Gaston Litaize (1909-1991) verrijkt de orgelmuziek met een eigen geluid
Friese Orgelkrant 2009
Liefhebbers van componisten-eeuwfeesten beleven rijke jaren. Wie daarin enige ordening zoekt, ontdekt
aan het begin van de 19e eeuw de geboorte van drie belangrijke Duitse romantische componisten in drie
opeenvolgende jaren: Mendelssohn in 1809, Schumann in 1810 en Liszt in 1811 (toegegeven, Liszt's
carrière speelde zich pas vanaf 1848 in Duitsland af). Bijna een eeuw later zien we in Frankrijk, ook
drie jaar achtereen, de geboorte van drie belangrijke musici: Jean Langlais in 1907, Olivier Messiaen
in 1908, Gaston Litaize in 1909.
Gaston Litaize werd geboren op 11 augustus 1909 in het dorpje Ménil-sur-Belvitte in de Vogezen. Heel
kort na zijn geboorte werd hij blind. Als kind al werd hij gefascineerd door muziek. Uiteraard had
Ménil op dit gebied niet veel te bieden. De militaire muziek van de soldaten die zich tijdens de
eerste wereldoorlog in het dorpje ophielden, was daarom voor de kleine Gaston een welkome attractie.
In 1917 neemt Gaston Litaize zijn intrek in de 'Institution des jeunes aveugles' (Instituut voor
blinde jonge mensen) in Nancy. Het is een streng conservatief katholiek instituut, maar er is een
orgelleraar, Charles Magin (1881-1968), die in Parijs bij Widor en Vierne gestudeerd heeft. Zijn
lessen zijn van wezenlijk belang voor Litaize geweest. Doordat er contacten bestonden tussen de
blindeninstituten onderling, werd de orgelklas van Magin jaarlijks bezocht door de Parijse organist
Albert Mahaut (1867-1943), oud-student van César Franck. Mahaut stimuleerde de volgende stap in de
loopbaan van Litaize: zijn studie aan het blindeninstituut van Parijs, waar hij in 1926 zijn entree
maakte. Hij werd er officieel leerling van Adolphe Marty (1865-1942), die een goede vriend van
Vierne was en werd beschouwd als een goed vakman maar ook als representant van een wat uit de mode
geraakte esthetiek. Van meer betekenis was voor Litaize het contact met Marty's collega André Marchal
(1894-1980), een groot organist die openstond voor de veranderingen die zich in de periode tussen de
wereldoorlogen voltrokken op het gebied van de 'orgelsmaak'. Al gauw combineerde Litaize het onderwijs
aan het Parijse blindeninstituut met lessen aan het hoofdstedelijk conservatorium, waar hij
orgelleerling werd van de strenge Marcel Dupré (1886-1971). In 1931 slaagde hij als organist voor zijn
eindexamen; in Frankrijk heet zoiets het behalen van een 'premier prix'. Zijn professionele loopbaan
als organist kon beginnen. Voor zijn vorming als componist vond hij eigenlijk pas nu tijd. De vermaarde
docenten Henri Büsser (1872-1973) en Paul Dukas (1865-1935; ook Messiaen studeerde bij hem) speelden
daarin een rol, en de bekroning van deze ontwikkeling was de tweede prijs bij het concours voor de Prix
de Rome in 1938.
Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog aanvaardde Litaize twee betrekkingen die hij gedurende
tientallen jaren zou bekleden: het organistschap van de kerk Saint-François-Xavier in Parijs
en de post van programmamaker bij de radio. In die laatste functie was hij niet alleen verantwoordelijk
voor uitzendingen van orgelmuziek, maar ook voor de kerkmuziek die tijdens uitzendingen van kerkdiensten
klonk. Meestal was hij dan zelf de organist. Al gauw werd zijn naam daardoor in heel Frankrijk bekend.
Bijna tot aan zijn dood op 5 augustus 1991 is het professionele leven van Litaize bijzonder gevuld
geweest: behalve aan de al genoemde werkzaamheden wijdde hij zich aan lesgeven, jureren, componeren,
concerteren, improviseren en adviseren op het gebied van orgelrestauratie en nieuwbouw.
De artistieke oriëntatie van Litaize op het gebied van zijn instrument was heel sterk bepaald door
de ontwikkelingen in de jaren '30 van de 20e eeuw, weg van het Frans-symfonische orgel naar een nieuw
klankideaal waarin de warmte van de 8-voets registers moest wijken voor de tinteling van vulstemmen.
Aan zijn composities is deze 'orgel-oriëntatie' ook af te lezen. De door hem altijd precies
voorgeschreven registraties spreken wat dit betreft klare taal: in de '24 Préludes liturgiques'
(de meest bekende verzameling stukken in Litaize's orgeloeuvre) komt de bij Guilmant, Widor en Vierne
dikwijls voorgeschreven combinatie van alle 8-voets grondstemmen maar één keer voor; de bij uitstek
romantische registraties met Voix Céleste of Voix Humaine met tremulant zijn helemaal afwezig. Litaize
heeft duidelijk andere voorkeuren: veel combinaties met mixturen, veel patronen ook die vooral op
openheid, lichtheid en helderheid gericht zijn, zoals de combinatie 8 voet + 2 voet of 8 voet + quint
+ terts. Natuurlijk komen de registraties in belangrijke mate voort uit de stijl waarin Litaize
componeert. Levendigheid, helderheid en vitaliteit zijn daarin hoofdkenmerken. Een actieve ritmiek,
waaraan tamelijk scherpe dissonanten de nodige impulsen verlenen, kenmerkt een aanzienlijk deel van
zijn werken. In de meer beschouwende orgelstukken is het karakter vaak (volks)liedachtig en wordt de
melodiek veelal gekleurd door ontleningen aan de oude kerktoonaarden. Ook komt het gregoriaans zo nu
en dan om de hoek kijken; niet verwonderlijk bij een componist die regelmatig de abdij van Solesmes
bezocht. Wanneer men Langlais, Litaize en Messiaen vergelijkt, wordt duidelijk dat Litaize zich het
sterkst heeft verwijderd van het orgeltype van de generatie die aan de zijne voorafging: het
laatsymfonische Franse orgel. Dat maakt zijn muziek juist op zowel het historische orgel in onze
contreien als op het neobarokke orgel uitvoerbaar. Zijn composities hebben, lijkt mij, niet het
soortelijk gewicht dat ze geschikt zou maken om de hoofdschotel van een concertprogramma te zijn,
maar een aantal stukken kan prachtig als kleurig en soms uiterst sfeervol intermezzo in een liturgisch
of concertant kader functioneren. Zo zal het Litaize-jaar 2009 voor orgelliefhebbers vast wel een paar
verrassende ervaringen opleveren.