Het is dit jaar 25 jaar geleden dat de huidige beiaard van het stadhuis in Dokkum werd opgeleverd door de Koninklijke Klokkengieters Petit & Fritsen uit Aarle-Rixtel. Dit instrument met 47 klokken verving het uit 1955 daterende spel van de klokkengieterij Van Bergen in Heiligerlee. De beiaardgeschiedenis van Dokkum gaat terug tot vóór 1615, maar er was ook een beiaardloze periode en wel van 1837 tot 1955, waarover hierna meer.
De beiaarden van 1955 en 1983
In 1938 komt bij de restauratie van het stadhuis de wens tot een carillon weer naar voren. Door de oorlogsdreiging en de bezetting zou het tot 1954 duren voordat de plannen serieuze vormen aan gingen nemen. Dokkum bestaat dan 1200 jaar en op initiatief van de gemeenteraad wordt een comité uit de burgerij opgericht om de jubilerende gemeente een carillon cadeau te doen: 'een Geschenk aan Dokkum'. Op 2 juli 1955 wordt een nieuw spel van 37 klokken, gegoten door Van Bergen uit Heiligerlee, ingespeeld door de toenmalige directeuren van de Belgische beiaardschool, Gaston van den Bergh, en van de Nederlandse beiaardschool, Leen 't Hart. De laatste was tevens beiaardier in Rotterdam, Delft en Amersfoort. Deze Van Bergen-beiaard klonk helaas teleurstellend, of om de vroegere beiaardier Dirk Donker te citeren: 'Een oude melkbus klinkt beter'.
Begin jaren '80 werden er weer plannen voor een nieuwe beiaard gemaakt en met name burgemeester Sybesma, zelf organist, was hierbij de voortrekker. Binnen enkele maanden was het benodigde geld bijeen en kon de opdracht verstrekt worden, maar deze keer aan de Koninklijke Klokkengieterij Petit & Fritsen uit Aarle-Rixtel. Op 30 september 1983 kon de nieuwe beiaard worden ingespeeld door de Dordtse beiaardier en adviseur Jaap van den Ende èn Dirk Donker, organist en beiaardier van de Martinikerk in Sneek. Het nieuwe spel bestond uit vier octaven met 47 klokken met een 'kort octaaf' in de bas op basis van C2. Met de mogelijkheid om het spel in de laagte uit te breiden met vier tot acht lagere klokken, om zo de basis van het instrumenten te verlagen, waardoor het een zwaardere klank zou krijgen, werd alvast rekening gehouden. Inmiddels zijn in 2004 een tweetal basklokken toegevoegd, deze klokken zijn opgehangen tussen de stijlen van de koepel. Door deze uitbreiding bestaat het carillon nu uit 49 klokken. Het instrument kenmerkt zich door een lichte, haast zilverachtige, zeer sprankelende klank en is zeer geschikt voor uitvoeren van barokmuziek. Het klokkenspel mag zich rekenen tot de betere instrumenten in Nederland.
'Wartaal' tussen 1615 en 1837
Maar laten we nog even verder teruggaan in de geschiedenis. In 1614 blijken er nogal grote reparaties nodig te zijn aan koepel en uurwerk van het stadhuis. Dan komt de vraag op of voor het klokkenspel niet beter in een nieuwe koepel een plaats gereserveerd zou kunnen worden. De magistraat vond van wel en droeg Lammert Laurens 'urewerckmaeker en burger binnen Leeuwarden' op het uurwerk uit de oude toren te halen. Hij zou de nodige reparaties verrichten en daarbij een werk maken "dat op klocken sal connen spelen, ten minste sestien in't getal". Met andere woorden, het klokkenspel werd van een handspel voorzien. Zoals op andere plaatsen toen ook wel gebruikelijk waren vele carillons alleen voorzien van een speeltrommel. Deze konden enkel automatisch klinken, zoals de kleinere carillons van Franeker, Harlingen en Drachten vandaag de dag nog. Aardig in de opdracht aan meester Lammert is de bepaling dat de voor Dokkum bestemde klokken in elk geval even zwaar zouden moeten zijn als die van de Nieuwe Toren in de hoofdstad Leeuwarden. Zien we bij carillons hetzelfde als bij orgels? Het wordt als statussymbool van een stad gezien. Waarschijnlijk heeft Lammerts aangestuurd op het gieten van een aantal nieuwe klokken want in 1615 krijgen de gebroeders Jean en Francois Simon, klokkengieters uit Lotharingen, de opdracht 'te maken veertien klocken tot een clokspel op het Raadhuistoorn, alle van goeden toon ende goedt ende perfect accoordt'. De klokken moesten dus afzonderlijk en tezamen in harmonie zijn. Of dit ook het geval is geweest, valt te betwijfelen. In de 18de eeuw bezoekt ene Z.C. van Uffenbach de stad Dokkum en hij schrijft: 'Dockum vonden wij grooter dan wij dachten en tamelijk net en lief gebouwd. Op het stadhuis hangt een klokkenspel, dat echter zo ellendig is, als ik nog nooit gehoord heb'. Ongezouten kritiek dus en hij zal ongetwijfeld dus ook andere instrumenten, zoals het Hemonycarillon van de Martinitoren in Groningen hebben gehoord. Het hield ook het gemeente bestuur bezig want in 1835 werd in een raadsvergadering gevraagd 'of niet zoude kunnen worden beproefd om een ander klokkenspel te bekomen in plaats van het thans aanwezige zeer gebrekkige'. Dat het spel inderdaad gebrekkig was, blijkt wel uit de uitdrukking: 'Praten als het Dokkumer klokkenspel', wat slaat op iemand die wartaal uitkraamt. In 1837 worden de oude klokken verkocht en breekt er een klokkenspelloos tijdperk van 138 jaar aan.
Met de toon- en samenspelzuiverheid was het op veel andere plaatsen niet anders gesteld. In de zeventiende eeuw hadden naast Dokkum in Friesland alleen de steden Leeuwarden en later ook Sneek een klokkenspel. Maar ook deze instrumenten blonken allerminst uit in klankschoonheid. Om een idee te krijgen hoe deze oude beiaarden moeten hebben geklonken, zou men de 'van den Gheyn' beiaard in de speeltoren van Monnickendam uit 1595 eens moeten beluisteren. In Friesland heeft men zich een aantal eeuwen met minderwaardige instrumenten moeten behelpen. Gelukkig is het tij nu gekeerd en vindt men er enkele welluidende instrumenten (Dokkum, Sneek, Joure, Bolsward). Het Dokkumer instrument neemt daarbij een zeer prominente plaats in.
Het klokkenspel laat zich automatisch ieder uur voor de halve en hele uurslag horen met fragmenten van bekende klassieke of volksliedmelodieën.
Daarnaast is er de wekelijkse bespeling door de stadsbeiaardier Auke de Boer op de vrijdagavond van 19-20 uur. In de zomermaanden op de vrijdagavond worden de recitals ook verzorgd door gastbeiaardiers. Dit veelal in combinatie met de orgelbespelingen op het Helman/Flentrop orgel in de Grote of Martinuskerk om 20 uur. De huidige organist van de kerk is ook stadsbeiaardier in Dokkum.
Beiaardier en organist
De combinatie van beiaardier en organist kwam vanaf de middeleeuwen tot in de twintigste eeuw veelvuldig voor. In vele steden van ons land was de stadsorganist ook de stadsbeiaardier en daarnaast nog lid of leider van het Collegium Musicum. Daardoor was men als stadsmuzikant enigermate verzekerd van een redelijk en vast inkomen. In Leeuwarden is vanaf 1618 tot 1884 vrijwel ononderbroken de functie van stadsbeiaardier gekoppeld geweest met het organistschap van de Grote Kerk en hier komen we beroemde namen tegen als Evert Haverkamp, later organist en beiaardier van de Oude Kerk te Amsterdam, Egbertus E. Veltcamp en Reinoldus Popma van Oevering, de eerste organist op het befaamde Müller-orgel. De lijst gaat zo verder tot en met Johan Joost Wilhelm Sartorius in 1884. In dat jaar werd de Nieuwe Toren wegens bouwvalligheid afgebroken. De klokken kregen, overigens pas in 1915, een plaats in de koepel van het Leeuwarder stadhuis.
Ook in Sneek en in Dokkum zal deze combinatie van beide functies voorgekomen zijn. Van Dokkum bestaat helaas geen volledige beiaardiers- organistenlijst. Slechts een enkele naam is bekend, zoals Egbertus Ennius Veltkamp, vanaf 1685 organist in Koudum en van 1692-1694 organist en klokkenist te Dokkum. Vervolgens solliciteerde hij naar Leeuwarden (Jacobijnerkerk en Nieuwe Toren) om van 1702 tot 1722 dezelfde functie in Alkmaar (Laurenskerk) uit te oefenen. Zoon Ennius Egbertus trad in de voetsporen van zijn vader. Hij bekleedde de dubbelfunctie in 's-Gravenhage. Zijn naam komen we tegen als keurmeester van het Moreau-orgel in de Janskerk van Gouda. Jan Goslinga was beiaardier tot het instrument in 1837 werd afgebroken. Tegenwoordig is Auke de Boer naast beiaardier ook organist in de Grote Kerk en is dus een oude traditie in ere hersteld. Ook Dirk Donker is in Sneek stadsbeiaardier en organist van de Martinikerk. Landelijk zijn er vele voorbeelden te geven. Een bekend voorbeeld uit de 19e eeuw is Johannes Worp, organist en beiaardier van de Martinikerk en -toren in Groningen. Worp was de opvolger van de orgelbouwer Petrus van Oeckelen (1792-1878) die overigens op zestienjarige leeftijd als beiaardier van de Martinitoren werd benoemd. Worp is bekend geworden door zijn psalmboek met 'melodieën der psalmen en lof- en bedezangen. Vierstemmig gezet met voor- en tussenspelen, voor orgel met of zonder pedaal, piano of gemengd koor'. Johannes Gijsbertus Bastiaans (1812-1875), componist van het geliefde 'De Heer is mijn herder', was vanaf 1858 stadsorganist en klokkenist van de Grote- of St. Bavokerk in Haarlem.
De voorslag versteken
Naast het wekelijks één of vaker bespelen van de beiaard tijdens de marktdagen, moesten de beiaardiers op gezette tijden, 3 tot 6 keer per jaar, de voorslag versteken ofwel de speeltrommel van melodieën voorzien. Dit versteken is het verzetten van de 'noten' van de trommel zodat er weer een nieuwe melodie klinkt voor de heel- of halfuursslag en de kwartieren. Daarnaast waren zij 'klocksteller' en moesten zij het uurwerk bij de 'tijd' houden. Hiervoor was, zoals in Groningen, een zonnewijzer op de toren geplaatst. De mechanische tijd werd gecontroleerd door de zonnetijd. De in 1633 benoemde Dokkumer beiaardier Abraham Willemszn. had als kloksteller ook de taak er nauwlettend op toe te zien, zowel bij dag als bij nacht, dat 'de stads klocken accoorderen na den tijd'. Erg veel vertrouwen had het stadsbestuur niet in de kwaliteit van de uurwerken, want de klokkensteller moest er voor zorgen dat de klok van de grote toren altijd een klein beetje voor liep. Te gek mocht het niet worden en hij werd met een stevige boete bedreigd als 'men bevinde dat de klocken een groot quartier van malkander of een half uur na den tijd komen te verschillen'. Jan Helman, de maker van het Dokkumer orgel van 1688, was in Groningen ook kloksteller van de Martinitoren. Er bestaat dus duidelijk verband tussen orgel en carillon, beiaard of klokkenspel en tussen organist en beiaardier.