd door
Wim van Woerkom. Ze verbeelden de dank van de inwoners van Tiel en Roermond voor de opvang, die ze als
evacués tijdens het laatste oorlogsjaar in Leeuwarden genoten. Let daarbij op het grote raam met een
afbeelding van Onze Lieve Vrouwe van Leeuwarden, die symbool staat voor de bescherming van de vluchtelingen
uit beide genoemde steden.
Bij dit alles moet dan ook nog beseft worden dat er op het interieur werd bezuinigd. Het waren per slot van
rekening de crisisjaren waarin de bouw van de kerk tot stand kwam. Zo zien we twaalf pilaren waar de twaalf
apostelen/discipelen een plaats hadden moeten krijgen, maar nee … ze ontbreken. Veel elementen in de kerk werden
meegenomen uit de Speelmanstraat: later, als er weer geld was, zouden vernieuwingen kunnen plaatsvinden. Maar later,
dat werd een wereldoorlog en de nasleep ervan met de nodige armoede. We danken er zaken aan als de preekstoel en
meerdere beelden. Ook het hoofdorgel werd gebouwd voor de kerk aan de Speelmanstraat: in 1866 door C.B. en P.J. Adema.
Het orgel dat bespeeld gaat worden is het koororgel van Van Dam. Het werd gebouwd in 1920 voor de Hervormde Kerk van Tijnje.
In 1988 is het gerestaureerd door de firma Bakker en Timmenga. Door de veranderde kijk op het vieren van de
liturgie in rooms-katholieke kerken is ook in de Dominicuskerk het koor van boven naar beneden verhuisd. Beneden
in de kerk is in 1996 door Bakker & Timmenga het Van Damorgel, dat vrij kwam door de sluiting van de kerk van
Tijnje (SOW-proces), geplaatst. Er is bij dit type Van Damorgel sprake van een open opstelling van de frontpijpen,
waarbij de bovenzijde van de pijpen is voorzien van ornamenten. De dispositie van dit koororgel is te vinden op
bladzijde 197 van ‘Vijf eeuwen Friese Orgelbouw’.
De Fenix
Het is in de jaren vijftig van de vorige eeuw dat de gereformeerde kerk van Leeuwarden bloeit. De hechtheid van
de gemeente (8300 zielen) staat onder druk, massaliteit wordt ervaren. Discussie over een splitsing volgt: een
splitsing zal niet de sfeer van een dorpskerk geven, maar het doorbreken van de massaliteit zal toch wellicht
gunstig uitpakken. In 1955 wordt de beslissing genomen. In Leeuwarden-west wonen 3000 zielen en de stad zal zich
hier aanzienlijk uitbreiden. Zo ontstaan de kerkelijke gemeentes van Leeuwarden-Oost en -West, op 1 juli 1957.
Het is de grootste wens van de nieuwe gemeente in het westen van de stad om een tweede kerk (naast de
Pelikaankerk) te bouwen. Het idee van een gemeentecentrum, waar misschien ook kerkdiensten gehouden kunnen
worden, is de insteek. Het wordt de Fenix met een grote zaal voor enkele honderden personen voor het houden van
kerkdiensten, lezingen, uitvoeringen, e.d.. Voorts vele nevenruimtes voor vergaderingen en kerkelijk
verenigingswerk. Deze uitgangspunten karakteriseren het gebouw.
In 2002 is de grote zaal veel meer ingericht als kerkzaal: het beste wat de Fenix, verder een weinig aansprekend
gebouw, te bieden heeft. Aanleiding voor de herinrichting was de samensmelting van de hervormde Goede-Herderkerkgemeente
met de gereformeerde Fenixgemeente. Vijf glas-in-loodramen op het podium herinneren nog aan die Goede Herderkerk,
want zijn daar uit afkomstig. Dat geldt ook voor het Flentroporgel dat naar de Fenix verhuisde.
Het orgel kreeg een plek op het verhoogde deel waar tot dan toe de preekstoel en het doopvont stonden. Door het ook
nog op een sokkel te plaatsen benaderde men de bedoeling van situering op een galerij (zoals het geval in de Goede
Herderkerk). Jan Jongepier laat zich op bladzijde 171 van ‘Vijf eeuwen Friese orgelbouw’ lovend uit over het orgel.
Bijzonder mooi zijn de frontpijpen, niet van tin of lood of een combinatie daarvan, maar van roodkoper. Dat roodkoper
is niet egaal van tint, maar als het ware ‘gevlamd’ Dit grijpt terug op de inspiratiebron voor de orgelbouw in de
vijftiger jaren: de Scandinavische orgelbouw, al eerder (10 jaar) ambachtelijk dan elders in Europa. De kerkvoogden
van de Nederlands Hervormde kerk in Leeuwarden hebben met de aanschaf van dit Flentroporgel destijds een modern
kerkorgel aangeschaft. De dispositie ervan is te vinden op bladzijde 196/197 van Jongepiers boek.
De Koepelkerk
De Koepelkerk werd in 1923 gebouwd naar een ontwerp van Tjeerd Kuipers. De Koepelkerk is zijn vijftigste kerk.
Twee ervan, waaronder deze kerk, hebben een bijzonder ontwerp, afwijkend van de 48 andere met een T-vormige
plattegrond: de Wilhelminakerk in Dordrecht heeft een ronde vorm en de Koepelkerk is vijfzijdig. Die vijfzijdigheid
refereert ook aan het feit dat het Kuipers’ vijftigste kerk betrof.
De evenwichtigheid en de functionaliteit van het kerkgebouw gaan terug op Kuipers’ leermeester Berlage. Het zijn de
strakke geometrische vormen, die ook al bij het ontwerp van de Nieuwe Zuiderkerk in Rotterdam (helaas afgebroken)
door Kuipers werden gemotiveerd: ‘Elke lijn heeft zijn funktie, elke overtollige lijn is vermeden en daarbij is
gedacht, dat het uiterlijke de getrouwe afspiegeling moet zijn van het innerlijke, niets verbergende, gelijk in het
Renaissancetijdperk en vooral in latere tijdperken helaas maar al te dikwijls het geval was.’
De Koepelkerk heeft dus de grondstructuur van een regelmatige vijfhoek. Aan twee zijden is de vijfhoek uitgebreid
met een transept en in de lengteas met een kort schip. De kerk is gebouwd van gele baksteen. Voor het gebouw staand
zien we het middendeel van de kerk steeds hoger worden: eerst de beperkte hoogte van het middenportaal, dan het
oprijzende schip, dan de koepel (die oorspronkelijk nog hoger zou worden). De koepel heeft een koperen dak.
In de Koepelkerk werden de liturgische ideeën van Abraham Kuiper verwezenlijkt (later ook in de Pelikaankerk): het
Woord centraal, dus de kansel centraal, waarbij alle ‘vleugels’ van het gebouw optimaal zicht hebben op die kansel.
Verder dienen de sacramenten te zijn vertegenwoordigd: hier het marmeren doopvont dat permanent op het podium staat.
Echter niet de avondmaalstafel: om ruimte te maken voor de avondmaalsviering ontwierp Kuipers klapstoelen, stoelen
die invloeden van Berlage laten zien (met name: gebogen delen ontbreken). De banken voor de ambtsdragers worden ook
op het podium geplaatst als onderstreping van het karakter van de kerkdienst: de vergadering der gelovigen. Het
podium wordt omlijst door een doophek met lessenaar.
In het kerkmeubilair zijn art-deco-achtige versieringen verwerkt. Een voorbeeld is het, onder de koepel hangende,
groot koperen verlichtingsornament in de vorm van een kroon. Drie kleinere kronen hangen boven de galerijen.
De ramen verdienen bijzondere aandacht, alleen al de diverse vormgevingen. Boven de ingang vijf wigvormige vensters,
daarboven een groot roosvenster. De twee transeptgevels hebben zeven rechthoekige vensters en in de topgevels
roosvensters, die wat kleiner zijn dan in de voorgevel. Dan zijn er de ramen van de tienzijdige koepel, per drie of
vier gegroepeerd, de twee grote driedelige ramen aan weerszijden van het orgel en nog de ramen boven de galerijen en
in de uitbouwen tussen de galerijen.
We zien in één van de glas-in-loodramen aan de rechter kant van het orgel de jaartallen 1898 en 1923, refererend
aan het 25-jarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina. In de roosvensters zien we bij voorbeeld afbeeldingen
van de zon, de maan en de sterren, waarbij één van de sterren extra groot is en met een sterke lichtflits, duidend
op de ster van Bethlehem. En de vensters van de uitbouwen tussen de galerijen bevatten de vier evangelisten Mattheus,
Marcus, Lucas en Johannes. De symboliek daaraan is ontleend aan de Openbaring van Johannes. De vier evangelisten
worden namelijk voorgesteld als dieren: Mattheus als een mensenhoofd met vleugels (engel), Marcus als een leeuw,
Lucas als een rund (stier), Johannes als een adelaar. De glazen zijn gemaakt in het atelier van de fa. Lohrer te
Utrecht.
Het imposante 16-voets orgelfront trekt de volle aandacht. Te veel aandacht eigenlijk: een gevolg van de verwijdering
van het oorspronkelijke Valckx en Van Kouterenorgel ten gunste van het Vermeulenorgel (1975-1977), waarbij de plaatsing
van dit instrument - dan het grootste van Friesland - gepaard ging met het ontwerpen van een nieuwe orgelkas. De
beelden op het orgel zijn ook in 1977 geplaatst. Ze zijn oorspronkelijk gemaakt in 1790, voor het orgel van de
voormalige Hervormde Kerk te Heerenveen. De beelden stellen voor: Geloof, Hoop en Liefde. In het snijwerk van het
rugschild op de orgelbalustrade zijn twee jaartallen aangebracht:
1935: het orgel is in dat jaar gemaakt door de ‘Gebroeders Vermeulen’ te Alkmaar-Weert voor de Heilig Hartkerk in Tilburg.
1977: het jaar van de opbouw en plaatsing van het orgel in de Koepelkerk. Vrijwilligers waaronder organisten van de Koepelkerk,
hadden hier een groot aandeel in!
Professioneel herstel- en reparatiewerk van de pijpen wordt uitgesteld. Dat vindt pas plaats in 1997. Toen bleek
het pijpwerk behoorlijk verwaarloosd en was restauratie door orgelmaker Jan de Bruyn uit Kampen hard nodig!
Het Vermeulenorgel is een product van de ideeën van de ‘Orgelbewegung’: orgels bouwen die aansluiten bij oudere
tijden maar met moderne technieken en ook met registers die de romantiek in zich dragen. Jongepier noemde dit
Koepelkerkorgel in een radiopraatje dat op de site van Organum Frisicum te beluisteren is: ‘een orgel dat tussen
twee werelden instaat en daarmee weer een eigen wereld vertegenwoordigt: de wereld tussen de romantiek en de
neo-barokke orgelbouw van na de Tweede Wereldoorlog.’ De dispositie van het Vermeulenorgel is te vinden op
bladzijde 196 van ‘Vijf eeuwen Friese Orgelbouw’