ok2009menu




Najaarsexcursie per boot naar IJlst en Oosthem Friese Orgelkrant 2009
 

In het najaar van 2009 bestaat de Stichting Organum Frisicum 15 jaar. Ter gelegenheid van die 'verjaardag' wordt de najaarsexcursie een extra feestelijk en bijzonder evenement. De excursie zal plaats vinden op zaterdag 26 september en het vervoer tijdens de hele excursie gaat per boot. Er wordt opgestapt in Sneek en vandaar gaan we naar IJlst en Oosthem. 's Middags keren we via een andere route weer terug naar Sneek. Het is van belang een aantal zaken goed te communiceren. In de eerste plaats de vertrektijd: die is om 09.30 uur. De boot, m.s. 'De Waterpoort', vertrekt vanaf de Pampuskade in Sneek. Tussen 08.45 uur en 09.30 uur is de ontvangst aan boord. De vertrektijd van half tien moest gekozen worden in verband met de openingstijden van bruggen waarmee we onderweg te maken krijgen. Erg vroeg voor de mensen van ver, maar als het weer een beetje meezit krijgen zij er een prachtige dag voor terug. 'De Waterpoort' is een goed geoutilleerde boot. Om twee voorbeelden te geven: er is een lift en er zijn toiletten voor invaliden. In IJlst willen we op de 'normale' tijd van 10.30 uur met de excursie beginnen. Dat doen we in de Mauritiuskerk, de voormalige hervormde kerk. Om ongeveer 11.20 uur gaan we naar de Stadslaankerk, de vroegere gereformeerde kerk, nu een cultureel centrum. Vervolgens varen we naar Oosthem. Onderweg gebruiken we aan boord de lunch. In Oosthem bezoeken we eerst het kerkelijk centrum, tot voor kort de gereformeerde kerk, en tot slot de protestantse dorpskerk, voorheen de hervormde kerk. De terugreis is een echte boottrip naar Sneek. Door de Wijde Wijmerts varen we via Osingahuizen naar het Johan Friso Kanaal (de Jeltesloot). Via het Prinses Margrietkanaal en de Houkesloot keren we terug naar de Pampuskade in Sneek. Daar hopen we even na vijven te arriveren, zodat de deelnemers die van ver komen, nog redelijk op tijd weer thuis kunnen zijn. Voor vragen over details van de excursie kunt u terecht op onze website of bij mevrouw De Vries in Veenwouden, onze administratrice.

De oorsprong van IJlst

De gemeente Wymbritseradiel heeft per 1 januari 2009 Friese plaatsnamen ingevoerd. IJlst heet dus nu officieel Drylts. Hoe deze namen zijn ontstaan, valt niet met zekerheid te zeggen. Er zijn twee mogelijke verklaringen. De eerste verklaring van de namen heeft te maken met de stins die in het zuidwestelijk deel van IJlst heeft gestaan: de "Ylostins". De tweede plausibeler verklaring gaat uit van het watertje de "Ee", samenvloeiing van de Geeuw en de Wijmerts. In enkele oude bronnen wordt van "Ylike" gesproken wanneer men aan IJlst refereert. Het eerste gedeelte van het woord, 'Y', is de Friese vertaling van 'ee' (een oud woord voor water of rivier), de naam van het riviertje dat door IJlst stroomt. Het stukje 'like' in Ylike, dat indertijd ook wel 'leke' was, is weer een andere benaming voor water of rivier. Men vindt het ook terug in de naam van het dorp Leek en misschien ook in de naam van de rivier de Lek. De Friese uitspraak van Ylike veranderde in 'Ylts'. "Naar Ylts" of "aan de Ylts" duidde men indertijd aan met "to der Ylts", hetgeen uiteindelijk samengevoegd werd tot "Drylts". In het Nederlands veranderde Ylts na verloop van tijd in Ylst, in het Nederlands geschreven als IJlst. Gezien het feit dat IJlst al in 1268 stad werd moet haar oorsprong veel vroeger liggen. Dat IJlst aanzien of potentie had, blijkt uit de bouw van de Ylostins in de 15e eeuw door de toen zeer invloedrijke familie Harinxma (Harinxma thoe Heeg en Harinxma thoe Sneeck). De stins vormde samen met de kerk één verdedigbaar geheel. Hierdoor had IJlst een versterking aan de zuidzijde, die met een kleine strijdmacht te beheersen en te verdedigen viel. De eigenaar van de stins was de 'eeheer' of olderman en daarmee de eerste van de stad. In 1778 werden de laatste restanten van de stins afgebroken. In de dertiende eeuw stond Fryslân 'vol' met stinzen die op hoogten en terpen gebouwd waren. De oorspronkelijke bewoners van dit land woonden in houten hutten of op kleine landhoeven. Meestal waren die ver van elkaar verwijderd en op terpen gebouwd, om de bewoners te beschermen tegen de gevreesde overstromingen (IJlst lag in die tijd aan de Middelzee). Stins betekent niet veel anders dan "steen", ook in de Nederlandse benaming van Ylostins of Ilostein. Steen was een zeldzaam materiaal, het kwam van oorsprong niet in het noorden van Nederland voor. Men vervoerde het vanuit de Eifelstreek in Duitsland. Het betrof dus per definitie prijzig bouwmateriaal. Het was slechts betaalbaar voor kerken en kloosters. Nadat monniken hadden ontdekt hoe ze zelf baksteen konden produceren en zij dat proces hadden vrijgegeven, werd het materiaal betaalbaar voor de meest gegoede burgers. Ter verdediging werden op de meest geschikte plaatsen sterke stenen huizen gebouwd. Want niet alleen tegen het water was bescherming nodig. In tijden van hevige gevechten, zoals van 1350 tot 1500, tussen Schieringers en Vetkopers, was bescherming van bezit en handelswaar ook nodig. Veel mensen vluchtten bij aanvallen dan naar de versterkte stinsen.

De hervormde – nu protestantse – Mauritiuskerk

In de 13e eeuw werd op de oostelijke oever van de Ee een kerspelkerk gebouwd en gewijd aan de heilige Mauritius. Het was volgens oude kaarten een driebeukige kerk met een zadeldaktoren. Mauritius was een uit Noord-Afrika afkomstige legeraanvoerder. Met zijn manschappen werd hij in 287 als gevolg van ongehoorzaamheid jegens de Romeinse keizer omgebracht. Mauritius werd begraven in het Zwitserse Agaunum, dat sindsdien naar hem Sankt-Moritz heet. De feestdag van de heilige Mauritius - beschermheilige van onder andere soldaten, wapensmeden, kooplieden, verfmakers en glasschilders maar ook van wevers, hoedenmakers, blekers en wassers - valt op 22 september. Hoewel er in de 18e eeuw veel geld aan onderhoud en herstelwerkzaamheden voor deze kerk werd besteed, was de kerk rond 1827 te bouwvallig geworden om nog te kunnen worden gebruikt. Na raadpleging van de kerkelijke gemeente werd de kerk afgebroken. Op het vrijgekomen terrein is de huidige begraafplaats aangelegd, waarop de zerken uit de kerk werden herplaatst. Enkele daarvan zijn bewaard gebleven. De voormalige stadskoemarkt werd de bouwlocatie voor een nieuwe kerk met toren. Deze kwam in 1830 gereed. In 1868 is een zuidelijke 'dwarsarm' aangebouwd. Deze uitbreiding was nodig vanwege het grote aantal kerkgangers onder invloed van een Friese reveilbeweging binnen de Nederlandse hervormde kerk (de Provinciale Friesche Vereeniging van Vrienden der Waarheid), waartoe indertijd opeenvolgende IJlster predikanten behoorden. Op de kerk bevinden zich drie windwijzers. Eén daarvan – het schip uit het wapen van IJlst – is van de vorige kerk afkomstig. De forse ongelede toren heeft een achtkantige ingesnoerde naaldspits, die met leien gedekt is. De toegangsdeur van de kerkingang wordt geflankeerd door zuilen met Ionische kapitelen die een segmentvormig fronton dragen. Toren en kerk liggen ruim achter de rooilijn van de bebouwing aan de Eegracht. Daardoor is achter het hek naar de kerk een bescheiden kerkplein ontstaan. Tegenover de kerk staat het voormalige stadhuis (1859) van IJlst. In de kleine ruiter op het dak hangt nog een 15e-eeuws klokje afkomstig uit het kleine IJlster karmelietenklooster van vroeger. Na de gemeentelijke herindeling van 1984 werd IJlst de hoofdplaats van Wymbritseradeel (thans Wymbritseradiel). Een nieuw gemeentehuis verrees tegenover het NS-station. Pal langs de huizen aan de Eegracht (en de Galamagracht) loopt de straat. De tuinen van deze huizen liggen aan de overkant van de straat direct aan de Ee. Deze tuintjes heten bleken of 'overtuinen' en werden vroeger gebruikt om de was te bleken. Deels zijn ze nog particulier eigendom.

Het kerkinterieur

Diverse elementen uit de vorige kerk werden naar de in 1830 gebouwde kerk overgebracht. We noemen er enkele. Daar is allereerst de preekstoel uit 1672. Op het ruggenschot bevindt zich een bijzondere baretknop. Onder de trap van de kansel staat gegraveerd: H.R. K.M. H.D.S. G.M. 1672. Er wordt verondersteld dat H.R de initialen van de onbekende maker zouden zijn. De overige letters zouden dan betekenen: kistenmaker heeft deze stoel gemaakt. Verder een 'ponkjebord' uit 1647 rechts van de preekstoel, een tiengebodenbord (jaartal onbekend) boven de grote galerij, het doophek en het orgel.

In 1645 leverden de broers Arnold en Tobias Bader een orgel aan de IJlster kerk. De werkzaamheden aan het instrument waren vertraagd omdat zij eerst een vervolgopdracht in de Sint-Walburgiskerk van Zutphen afmaakten. Eind jaren twintig van de 19e eeuw werd het Baderorgel in IJlst ontmanteld. Het werd overgebracht naar Leeuwarden en door L.J. en J. van Dam met behoud van het meeste oude pijpwerk omgebouwd tot een nieuw, aan de toenmalige smaak aangepast, instrument. In 1834/35 werd het op de orgelgalerij van de nieuwe kerk geplaatst. De midden- en zijtoren worden bekroond door drie à trompe l' oeil geschilderde imitatiebeelden, die geloof (met kruis), liefde (met kinderen) en hoop of vertrouwen (met anker) voorstellen. In 1855 breekt achterin de kerk onder het orgel brand uit. Het orgel wordt beschadigd, maar komt er nog goed vanaf. Onder het orgel hangt een oud predikantenbord met daarop de namen van alle predikanten sinds de reformatie. Omdat dit bord vol raakte, is in 1996 elders in de kerk een nieuw predikantenbord opgehangen. Hierop staat sinds 1 december 1996 ook de gereformeerde predikant(e) vermeld omdat de hervormde en gereformeerde gemeenten toen federeerden. In de toren hangen de twee klokken uit de voormalige kerktoren. De oudste klok, de 'Salvator', werd in 1542 gegoten door de Kamper klokkengieters Geert van Wou en Johan ter Steghe. In deze klok ontstond een scheur, waarna die in 1970 door een nieuwe klok, gegoten door de firma Eysbouts te Asten, werd vervangen. De oude klok staat sinds 1972 op een stenen sokkel naast het gemeenschapshuis. De andere klok is in 1700 gegoten door Petrus Overney te Leeuwarden. Begin deze eeuw is de kerk zowel in- als uitwendig gerestaureerd. De kerk is van binnen opnieuw geschilderd en is volgens een nieuw bankenplan opnieuw ingedeeld. Daardoor heeft het interieur een vriendelijker aanblik gekregen.

Nooitgedagt

IJlst is bij veel Nederlanders bekend vanwege de schaatsenfabriek Nooitgedagt. Een eeuw lang heeft Nooitgedagt schaatsen geproduceerd. Hoewel de naamsbekendheid van Nooitgedagt vooral voortvloeit uit de productie van schaatsen, vormden timmergereedschappen het belangrijkste product van Nooitgedagt. Ook is er enkele decennia houten kinderspeelgoed geproduceerd. Na ups en downs die het bedrijf had doormaakt, werd in 1965 besloten de productie van schaatsen - zowel houten schaatsen als noren - te stoppen, exact 100 jaar nadat de eerste Nooitgedagtschaatsen waren vervaardigd. In 1975 vond de laatste verkoop van schaatsen uit het magazijn plaats. Nadat de schaatsen en ook het speelgoed uit het assortiment waren verdwenen, werd besloten zich toe te leggen op de productie van beitels en meetgereedschap. Begin jaren negentig zegt een grote Zweedse afnemer, goed voor 20% van de omzet, het contract op. Een grote reorganisatie is nodig en veel mensen verliezen hun baan. Nooitgedagt gaat zich helemaal richten op de metaalsector en de houtafdeling wordt gesloten (in 1995). Vanaf dan wordt de productie van houten onderdelen uitbesteed. Nooitgedagt is tot die tijd altijd een familiebedrijf geweest. In de jaren negentig blijkt dat er binnen de familie geen opvolging is om het roer over te nemen, waardoor de familie de aandelen van Nooitgedagt moet verkopen. Nooitgedagt komt in handen van de American Tool Companies die vervolgens worden overgenomen door Newell Rubbermaid. Zomer 2003 besluit dit Amerikaanse concern de vestiging in IJlst te sluiten. Wat momenteel rest is het Doe- en Kijkcentrum Nooitgedagt, een museum in de voormalige fabriek. Daarnaast moet een fabrieksschoorsteen de herinnering aan het bedrijf levend houden.

Afscheiding en Doleantie in IJlst

De Afscheiding is in IJlst en in de hele Zuidwesthoek van Friesland qua omvang beperkt gebleven. Het feit dat de hervormde predikanten in IJlst duidelijk rechtzinnig waren, speelde daarbij een belangrijke rol. In het nabijgelegen Sneek werden 'oefeningen' van Afgescheidenen georganiseerd. In de doopboeken van de Afgescheiden gemeente te Sneek komen enkele IJlster namen voor, maar of de betrokken personen ook allemaal uit de hervormde gemeente van IJlst afkomstig zijn is niet bekend. De hervormde gemeenten in het gebied rond Sneek hadden veelal rechtzinnige predikanten. De voorgangers in Oosthem en Heeg trokken elke zondag grote aantallen kerkgangers, ook van buiten hun standplaats.

Uit de kerkenraadnotulen van die tijd blijkt enerzijds weinig van 'kerkelijke woelingen' in de tijd van de afscheiding, anderzijds dat de hervormde gemeente van IJlst duidelijk orthodox was. Dat valt ook te concluderen uit het feit, dat tussen 1846 en 1887 vijf IJlster hervormde predikanten aangesloten waren bij de Provinciale Friesche Vereeniging van Vrienden der Waarheid, een orthodoxe réveilbeweging. Conflicten van plaatselijke aard binnen de hervormde gemeente kunnen dus geen aanleiding gegeven hebben tot het ontstaan van een gereformeerde gemeente in IJlst. Augustus 1886 ontvangt de hervormde gemeente van IJlst een uitnodiging tot het bijwonen van een vergadering, belegd door de kerkenraden van Reitsum, Kootwijk en Voorthuizen, de eerste dolerende gemeenten. Hervormd IJlst acht de tijd niet gekomen om officieel afgevaardigden te sturen, maar gemeenteleden wordt de vrijheid gelaten op individuele basis te gaan. Aan de geschorste dolerende kerkenraadsleden te Amsterdam wordt later een adhesieverklaring gestuurd. Vervolgens komt de zaak in een stroomversnelling door het Kerkelijk Congres van januari 1887 in Amsterdam. Tot de deelnemers behoorden ook ds. Lútzen Wagenaar en een tweetal ouderlingen uit Heeg. Twee dagen na het congres was de doleantie in Heeg een feit: de kerkenraad besloot met het hervormde kerkbestuur te breken. Wagenaar nam ontslag als lid van het Sneeker classicaal kerkbestuur. De hervormde predikant van IJlst wordt als consulent voor Heeg aangewezen. De problemen sijpelen echter door naar omliggende plaatsen, waaronder IJlst. Hoewel de hervormde kerkenraad niet afwijzend tegenover de denkbeelden van de doleantie leek te staan, liet een aantal met de doleantie sympathiserende IJlsters blijken, dat haar hun mening de kerkenraad 'na A ook B moest zeggen'. Een verzoek van deze groep om een bededienst in de hervormde kerk te mogen houden, werd door de kerkenraad en kerkvoogdij afgewezen. Een deel van de rekwiranten trok zich daarop uit de lokale kerkcolleges terug. Op 11 november 1888 werd door IJlster sympathisanten van de doleantie onder leiding van dominee Wagenaar, in Heeg uit de hervormde kerk gestapt, formeel de Nederduits Gereformeerde gemeente in IJlst gesticht. Er waren meteen plannen voor een eigen kerkgebouw. Dat werd al in april 1889 in gebruik genomen. In augustus van dat jaar werd een aantal dolerende broeders door de hervormde kerkenraad als lidmaat van de Nederlandse hervormde kerk geroyeerd. In april 1889 had diaken Nooitgedagt (van de gelijknamige onderneming) zijn ambt neergelegd. Na korte tijd stapte hij over naar de NGK, waarbij veel werknemers hem volgden. Volgens een schatting zou ruim eenderde van de hervormden in IJlst met de doleantie meegegaan zijn. In 1892 komt de eerste gereformeerde predikant naar IJlst. Dan kan de opbouw van het gemeenteleven beginnen.

De Stadslaankerk

De gereformeerde Stadslaankerk van 1910 is de opvolger van het eerste gereformeerde kerkgebouw uit 1889 en is een ontwerp van de Friese architect Ane Nauta (1882 – 1946). In de stijl van de gereformeerde architect Tjeerd Kuipers (van onder meer de Koepelkerk te Leeuwarden) ontwierp hij de gereformeerde kerken in Lollum (1916) en Raard (1916). Tot 1920 was Nauta gemeentearchitect van Westdongeradeel. In die tijd ontwierp hij de gereformeerde kerk van Ternaard. Vernieuwend was zijn ontwerp van de gereformeerde kerk in Heerenveen (1921), met de gereformeerde kerk van Tijnje het eerste betonnen kerkgebouw in Friesland. In de jaren twintig van de vorige eeuw ging hij met zijn gezin in Leeuwarden wonen en in die jaren ontwikkelde hij een grote bouwactiviteit. Dit hing samen met het feit dat in veel plaatsen afgescheidenen en dolerenden zich na 1892 verenigden tot de 'gereformeerde kerken in Nederland'. Hij tekende voor ongeveer de helft van de nieuwgebouwde gereformeerde kerken in Friesland (onder meer Wolvega, Marrum, Wirdum en Dokkum) en ontwikkelde steeds meer een eigen stijl. De gereformeerde kerk van Beetgumermolen (1925) is voor gereformeerde begrippen uitbundig te noemen. Door het Samen-op-Weg-proces en de PKN-fusie komen veel gereformeerde kerken leeg te staan, sommige worden zelfs afgebroken.

De door Nauta ontworpen kerk in Wirdum is afgestoten. In Dokkum staat dat ook te gebeuren, 'zijn' kerk in Marrum is als één van de eerste afgebroken. Mede door deze ontwikkeling is de belangstelling en de waardering voor het werk Nauta de laatste tijd toegenomen. De stijl waarin de Stadslaankerk is opgetrokken doet denken aan de Amsterdamse School. Kenmerkend is onder meer het decoratieve metselwerk. De toekomst van de kerk, die na 1945 is verbouwd (1957/58), uitgebreid (1977) en gemoderniseerd (1992), is onzeker. In december 2007 is de Stichting Behoud Stadslaankerk opgericht, die herstel en instandhouding van het kerkgebouw plus toebehoren beoogt. Daartoe wil zij de maatschappelijke en culturele functie van het kerkgebouw handhaven en bevorderen. In de Stadslaankerk bevindt zich een orgel van Willem van Gruisen. Deze zette in 1824 na het overlijden van zijn vader Albertus van Gruisen de orgelmakerij voort. Pas in 1831 kreeg Willem van Gruisen een opdracht van enig belang: de bouw van een onderpositief bij het orgel in de hervormde kerk van Oosternijkerk. Zijn eerste nieuwe orgel bouwde hij in 1836 voor de kerk in Jutrijp. Dit orgel werd in 1910 door de gereformeerde gemeente van IJlst aangekocht. Het instrument kwam de overplaatsing niet ongewijzigd door. Op de plaats van het voor Van Gruisen zo kenmerkende onderpositief bevindt zich nu een gesloten wand met een art-deco-achtige detaillering. Voor de dispositie zij verwezen naar 'Vijf eeuw Friese Orgelbouw' van Jan Jongepier.

Protestantse kerk in wording

Sinds 1 december 1991 zijn de gereformeerde en hervormde gemeente gefedereerd. In december 1996 is het lustrum in een bijzonder dienst gevierd. Momenteel heeft de IJlster gemeente geen predikant, zowel de voormalige gereformeerde als de voormalige hervormde gemeente is vacant. De hervormde predikant vertrok oktober 2008 naar Nijland. Het proces van samenwerking en toenadering dat in de loop der jaren geleidelijk is ontstaan, is echter onomkeerbaar. Momenteel is sprake van een protestantse gemeente in wording. De gemeente heeft uitgesproken niet overhaast met het beroepingswerk te zullen omgaan.

Eén kerk in Oosthem

In de 19e eeuw stonden in Oosthem, samen met Abbega en Folsgare één kerkelijke gemeente, rechtzinnige predikanten. De predikant die van 1859 tot 1877 in Oosthem stond, speelde een belangrijke rol in de Provinciale Vereeniging van Vrienden der Waarheid. Deze vereniging kan als de voorloper van de Confessionele Vereniging in de Nederlandse Hervormde Kerk worden beschouwd. Na het vertrek van deze predikant kon Oosthem maar moeilijk weer een predikant vinden. Er werd zelfs een beroep op niemand minder dan dr. A. Kuyper uitgebracht, in 1877/78 als emeritus-predikant in Den Haag woonachtig. Nadat hij er wegens overspannenheid een jaartje 'tussenuit' was geweest, ambieerde Kuyper het kamerlidmaatschap niet langer en stelde hij zich weer als predikant beroepbaar. Oosthem was een rijke gemeente en kon de 'concurrentie' met andere gemeenten die op Kuyper een beroep uitbrachten goed aan. De gemeente was bereid en in staat financieel en facilitair op de eisen van Kuyper in te gaan. Eisen die niet alleen met het predikantschap te maken hadden maar vooral met zijn hoofdredacteurschap van De Standaard. Pas na een 'bange worsteling' en een 'vast- en bededag in huiselijke kring' bedankte Kuyper voor Oosthem. Overigens zou hij geen predikant meer worden, maar zijn werk voor het weekblad De Heraut en het dagblad De Standaard weer fulltime oppakken. Buiten de kamer bleef hij politiek actief. De kerkenraadsnotulen van Oosthem vermelden na het bedanken van Kuyper nuchter dat 'het beroepenwerk moet worden voortgezet'. Pas het tiende uitgebrachte beroep had succes: dr. Gravemeijer deed op 20 oktober 1878 zijn intrede te Oosthem. Blijkens de notulen van de Oosthemmer kerkenraad werden de landelijke ontwikkelingen op kerkelijk gebied nauwlettend gevolgd: de kerkenraad ondersteunde het Volkspetitionnement (1878), gaf jaarlijks een bijdrage van fl. 25,- aan de opgerichte VU (vanaf 1879) en sprak bij de reglementswijziging op het godsdienstonderwijs van 1880 uit zich 'bij voorkomende gevallen te houden aan Gods Woord boven synodale reglementen'. De doleantie is aanstaande. De Reitsumer gemeente van ds. Ploos van Amstel behoort met de gemeenten van Kootwijk en Voorthuizen tot de eerste 'dolerende' gemeenten van ons land. In februari 1886 bleken alleen de predikanten van Kollum en Heeg met de stap van Ploos van Amstel en zijn gemeente te sympathiseren, maar kort daarop zouden nog acht andere Friese gemeenten gaan doleren, waaronder Moddergat en Garyp. Nadat de betreffende predikanten in en buiten Friesland door de hervormde synode uit hun ambt waren gezet, werd op 16 december 1886 door de dolerende gemeenten de Nederduitsch Gereformeerde Kerk (NGK) gevormd. Vervolgens dringt de problematiek van de Doleantie en het al overgaan naar de NGK via individuele gemeenteleden door in de lokale kerk van Oosthem. Een oproep van de Voorthuizer kerkenraad om met het hervormde kerkverband te breken, werd in de eerstvolgende kerkenraadsvergadering terzijde gelegd. In februari 1887 ontving de kerkenraad van Oosthem een circulaire van de dolerende gemeente Heeg en haar predikant Wagenaar. Daarin werd het besluit met de synodale organisatie van de hervormde kerk te breken, uitvoering gemotiveerd. De kerkenraad van Oosthem nam de inhoud van de circulaire voor kennisgeving aan, met dien verstande dat diaken Dijkstra uitsprak 'geheel te sympathiseren met het stuk'.

Naar twee kerken in Oosthem

Intussen bleek uit enkele brieven aan de kerkenraad dat in de gemeente Oosthem, Abbega en Folsgare een begin van sympathie voor de doleantie aanwezig was. Toen de gemeente in de loop van 1887 vacant werd, wilden enkele gemeenteleden een 'dolerende' predikant beroepen. De kerkenraad deed op dit punt geen toezegging. Bij een uitgebracht beroep weigerde één broeder de beroepingsstukken te ondertekenen en vervolgens legde hij zijn ambt als diaken neer. Daarop werd de bekende dr. Ph.J. Hoedemaker, pas predikant in Nijland, consulent van de kerkelijke gemeente Abbega, Folsgare en Oosthem. Op het kerkelijk congres van januari 1887 kwam het tot een breuk tussen Kuyper en Hoedemaker. Hoedemaker wilde geen verbreking van het kerkverband, was dus tegen de Doleantie en bepleitte 'één kerk voor heel het volk'. In oktober 1887 legde hij zijn functie van hoogleraar aan de Vrije Universiteit neer en nam een beroep als predikant naar Nijland aan. In januari 1888 deed hij daar zijn intrede. Tijdens Hoedemakers twee jaar durende consulentschap blijkt de sympathie voor de doleantie toe te nemen en niet meer te keren. In een brief pleitten 27 gemeenteleden 'dolerende predikanten' in Oosthem te laten voorgaan c.q. te beroepen. Intussen ging het beroepingswerk gewoon door. In september 1888 deed weer een hervormde predikant zijn intrede. Niet lang daarna vertrok dr. Hoedemaker naar Amsterdam. Op 9 april 1889 werd de Nederduitsch Gereformeerde Kerk van Oosthem, Abbega en Folsgare officieel geïnstitueerd. Dat jaar waren er zo'n 15 kerkleden. In 1890 wordt gemeld dat de kerkdiensten soms wel 80 bezoekers trokken. De laatste jaren van de negentiende eeuw telde de nieuwe gemeente ruim 200 leden, inclusief vrouwen en kinderen.In de loop van 1889 begon de nieuwe gemeente aan de bouw van een 'noodkerk' plus twee aangebouwde 'kerkekamers'. Dit project, dat in mei 1890 klaar was, betekende een zware aanslag op de financiële draagkracht van de nieuwe gemeente. Vindingrijkheid en een indrukwekkende offerbereidheid van enkele gemeenteleden zorgden ervoor dat de tekorten niet al te groot werden, maar Oosthem c.a. behoorde tot de armste gereformeerde gemeenten in Friesland. De conditie van het aangeschafte harmonium was in 1894 zó slecht, dat besloten werd het orgel van de Nederduitsch Gereformeerde Kerk (Noorderkerk) in Leeuwarden te kopen. In de Noorderkerk kwam een nieuw orgel van Bakker & Timmenga. Dat orgel staat sinds 2004 in de nieuwe gereformeerde kerk vrijgemaakt 'De Morgenster' te Leeuwarden. Het noodkerkje lag aan de zuidzijde van de Bolswardervaart en was via alleen het bruggetje 'de draai' bereikbaar. Dit schilderachtige bruggetje is er nog steeds. De wens om aan de noordzijde van de Bolswardervaart, aan 'de Buorren', een kerk te bouwen kwam begin 1897 in een stroomversnelling. Hoewel de hervormde gemeente de bouw via een bezwarenprocedure bij Gedeputeerde Staten probeerde te keren, omdat de nieuwe kerk te dicht bij de hervormde kerk zou komen te liggen, kon het nieuwe gereformeerde kerkgebouw op 3 november 1897 in gebruik genomen worden. De kosten van bijna 5500 gulden konden alleen met kunst- en vliegwerk gefinancierd worden. In 1901 kwam er vlak achter de kerk een nieuwe pastorie, één geheel vormend met de kosterswoning. Tot dan toe woonde de predikant in een huurwoning te Nijezijl. Het voormalige noodkerkje werd verhuurd, eerst als kaaspakhuis, later als woonruimte. In 1922 werd een aparte woning voor de koster aangekocht en in 1927 werd een vergaderlokaal gebouwd.

Een eigen herder en leraar

Hoe belangrijk deze 'voorzieningen' voor de opbouw van de gereformeerde gemeente in Oosthem c.a. ook waren, van het grootste gewicht was een eigen predikant. Deze werd gevonden in de persoon van Muus Visser, hoofd van de christelijke lagere school in Oosthem. Aanvankelijk trad hij tijdens de doleantie niet zo op de voorgrond. Pas begin 1891 trad hij toe tot de Nederduitsch Gereformeerde Kerk (NGK). Omdat de school bestuurd werd door de hervormde kerkvoogdij en meester Visser dus in dienst was van de kerkvoogdij, leidde zijn overgang naar de NGK tot zijn ontslag per 1 mei 1891. Zijn gezin moest tevens de onderwijzerswoning verlaten. De dolerende gemeente vroeg Visser 'oefenaar' te worden. Aldus gebeurde en het gezin verhuisde naar een gehuurde 'pastorie' in Nijezijl. Qua inkomen en huisvesting gingen Visser en zijn gezin er uiteraard op achteruit. Meester Visser kreeg uitdrukkelijk de gelegenheid te studeren om dominee te worden. Toen hij met andere 'dolerenden' eind augustus 1891 als lidmaat van de hervormde kerk werd geroyeerd, was de kerkelijk scheuring in Oosthem c.a. definitief een feit. Als 'oefenaar' was Visser gewoon lid van de NGK-kerkenraad. In de jaren 1891 – 1895 had de kerkenraad veel met tuchtkwesties te maken. Het ging om de zondagsrust (schaatsen op zondag), onregelmatig kerkbezoek, het gedrag van jongeren in de gemeente etc. De kerkenraad wilde waken over de geestelijke en morele waarden binnen de jonge gemeente en alle zondige invloeden weren. De neteligste kwestie in deze jaren betrof het financiële wangedrag van een diaken. Hij werd uit zijn ambt gezet en keerde uiteindelijk terug in de hervormde kerk. Verder was de financiële toestand van de jonge gemeente zorgelijk. Een lange periode werd de jaarrekening met een tekort afgesloten. Er moest telkens een groot beroep op de offerbereidheid van de gemeenteleden worden gedaan om het hoofd boven water te houden. In 1892 legde Visser met goed gevolg het zogenaamde preparatoir examen af. Daardoor kon hij als 'kandidaat' in Oosthem beroepen worden. In november werd hij officieel beroepen. Vervolgens deed Visser in februari 1893 het peremptoir examen waardoor hij 'echt' dominee werd en daarmee ook voorzitter van de inmiddels tot de gereformeerde kerken in Nederland toegetreden gemeente. Rond de doleantie en de jaren erna was dominee Gunning de hervormde predikant in Oosthem (van 1888 – 1905). Hij bekleedde belangrijke kerkelijk-bestuurlijke functies op provinciaal en landelijk niveau. De herders van de gereformeerde en hervormde gemeenten werden binnen de eigen gelederen zeer gewaardeerd, ten opzichte van elkaar trokken zij geheel gescheiden op. Het interbellum stond wat de gereformeerde gemeente betreft in het teken van de op– en uitbouw van het eigen verenigingsleven. De kwestie Geelkerken - en in 1944 ook 'de vrijmaking' - ging aan Oosthem c.a. voorbij. Wie meer over de doleantie en het begin van de gereformeerde kerk in Oosthem c.a. wil weten, zij verwezen naar het boek van T.E. van Popta, 'De Doleantie in Oosthem, Abbega en Folsgare; oorzaak en gevolgen van een kerkscheuring', Oosterend 1995.

Ontwikkelingen na 1945

Vanaf de vijftiger jaren in de vorige eeuw kwam er geleidelijk een toenaderingsproces van gereformeerden en hervormden in Oosthem op gang. Dit kwam vooral doordat de hervormde en de gereformeerde predikant het goed met elkaar konden vinden. Er werd begonnen met een gezamenlijke zangdienst op de middag van eerste Kerstdag. De bouw van het dorpshuis 'Himsterhûs' droeg ertoe bij dat gereformeerden en hervormden op diverse maatschappelijke terreinen meer gezamenlijke activiteiten ondernamen. Na 1963 bleek de gereformeerde gemeente niet meer in staat een predikant te bekostigen. Dat kwam vooral door de sluiting van de coöperatieve zuivelfabriek in Nijezijl waardoor nogal wat gezinnen gingen verhuizen. Pas nadat de gereformeerde gemeente in 1973 weer een (hulp)predikant kreeg, werd het toenaderingsproces weer nieuw leven ingeblazen. Er werden gezamenlijke kerkdiensten gehouden en eind 1989 vond de eerste gemeenschappelijke gemeentevergadering plaats. Een ingestelde Samen-Op-Weg-Commissie kreeg de opdracht te komen met voorstellen tot een federatief samenwerkingsverband. In juli 1992 was die federatie een feit en werd één predikant beroepen. Deze nam het beroep aan en sindsdien heeft het dorp één predikant.

Eigenlijk ging sindsdien vrijwel alles gezamenlijk: de kerkdiensten, het jeugdwerk, de vergaderingen, het pastoraat. Alleen op één vlak trokken beide gemeenten nog gescheiden op: het financiële. Er was een gereformeerd college van beheer dat verantwoordelijk was voor het Gereformeerd Kerkgebouw te Oosthem, plaatselijke kerkvoogdijcommissies waren verantwoordelijk voor de monumentale Hervormde Kerkgebouwen en er was een gezamenlijke Beheersraad voor de predikantsplaats en de 19e-eeuwse pastorie te Oosthem. Sinds 15 april 1608 bestond de hervormde gemeente van de drie dorpen met één kerkenraad en één predikant. Precies vier eeuwen later op 15 april 2008 werd de fusieakte ondertekend: de Protestantse Gemeente Oosthem Abbega Folsgare is sindsdien een feit. De vorig jaar tot kerkelijk centrum verbouwde gereformeerde kerk te Oosthem heeft onlangs de toepasselijke naam 't Anker gekregen. De drie dorpskerken worden gebruikt voor de zondagse erediensten. De Laurentiuskerk in Folsgare en de Johanneskerk te Oosthem ook wel voor culturele, muzikale, activiteiten. In 't Anker vinden nog geregeld bijzondere diensten plaats, zoals de jongerendiensten en zangdiensten. Verder is het doordeweeks veelvuldig in gebruik voor allerlei activiteiten. Het monumentale Van Dam-orgel uit 1840, dat enkele jaren geleden nog is gerestaureerd, heeft zijn plaats in het gebouw behouden en komt prachtig uit in de nieuwe ruimte, zowel visueel als akoestisch. Hoewel de vorige dorpskerk in beschrijvingen 'bijzonder net' werd genoemd, lieten de inwoners van Oosthem in 1860 een nieuwe grote kerk met toren bouwen naar een ontwerp van de Sneeker Breunissen Troost. Het gebouw heeft een mengstijl met vooral neoclassicistische trekken. De westgevel van de ingebouwde toren met een hoge ingesnoerde spits is gestukadoord. De fraaie pastorie uit 1866 is in neoclassicistische stijl opgetrokken.

    
Het orgel in de Johanneskerk is net als dat in de Stadslaankerk te IJlst van de bouwer Willem van Gruisen. Het orgel in Oosthem wijkt qua vorm af van andere Van Gruisenorgels. In plaats van de karakteristieke spitse zijtorens koos Van Gruisen in Oosthem voor ronde zijtorens. Bij de bouw van de nieuwe kerk in 1860 kreeg Willem Hardorff de opdracht het orgel te demonteren en te herplaatsen. Hij vernieuwt dan een groot deel van de ornamentiek en voegt aan het onderfront drie ronde torens toe. Daardoor ziet het orgel van Oosthem er uiterlijk niet als een typisch Van Gruisenorgel uit. Door het weglaten van een mixtuur klinken de orgel van Willem van Gruisen in IJlst en Oosthem lieflijker dan de orgels van zijn vader Albertus van Gruisen. Voor meer gegevens over dit orgel raadplege men: 'Vijf eeuwen Friese Orgelbouw' en / of 'De orgelmakers Van Gruisen; werk, leerlingen en invloed', beide van de auteur Jan Jongepier en / of 'Het historische orgel in Nederland; deel 1819 – 1840'.

JSJ


stuur link via whatsapp stuur link via mail kopieer link naar clipboard