Friesland kent elf steden. Dat weet natuurlijk iedereen. Maar daarnaast – en dat is minder bekend - telt Friesland zeven vlekken: Burgum, Drachten, Gorredijk, Heerenveen, Joure, Kollum en Lemmer. Nog niet zo lang wordt Surhuisterveen als de achtste vlek in Fryslân aangemerkt. Op zaterdag 27 september gaat de najaarsexcursie naar 'de vlecke Joure' en het nabij gelegen Haskerhorne. Vlek is een plaatsaanduiding zonder bestuurlijk-juridische betekenis. Het gaat om een groot dorp dat echter geen stad is geworden. Een plaats tussen dorp en stad dus. Rond de 16e eeuw groeide Joure uit tot een vlek. In 1466 kreeg het een marktbrief (het recht om een weekmarkt te houden) en sinds 1492 kent Joure een jaarmarkt. Deze Jouster merke wordt tot op de dag van vandaag nog steeds op de vierde donderdag van september gehouden.
Dat is dit jaar 25 september.
Haskerhorne
De najaarsexcursie begint in Hakerhorne. De protestantse kerk in wording Haskerhorne c.a. omvat een drietal dorpen in de provincie Friesland, te weten: Haskerhorne, Oudehaske en Vegelinsoord. Deze drie dorpen liggen in het gebied tussen Heerenveen, Sint Johannesga en Joure en horen bij de burgerlijke gemeente Skarsterlân. De gemeente Skarsterlân is in 1984 door een samenvoeging van de gemeenten Doniawerstal en Haskerland onstaan met Joure als hoofdplaats. Het wapen van Skasterlân bestaat uit de wapens van de beide samengevoegde gemeenten. De oorsprong van het wapen van Doniawerstal is onbekend. In het wapen van Haskerland komt een haas voor. Haske betekent dan ook haas. In de Friese naam van de nieuwe gemeente Skarsterlân is het Nederlandse woord schar of schaar te herkennen. Een schar is een stuk weiland waar de boeren vroeger gezamenlijk hun vee lieten grazen; óf de eenheid waarin het aantal stuks vee werd uitgedrukt dat op die weidegrond mocht grazen.
Haskerhorne, dat waarschijnlijk rond 1200 is ontstaan, ligt net ten zuidoosten van Joure, in de hoek van de A6 en de A7 en telt 606 inwoners. Eeuwen terug was dit één van de dorpen waar veenafgravers hun werk deden. Tot aan de jaren zeventig gaf de toen gesloten zuivelfabriek werk aan een groot deel van het dorp. In het dorp zijn naast een openbare basisschool, een dorpshuis, een manege, diverse verenigingen en kleine ondernemingen aanwezig.
De tegenwoordige kerk met een driezijdig gesloten koor dateert van de 18e eeuw en werd op een ruim kerkhof gebouwd. De vorige kerk had een hoge toren met een zadeldak. In 1913 kreeg de huidige kerk een nieuwe westelijke gevel en een geveltoren met ingesnoerde spits. Er ontwikkelde zich rond de kerk geen dorpskern. Tot de inventaris van de kerk behoren een 17-eeuwse preekstoel en enkele grafzerken uit de periode van de 16e tot de 18e eeuw. Het orgel van de kerk in Haskerhorne stond tot 1872/73 in de hervormde kerk van Joure. Die kerk kreeg toen door een schenking van jonkheer mr. Vegelin van Claerbergen een nieuw orgel en het oude orgel werd overgeplaatst naar Haskerhorne. De bouwer van het orgel is onbekend. Het moet rond het midden van de eeuw gebouwd zijn, waarbij pijpen uit de tweede helft van de 17e eeuw zijn gebruikt. De orgelkas heeft oorspronkelijk wellicht een andere bestemming gehad. Er is nog te zien dat de claviatuur zich aan de voorzijde heeft bevonden. Later is de onderkas aan de onderzijde ingekort en de claviatuur aan de achterzijde geplaatst. Dat is mogelijk bij de plaatsing in Joure gebeurd. Sinds de 19e eeuw wordt het orgel aan de linker zijkant bespeeld. Volgens Jan Jongepier in zijn boek 'Vijf eeuwen Friese orgelbouw' mag het orgel in Haskerhorne tot een van de mooiste in Fryslân worden gerekend.
'De vlecke Joure'
Joure ligt op een hoge uitloper van een zandrug. Op grond van schriftelijke bronnen staat vast dat sinds de 12e eeuw bewoning op die zandrug is ontstaan. In de zeventiger jaren van de vorige eeuw zijn echter sporen van bewoning gevonden die mogelijk tot 5500 jaar voor Christus teruggaan. Ook zijn er in de omgeving van het huidige Joure vondsten uit de Karolingische tijd gedaan.
In de 13e eeuw gaat de monnik Dodo of Doda zich in 'Hascha' vestigen. Daarvan zou de huidige gemeentenaam Haskerland afkomstig zijn. Gebleken is dat toen ook Westermeer al bestond. Westermeer was een dorp aan de zuidzijde van het huidige Joure, dat grotendeels uit Westermeer is ontstaan. In de 15e eeuw vormden de dorpen Oudehaske, Nijehaske. Haskerhorne, Snikzwaag en Westermeer samen de 'Haskervijfga'. Hierin is de gemeentenaam Haskerland te herkennen. Tot 1984 was Joure de hoofdplaats van de gemeente Haskerland en dat werd het daarna van de nieuwe gemeente Skarsterlân.
Vlak na de dood van Dodo in 1231 wordt in Hascha een klooster, het Hasker Convent, gebouwd. De monniken waren erg actief, zij verveenden het land en produceerden kaas, boter en bier, welke producten zij ook verhandelden. De nijverheid werd aldus bevorderd en toen Joure weekmarkten en een jaarmarkt mocht houden, kreeg de economische groei een extra impuls.
Door de burgertwisten tussen de Schieringers en de Vetkopers was de vijftiende eeuw een onrustige periode. Joure en Westermeer werden zelfs in brand gestoken. Ook de zestiende eeuw kende vanwege de reformatie, zowel de doperse als de lutherse, en vanwege de aanloop naar de Tachtigjarige Oorlog veel geweld. Na de alteratie van 1580 en de 'afzwering' in 1581 van Filips II als heer der Nederlanden trokken veel rooms-katholieke leiders, inclusief de grietman, uit Haskerland weg.\
Rond 1600 pakte Joure de economische bloei, zoals het die ook in de 15e eeuw gekend had, weer op. Van de Spanjaarden ging in Fryslân weinig dreiging meer uit. Natuurlijk was na de alteratie nog niet iedereen direct 'de nieuwe leer' toegedaan en de oprichting van de hervormde (of gereformeerde) gemeente te Joure op 9 juli 1593 was dan ook nog maar een bescheiden aangelegenheid. De gemeente groeide echter gestaag en in 1595 werd al een school gesticht. Cornelis Jannes uit Langweer werd tot 'schoolmeester' benoemd en bovendien werd hij ouderling van de nog jonge gemeente.
Nieuwe toren en nieuwe kerk
Bij een bloeiende en groeiende 'vlecke' als Joure hoorde een grotere kerktoren dan de bestaande, vond grietman Hobbe van Baerdt. Deze toren was tegelijk met de kerk, de waag en het rechthuis in 1589 gebouwd uit afbraakmateriaal van de vroegere kerk of 'capelle', die op last van Willem Lodewijk om militaire redenen afgebroken moest worden.
De eerste steen van de nieuwe toren werd door de grietman zelf gelegd. Aan de voorzijde van de toren is dat op een gedenksteen te lezen: "Als sestien hondert twintigh acht het achtste licht Augusti scheen, heeft grietman Hobbe van Baerdt gewrocht aan mij den aldereersten steen." De in 1628 voltooide toren werd 52 meter hoog. In de toren werd het rechthuis met drie cellen opgenomen. Deze ruimten zijn er nog altijd, maar worden natuurlijk niet meer gebruikt. In de toren hangen een grote en een kleine luidklok en ook is een klokkenspel aanwezig. Het klokkenspel werd in 1953 door Douwe Egberts wegens het 200-jarig bestaan van de onderneming geschonken. De kleine klok wordt elk jaar aan het begin van de Jouster merke geluid. Bij de nieuwe toren viel de uit afbraakmateriaal opgebouwde kerk uit de toon. Bovendien werd de kerk omstreeks 1640 te klein voor de tot zo'n 400 leden uitgegroeide gemeente. De andere kerken waarover de 'gereformeerde' gemeente kon beschikken – die van Westermeer en Snikzwaag – waren in verval geraakt. Uiteindelijk werden de kerkruïnes opgeruimd en bleven de toren van Westermeer en de klokkenstoel van Snikzwaag alleen nog over. Op initiatief van grietman Hobbe van Baerdt besloot een aantal volmachten daarop tot de bouw van een nieuwe kerk. Om geld voor dat doel in te zamelen, kreeg iedereen in Joure een brief met het verzoek 'uit vrije wil' een financiële bijdrage te leveren. De brief werd op 4 januari 1642 verzonden en binnen vier dagen hadden al 258 mensen positief gereageerd. Daar kwamen later nog 33 positieve reacties bij, waardoor er een bedrag van 5.383,- carolus guldens was toegezegd. Desalniettemin moesten nog de nodige moeilijkheden worden overwonnen voordat met de bouw kon worden begonnen. De eerste steen van de nieuwe kerk werd gelegd op 18 maart 1644. Op één van de balken in de kerk valt nog steeds te lezen: "ANo 1644 Den 18 Marty is by Grietman over Haskerland Heer Hobbe van Baerdt geleyd Eerste steen van dese Kerck." Eind 1645 werden de bouwwerkzaamheden afgerond.
Ontwikkelingen
De eerste jaren na de alteratie in Fryslân (1580) was er nog geen sprake van een goed georganiseerde protestantse kerkorganisatie. In 1593 werd de gereformeerde gemeente van Joure, Westermeer en Snikzwaag gesticht. De classis hield in de ruimste zin van het woord toezicht op de gemeente en haar predikant. Zij waakte er onder meer over dat de gemeente het gezin van de predikant goed onderhield. In de eerste jaren na de alteratie heerste er schaarste aan protestantse voorgangers. De overstap van priesters naar het protestantisme en de start van de Franeker universiteit lenigden deze nood enigszins. Door de aantrekkingskracht van het Franeker opleidingsinstituut was een aantal predikanten uit Vlaanderen en Oost-Friesland afkomstig. Een voorbeeld daarvan bood Johannes Klinkhamer, die ten tijde van de Dordtse synode predikant in Joure was. Hij maakte veel werk van de opbouw van de plaatselijke kerkorganisatie en zag daarnaast ook streng toe op de levenswandel van de gemeenteleden in en rond Joure, vooral tijdens de Jouster merkedagen: geen boelgoed op zondag, geen papegaaien schieten, geen zwaarddansen, geen bovenmatige leedmaaltijden en nog veel meer niet, omdat het niet door de beugel kon. In de periode voorafgaand aan de bouw van de kerk in 1644-1645 vormde de introductie van de Statenvertaling een bijzondere gebeurtenis.
Tijdens het rampjaar 1672 voerde de Jouster predikant weer het knielen – afgeschafte 'roomse gewoonte' – in. Na 1677 schafte de gemeente het knielen overigens weer af. In militair opzicht ging het rampjaar gelukkig grotendeels aan Joure voorbij. Economisch zette na het rampjaar in de hele republiek een geleidelijke neergang in. Met enkele andere provinciën voerde Fryslân op 31 december 1700 de Gregoriaanse kalender in. De volgende dag was daardoor 12 januari 1701. Heel Europa zou geleidelijk op deze kalender overstappen of had dat reeds gedaan
De laatste Jouster predikant die in de kerk werd begraven, was Abraham Acronius. Zijn zoon liet op de grafsteen een gedicht beitelen (1706). De meeste voorgangers dienden in die tijd de gemeente tot aan hun dood. Emeritaat gold alleen bij ziekte en bovendien werd men toen nog niet zo oud.
Begin 18e eeuw kreeg de predikant voor het eerst een vaste pastorie.
De Verlichting leek aan de 'dienaren van het woord' in Joure voorbij te gaan: tegen 1790 werd een broeder die zich ergerde aan 'in zonden ontvangen en geboren' en die niet begreep dat goede werken niks opleverden, uitgesloten van de dienst der tafel. Tijdens de Franse Tijd en in de aanloop daar naartoe hielden de meeste mensen, inclusief de predikanten, in Joure zich afzijdig van de twisten tussen Patriotten en Prinsgezinden. Over de overdracht van kerkelijke eigendommen naar de plaatselijke overheid is in Joure tussen 1797 en 1810 voortdurend gesteggeld. In 1810 trok het lokale bestuur haar eisen ten aanzien van de kerkelijke gebouwen in. In deze periode werden de gezangen ingevoerd, overigens in Joure niet zonder verzet.
In 1816 werd het beruchte Algemeen Reglement, ondertekend door koning Willem I, van kracht. Gereformeerd werd hervormd. In kerkelijk opzicht kende Nederland in de 19e eeuw een roerige tijd.
Aan Joure is die echter grotendeels voorbij gegaan. Wel ontstond er tussen 1836 en 1839 een zelfstandige 'christelijke afgescheiden gemeente' met een eigen kerkgebouw (het voormalige doopsgezinde 'Nieuwe Huis') en een eigen voorganger. Een dolerende groep ontstond er – anders dan in de omgeving – echter niet. Richtingen of modaliteiten hebben binnen de hervormde gemeente van Joure kennelijks nauwelijks een rol gespeeld. De gemeente, die sedert 1859 twee voorgangers kende, was gewoonweg op zijn Jousters orthodox of confessioneel, dat wil zoveel zeggen als 'precies in de leer, rekkelijk in de praktijk'. Over de oprichting in 1869 van een Jouster Confessionele Vereniging is in kerkenraadverslagen niets te vinden. Daarin is ook niks over de Doleantie te vinden.
De werkzame periode van dominee Van Wesem, die 26 jaar in Joure stond, omspande het eind van de eerste wereldoorlog, de economische depressie van de jaren '30, de kerkbrand in november 1939 en de eerste jaren van de tweede wereldoorlog. De jubileumdienst op 18 maart 1944 ter herdenking van de kerkbouw werd geleid door dominee A.D. Wumkes uit Wolvega, zoon van de in 1869 te Joure geboren dominee G.A. Wumkes. De laatste verzorgde in samenwerking met E.B. Folkertsma als eerste een complete vertaling van de bijbel in het Fries.
De brand in de Jouster kerk 1939
De meest dramatische gebeurtenis in het kerkelijk leven van hervormd Joure is de kerkbrand van november 1939 geweest. Tweemaal eerder had de kerk al met brand te maken gehad. In oktober 1881 brandden acht huizen in de directe omgeving van de kerk af. De kerk zelf kon ternauwernood worden gered. In november 1884 brak er vlak na de ochtenddienst brand uit in de fraaie herenbank van 1645. De bank werd helaas grotendeels vernield, maar erger kon gelukkig worden voorkomen. De brand van zondagmiddag 12 november 1939 legde de kerk bijna geheel in de as. Door een defect in de asbest rookleiding vatte het
riet tussen plafond en dak vlam. Vuur en rook verspreidden zich over de zolders van de kerk, waardoor de brand niet direct werd opgemerkt. Toen de brandweer werd gewaarschuwd, was die snel ter plaatse. Ondertussen werd de torenklok geluid. Al gauw kreeg de Jouster brandweer assistentie uit Heerenveen. Ook de bedrijfsbrandweer van Douwe Egberts schoot te hulp. De strijd met de vlammenzee was echter ongelijk. Bijna alle kerkelijk en burgerlijke notabelen waren bij de brand aanwezig. Zoveel mogelijk werden 'losse spullen' uit de kerk gered: archieven, de avondmaalstafel van 1644, een geschilderde wet van 1648, het avondmaalszilver en het doopvont. Veel van historische waarde ging niettemin verloren, waaronder het Van Damorgel uit 1872/73. Toen de het gewelf tenslotte met donderend geraas instortte, stonden alleen de 80 cm dikke muren nog overeind. De toren kwam er betrekkelijk goed vanaf.
Nog diezelfde avond werd door een aantal kerkvoogdijen en enkele vooraanstaanden vergaderd. Men wilde wederopbouw en restauratie snel ter hand nemen, maar door de oorlogsomstandigheden duurde het tot 1944 eer de kerk weer voor de eredienst geschikt was. De toren, die eigendom van de burgerlijke gemeente is, werd in de jaren 1976-1977 gerestaureerd.
Een orgel ontbrak toen nog. Tijdelijk is een groot harmonium met pedaal gebruikt. Sinds december 1978 heeft de kerk een drieklaviers orgel van de bekende orgelbouwer Ahrend uit Loga bij Leer (Duitsland). Het verving een instrument van Spanjaard (1947) dat het Van Damorgel, verloren gegaan bij de brand van 1939, opgevolgd was maar dat slecht functioneerde. Tot de huidige inventaris van de kerk behoort eveneens een 17e-eeuwse preekstoel afkomstig uit de afgebroken Galileeërkerk te Leeuwarden.
De gereformeerde Oerdracht
Vanwege de nauwe verbondenheid tussen de geschiedenis van Joure en de historie van de hervormde gemeente zijn die eerst beschreven. Onze najaarsexcursie doet echter als laatste de hervormde kerk – tegenwoordig de Hobbe van Baerdt Tsjerke – aan. Na het bezoek aan de kerk van Haskerhorne gaan we in Joure eerst naar het gereformeerde – sinds 1 januari 2008: protestantse – kerkelijk centrum 'De Oerdracht'. Hier kan ook de lunch worden gebruikt. In 1836 vormden de Jouster afgescheidenen met gelijkgestemden uit de omgeving een gemeente in Wolvega, waarna in 1839 te Joure zelf een christelijke afgescheiden gemeente ontstond. In 1842 werd die 'erkend'. Als christelijk gereformeerde gemeente ging zij in 1892 mee naar de nieuwe 'Gereformeerde Kerken in Nederland'. Dit gebeurde eigenlijk geruisloos. Het eerste kerkgebouw van deze gemeente werd tot 1922 gebruikt, daarna werd een nieuwe kerk aan de Harddraversweg betrokken. Het orgel uit de eerste kerk werd in het nieuwe kerkgebouw volgens een 'eenheidsconcept' in de balustrade boven de kansel geplaatst. Het ging oorspronkelijk om een Adema-orgel uit 1858 achter een Standaartfront. Het bezat tien registers verdeeld over één manuaal en een vrij pedaal. In de loop van de 20e eeuw kende het pneumatische orgel nog maar twee Ademaregisters, de Woudfluit 2 vt op het manuaal en de Subbas 16 vt op het pedaal. Rond 1965 werd gezien de deplorabele conditie van het orgel besloten een nieuw orgel aan te schaffen. Dat is in 1968 gebeurd. De 'vrijmaking' lijkt net als de doleantie aan Joure te zijn voorbijgegaan. Ongetwijfeld heeft dit te maken met de invloed van de charismatische J. Voerman, die van 1924 tot 1947 als gereformeerd predikant in Joure stond. Anno 2008 kent Joure nog altijd geen gereformeerde gemeente vrijgemaakt. De in 1985 nieuwgebouwde kerk De Oerdracht te Joure ging in de nacht van vrijdag op zaterdag vóór Pasen 1994 door brand totaal
verloren. Het tien jaar oude piramidevormige gebouw kon door de brandweerkorpsen van Joure, Sint-Nicolaasga en Sneek niet worden gered. Het was in een tijdsbestek van ruim een jaar al de zestiende brand in Joure. De gereformeerde gemeente had net het kerkgebouw afbetaald! De emoties liepen hoog op in Joure. Eerder was in de monumentale toren van de hervormde kerk brand gesticht en al gauw bleek uit onderzoek dat een spontaan ontstaan van de brand in De Oerdracht kon worden uitgesloten. De Jouster bevolking hielp de politie met tientallen tips, maar tot een veroordeling is het echter niet gekomen! Het orgel dat met de brand van 1 op 2 april 1994 verloren ging, was eveneens gebouwd door Orgelmakerij Gebr. Reil bv. Dit instrument ontstond in twee bouwfasen: de eerste vond plaats in 1968 voor de kerk aan de Harddraversweg en het orgel heeft daar tot en met 1984 dienst gedaan. In 1985 is dat orgel uitgebreid, aangepast en overgeplaatst naar de nieuw gebouwde kerk aan de E.A. Borgerstraat, de kerk die vlak voor Pasen 1994 totaal afbrandde. De naam Oerdracht (= Overdracht) herinnert aan de veenafgravingen in de omgeving van het vaarwater de Overspitting waaraan het kerkgebouw staat. De in pramen aangevoerde turf moest over een dam in de Overspitting gedragen worden om daarna in skûtsjes verder vervoerd te kunnen worden. Zoals vroeger op deze locatie de turf 'overgedragen' werd, zo wil de kerk nu een plek zijn waar het geloof wordt overgedragen. Nadat in 1994 besloten was orgelmakerij Gebr. Reil bv opdracht te verlenen een geheel nieuw orgel te laten ontwerpen voor de herrezen Oerdracht, kozen deze orgelmakers voor moderne vormgeving die zou aansluiten bij de architectuur van de kerk. Jan Jongepier was adviseur.
Op 25 april 1997 werd het nieuwe Reilorgel in gebruik genomen. Organist John Terwal gaf een concert en ook enkele solisten van de Jouster Fanfare gaven acte de présence. De kerk was al eerder weer in gebruik genomen, namelijk op 6 oktober 1995.
Tot dat moment hadden de gereformeerden in de hervormde kerk gekerkt. Een extra dienst voor de gereformeerden in de hervormde kerk werd snel geregeld: gereformeerden en hervormden in Joure preludeerden op 'samen op weg'. Zolang er in het nieuwe kerkgebouw De Oerdracht nog geen orgel was, zorgde de Jouster Fanfare één keer maand voor de begeleiding van de gemeentezang. Deze speelde regelmatig in de door brand getroffen Oerdracht, die als een goede concertzaal voor hafabraconcerten werd beschouwd. Het Reilorgel van 1997 is een instrument dat gebaseerd is op de bouwprincipes van het Hollandse orgel uit de tijd van het classicisme en telt 25 stemmen op mechanische sleepladen voor hoofdwerk, rugwerk en pedaal. Meer over het orgel – inclusief de dispositie – wordt tijdens de excursie verteld en op papier verstrekt. In Joure, met 13.000 inwoners, zijn de gereformeerden en hervormden sinds 1 januari van dit jaar gefuseerd tot een PKN-gemeente. Deze gemeente bestaat in totaal uit zo'n 4000 leden (doopleden en belijdende leden samen). De 'afkomst' is fifty fifty over de fusiepartners verdeeld. De gemeente kent vier fulltime predikantsplaatsen en beschikt over twee kerkgebouwen, 'De Oerdracht' en de Hobbe van Baerdt Tsjerke. Elke zondagochtend is er een dienst in beide kerken, 's avonds is er maar één dienst, hetzij in De Oerdracht hetzij in de Hobbe van Baerdt Tsjerke. De beide ochtenddiensten trekken allebei zo'n 200 kerkgangers.
De doopsgezinde kerk
Na de lunch wordt de excursie vervolgd in de doopsgezinde kerk. Doopsgezinden of 'dopersen' zijn er al lang in Joure. De eerste aanwijzing voor een doperse 'vergadering' stamt uit 1554. De aanwezigheid in 1636 van doopsgezinden staat zonder meer vast. Aanvankelijk waren er twee richtingen binnen de Jouster doopsgezinden, waarvan rond 1700 één overbleef. In 1675 – al staat dat jaartal niet helemaal vast – wordt een huis als vermaning in gebruik genomen. In 1760 doet zich naar aanleiding van de verkiezing van een leraar een scheuring voor. De groep die 'opstapt' neemt in 1761 een pand aan de Boterstraat in gebruik: 'het Nieuwe Huis'. In de 19e eeuw wordt dit pand door de Afgescheidenen (later de 'synodaal gereformeerden') aangekocht, verbouwd en tot 1922 als kerkgebouw gebruikt. De huidige kerk dateert van 1824. Ten tijde van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden werden de doopsgezinden in de gewesten vanaf omstreeks 1620 gedoogd. De Franse tijd bracht vrijheid van godsdienst. Voor de doopsgezinden een stap voorwaarts. Zij hoefden voortaan hun kerken niet meer achter de rooilijn als een soort schuilkerk te bouwen. Na de Franse tijd werd de vrijheid van godsdienst bestendigd in de eerste grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden (1814). In Joure is de
doopsgezinde kerk – net als elders wel gebeurde – desalniettemin nog achter de rooilijn gebouwd. De kerk werd gebouwd na het samengaan in 1817 van de twee doopsgezinde gemeenten die in Joure waren ontstaan. Deze 'fusie' en de groei van de nieuwgevormde gemeente hadden tot gevolg dat er een nieuwe, grotere kerk moest komen. Op 26 september 1824 werd het nieuwe kerkgebouw ingewijd. In de windvaan op de toren werden Zon en Lam afgebeeld, hetgeen verwees naar de geschiedenis van de in Amsterdam samengevoegde doopsgezinde gemeenten of richtingen. In 1863 werd de kerk verbouwd en in 1955 gerestaureerd. Toen werd ook het Mennohuis naast de kerk geopend en het orgel gerestaureerd. Het kerkgebouw is een eenvoudige zaalkerk, gemetseld van kleine gele steen. De kerk is driezijdige gesloten. In de muren bevinden zich rondboogramen, twee in de sluiting en drie zowel in de noordelijke als in de zuidelijke muur. De voorgevel is van rode steen in neoclassicistische stijl opgetrokken. De ingangspartij is klassiek met twee zijpilasters en twee rondbogen (deur en raam), van boven afgesloten met een fries en fronton of timpaan. Aan beide zijden van de ingangspartij bevindt zich een raam, erboven een rond raam. Boven aan de punt van de voorgevel staat een open dakruiter met daarop eerder genoemde windvaan. Het voorplein wordt afgesloten door een smeedijzeren hekwerk met hardstenen palen.
Het interieur
In de zaalkerk is rondom een lambrisering aangebracht. Banken en stoelen zijn bijna dertig jaar oud. De 'kraak' met banken rust op pilaren met kapitelen. Op de kraak is niet alleen een tandlijst en een hekwerk met balusters te zien, maar ook een tekst die herinnert aan de ingebruikneming van de kerk. IJzeren trekstangen verbinden de zijmuren.
De gesneden eiken preekstoel komt uit de afgebroken kerk evenals de tekstborden met kleplaatjes. Zij stammen uit de periode 1750 – 1775. De preekstoel heeft drie panelen met snijwerk waarin plantmotieven voorkomen. Aan de kansel zit een spijlenhek met een geelkoperen of messing leuning. Joure was vroeger bekend vanwege zijn geelgieterijen. Thans is er nog één gevestigd. Het halfronde tongewelf is groen geschilderd. Vroeger hingen er gaslampen in de kerk, nu kleine kronen. In de sluiting van de kerk is een podium: de doopvloer. Wie zich laat dopen, kan op de rand van het podium knielen. Aan weerszijden staan twee voorbanken en daarna twee overhuifde banken met tandlijst. De overhuiving wordt gedragen door kolommen met kapitelen. De banken hebben gesneden randen met balusters en ook twee kleine kronen. Deze neoclassicistische banken uit 1824 doen dienst als kerkenraadbanken.
Het orgel
In 1838 werd de aanschaf van een orgel besproken, maar men had niet genoeg geld. In 1843 besloot men tot een actie om geld voor een orgel in te zamelen, maar de actie werd helaas geen succes. In 1850 bood iemand zijn huisorgel (een harmonium) en zichzelf als organist aan voor de duur van één jaar. Deze situatie bevredigde niet en werd daarom niet gecontinueerd. Het jaar daarop werd voor fl. 390,- een orgel bij de firma Van Gelder uit Rotterdam gekocht. Het had drie beelden en werd op de galerij geplaatst. In 1857 bestelde de gemeente bij de Gebroeders L. van Dam te Leeuwarden een pijporgel boven de preekstoel. Het kostte fl. 2500,-
en werd op 16 mei 1858 ingewijd. De heer Tadema gaf die zondag een orgelconcert. De toegangsprijs bedroeg 25 cent en de recette ging naar de armen. Dit orgel bevindt zich nog steeds in de kerk. Het is enkele malen gerestaureerd. De eerste keer in 1920, door wie is onbekend. Daarna in 1942 door Vaas en Bron (oud-werknemers van de Gebroeders Van Dam uit Leeuwarden). In 1960-1961 voerde orgelmaker De Hoop een restauratie uit. De laatste restauratie vond plaats in 1979-1980 door orgelmakerij Bakker & Timmenga uit Leeuwarden. De oorspronkelijke dispositie werd toen hersteld, waarbij pijpwerk uit het pas gerestaureerde Müllerorgel van de Grote of Jacobijnerkerk in Leeuwarden werd gebruikt. Het orgel bevindt zich vanaf het bouwjaar boven de preekstoel. De onderkant dient als klankbord, vandaar waarschijnlijk de half ovale grondvorm. Het orgel heeft een vijfledig front en één manuaal met zijkantbespeling. De grote pijpen staan in een pijpveld in plaats van halfronde toren. Voor de dispositie verwijzen we naar 'Vijf eeuwen Friese orgelbouw' en naar het programmablad bij de excursie.