Het duodorp Paesens-Moddergat zou bij niet-Friezen bekend kunnen zijn vanwege het VPRO-programma 'De gezamenlijke zenders Paesens en Moddergat' van Wim Bloemendaal. In dat radioprogramma legde hij dwarsverbindingen tussen muzieksoorten uit de hele wereld. Van 8 oktober 1992 tot en met 31 mei 2006 deed hij dat tweemaal per week 's morgens tussen vijf en zeven uur. De naam van het programma werd ontleend aan de twee piepkleine voormalige vissersdorpjes die in het uiterste noorden van Friesland, als een Nederlandse variant van Kaap Finistère, aan de voet van de Waddendijk neerhurken. Dat Bloemendaal juist daar symbolisch zijn zender opstelde heeft vooral te maken met de weidsheid van het uitzicht vanaf de zeedijk over het wad. Ook het uitzicht over het kale land van de Friese bouwhoek is imponerend, vooral bij helder winterweer.
De voorjaarsexcursie vindt op zaterdag 5 april plaats in de Friese gemeente Dongeradeel en speelt zich 's ochtends af in Paesens-Moddergat. 's Middags worden Oosternijkerk en Ternaard bezocht.
Paesens-Moddergat
De voorjaarsexcursie van de Stichting Organum Frisicum begint in Moddergat en gaat daarna verder in Paesens. Omdat Paesens ouder dan Moddergat is, beginnen wij dit artikel over de voorjaarsexcursie met Paesens. Toen het gebied nog niet bedijkt was en de zee dus vrij spel had, stroomde hier de kreek de Paesens of Pease. De monding ervan was zó diep, dat ze tot Lioessens met carvielen of andere grote schepen kon worden bevaren. De eerste dijk – van Holwerd naar Oostmahorn – werd vermoedelijk in de tweede helft van de tiende eeuw aangelegd. Het huidige Paesens-Moddergat kwam buitendijks te liggen, hetgeen pas veranderde met de aanleg van een nieuwe dijk van Wierum naar Oostmahorn. De kreek de Paesens kreeg een sluisje. Hierna moet het dorp Paesens zijn ontstaan, want een dorpsterp ontbreekt. De dorpsnaam Paesens zou afgeleid kunnen zijn van de kreek de Paesens of Pease en van nes, een vooruitstekende landtong; dus Paesenes of Peasenes, later verbasterd tot Paesens. Eind 16e eeuw vond een omvangrijke bedijking oostelijk van Paesens plaats waardoor de vissers, die geen gebruik van de dichtgeslibde Paesens meer konden maken, in westelijke richting verhuisden.
Moddergat ontstond nog iets westelijker op het hoger liggende buitendijkse land. Rond 1840 wordt van Moddergat gemeld, dat het reeds 75 woningen telde. Op de grietenijkaart van Wopke Eekhof uit 1853 komen de buurtschappen 'Moddergat de Kamp' en 'Moddergat de Oere' ondubbelzinnig voor. De naam Moddergat zou op grond van een grietenijkaart uit 1718 afkomstig kunnen zijn van 'Modde gat', waarmee een vroegere poel of zomp aangeduid kan zijn.
Op een tekening uit 1722 is de kerk van Paesens met een forse zadeldaktoren afgebeeld. Deze toren is in 1792 afgebroken toen het schip van de kerk in westelijke richting werd verlengd. Daarvoor werden de stenen van de afgebroken toren gebruikt. De kerk, gewijd aan de heilige Sint Antonius, werd toen van een daktorentje voorzien. De kerk zelf moet zijn ontstaan in de laatromaanse periode, zo'n 800 jaar geleden. Uit de ontstaanstijd is thans nog de noordmuur, de zuidmuur en de apsis over. In de apsis bevinden zich dichtgemetselde vensters. In de noordmuur zijn sporen van een rondbogig poortje te vinden. In de noord- en zuidmuur bevinden zich vensters, vermoedelijk van latere datum. De westelijke muur aan de kant van de toren is 'nieuw'. Het torentje heeft een met leien bedekte spits. De torenklok werd in 1507 gegoten, weegt 710 kilo en heeft een doorsnee van 103 cm. Op de klok staat onder andere de heilige Antonius afgebeeld. Onder in de toren bevindt zich het vroegere gevangenhok.
Het interieur van de kerk is uiterst sober. Er zijn geen gedenkstenen, rouwborden of andere rijke decoraties. Toch moet de kerk niet onbelangrijk zijn geweest, want in 1511 werd naast de pastoor een vicaris benoemd. Deze situatie heeft zestig jaar geduurd. Pastoor, vicaris en kerk bezaten een behoorlijke lap grond. Na de alteratie werd Paesens een arme hervormde gemeente met 1 predikant. De miskelk werd verkocht. De opbrengst werd onder de armen verdeeld. Twee waardevolle voorwerpen zijn in de kerk van Paesens aan te wijzen: ten eerste een zilveren avondmaalsbeker met daarin de allegorische figuren van geloof, hoop en liefde plus de tekst 'De kerke beeker van Paesens 1692' gegraveerd. Verder is de jaarletter E (verwijzend naar 1677), het stadsmerk van Dokkum en het meesterteken zichtbaar. Een tweede avondmaalsbeker, vervaardigd in 1903, is een kopie van de eerste. Waardevol is ook een tinnen wijnkan met een zilveren deksel. Op het deksel staat een kerk met zadeldaktoren afgebeeld. Waarschijnlijk is het deksel dus van vóór 1792. Het doopbekken is in de Tweede Wereldoorlog gemaakt van omgesmolten zilveren guldens, die de gemeenteleden bijeen brachten. De negentiende-eeuwse preekstoel staat opgesteld tegen de ronde koorwand. De oude statenbijbel in de kerk stamt
uit 1702.
Visserijmuseum It Fiskerhúske
Architectonisch heeft Moddergat meer te bieden dan alleen Paesens. De buurtschap de Oere is eind 1977 aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Het gaat om één van de weinige, tamelijk gaaf bewaarde vissersnederzettingen in Nederland. De weg onderaan de binnenkant van de zeedijk kent alleen bebouwing aan de zuidzijde. Na de zware storm in maart 1906, toen de dijk het vanwege de hoge waterstand te nauwer nood hield, besloot het dijkbestuur tot versterking van de dijk en tot afbraak van de huisjes aan de noordzijde. Hoewel ook daarna nog enkele 'gaten' in de bebouwing zijn gevallen, is de Oere toch beschermd dorpsgezicht geworden met 17 geregistreerde monumenten, vooral vissershuisjes. Niet alleen het exterieur van de vroegere visserswoningen is nog te bewonderen: één van de vier huisjes die het visserij museum It Fiskerhúske vormen, is in 18e–eeuwse stijl ingericht. De dorpsbewoners hebben meegeholpen om alle attributen en de huisraad voor een historisch verantwoorde inrichting te verzamelen. Sinds augustus 2000 heeft het museum het officiële keurmerk van geregistreerd museum.
5 – 6 maart 1883: de ramp van Paesens-Moddergat
Begin tachtiger jaren van de 19e eeuw bestond de vissersvloot van Paesens-Moddergat uit tweeëntwintig schepen met elk vijf bemanningsleden. Men sprak van de 'Paesumer vloot', hoewel alle vissers in Moddergat woonden. Met hun blazen en aken bevisten zij vooral de Noordzee boven de Duitse waddeneilanden Borkum en Juist, waar veel schol zat. Eind zomer en in de herfst werd elders op schelvis gevist. Dit vond plaats met behulp van een 'hoekwant', bestaande uit allemaal lijnen met een haak waaraan het aas werd bevestigd. Dat laatste gebeurde thuis door de vrouwen. Op 4 maart voeren tweeëntwintig schepen met 109 bemanningsleden uit naar de 'scholgronden'. Vanwege het slechte weer besloten de vissers op maandag 5 maart al weer naar huis te varen. Tijdens de storm die woedde, bereikten golven in de zeegaten tussen de waddeneilanden een hoogte van zeventien tot achttien meter. Het ene na het andere schip sloeg om: 83 van de 109 vissers vonden de dood. Vijftig gezinnen raakten hun kostwinner kwijt, honderd kinderen verloren hun vader. Slechts vijf schepen keerden behouden terug, vier op de rede van Moddergat en één op Ameland. Eén opvarende werd op het strand van Schiermonnikoog gered: dankzij een luchtbel in het omgeslagen schip 'De Nooitgedacht' wist hij te overleven. Niet één van de vissers was verzekerd. Naast verdriet bracht de stormramp derhalve ook armoede. Door een rampenfonds werd bijna 150.000 gulden opgebracht. Een aanzienlijk bedrag, maar niet toereikend om op korte termijn een geheel nieuwe vloot op te bouwen. Uit de notulen van de eerste kerkenraadsvergadering na 6 maart 1883 blijkt niets omtrent de stormramp. Pas in juni wordt de ramp genoemd en wel vanwege een brief die de kerkenraad aan de synode stuurt. Omdat veel gezinnen hun kostwinners hebben verloren, wordt verzocht de synodale subsidie van 125 gulden voor de predikantsplaats te handhaven. Het verzoek wordt ingewilligd. Daarnaast wordt vrij gebruik van de pastorie verleend. De Paesumer bevolking wordt voorts vrijgesteld van de eerste drie grondslagen der personele belasting. Tenslotte worden nog 700 gulden uit 's rijks kas en 50 gulden uit kerkelijke fondsen beschikbaar gesteld. In 1958 is een monument ter nagedachtenis aan de ramp van 1883 onthuld. In 1978 werd het monument uitgebreid met de namen van de zeventien schepen die vergingen en van de drieëntachtig vissers die omkwamen.
Het orgel in Paesens
Op 30 november van het vorig jaar werd het Gilmannorgel in de hervormde kerk van Paesens na een restauratie weer in gebruik genomen. Daarmee werd een periode van twaalf jaar, vanaf de eerste plannen van kerk- en orgelrestauratie tot aan de afsluiting van de realisatie, afgerond. Het orgel was sinds het begin van de jaren tachtig in de vorige eeuw niet meer te gebruiken. De orgelmakerij Bakker & Timmenga uit Leeuwarden tekende voor de orgelrestauratie onder advies van Jan Jongepier. In het artikel over het veranderende Friese orgellandschap vertelt Jan Jongepier meer over de restauratie. Het is bewonderenswaardig hoe de gemeenschap van het duodorp Paesens-Moddergat met zo'n 500 inwoners de mankracht en de financiën voor een dergelijke restauratie heeft weten te genereren. De benodigde pecunia ten bedrage van € 140.000,- werden mede dankzij een legaat van een dorpsbewoner, maar zonder een beroep te doen op de bijdrage van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, bijeengebracht.
De gereformeerde kerk van Moddergat
In 1854 werd de provinciale 'Vereniging tot handhaving en verdediging van de Waarheid' opgericht. Deze rechtzinnige vereniging, die wel 55 plaatselijke afdelingen telde, was tegen elke neiging tot 'separatisme', maar heeft in Friesland onbedoeld een gunstig klimaat voor de Doleantie geschapen. De aanloop naar de Doleantie begon in 1885 te Amsterdam. Terwijl deze in Amsterdam nog aanstaande was, 'doleerden' elders in het land al enkele gemeenten. In Friesland was Reitsum de eerste (1886). Spoedig volgden Heeg, Hijlaard, Anjum en Kollum. Tijdens de 19e eeuw telt Paesens zo'n 600 inwoners. In 1840 telde de hervormde gemeente 580 zielen, waarvan slechts 40 lidmaten. Bekend predikant van Paesens was Theodorus Coenraad Coch Beilanus. Hij stond in Paesens van 1789 tot 1841. Na bijna 53 jaar gaat hij dan met emeritaat. Waarschijnlijk was hij een 'liberaal' theoloog, want uit een proces-verbaal van omstreeks 1836 blijkt dat een groepje Paesumers in het vijf kilometer verder gelegen Anjum kerkt. Daar werden 'clandestiene' godsdienstoefeningen gehouden waar Gods woord zuiverder werd verkondigd. Een afgescheiden gemeente ontstaat – ondanks brede sympathie voor de beweging van de Afscheiding – in Paesens echter niet. Na de Doleantie zal er wel een gereformeerde
gemeente in Paesens-Moddergat worden gesticht. Vanaf 1851 was er in het nabije Lioessens tevens een christelijk gereformeerde gemeente, die later in de tot stand gekomen Gereformeerde Kerken (1892) zou meegaan. In Anjum stond van 1866 tot 1868 dominee Ploos van Amstel, die in 1886 met zijn gemeente van Reitsum als eerste in Friesland zou meegaan met de Doleantie. Langhout die in 1887 als hervormd predikant in Anjum stond, trad dat jaar toe tot de 'Nederduits gereformeerde gemeenten'. De ontwikkelingen in Reitsum en Anjum werkten door naar de gemeenten van Paesens en Nes-Wierum. De notulen van de kerkenraadsvergadering op 15 september 1887 in Paesens melden de ontvangst van een schrijven van drie lidmaten. Zij wijzen er in hun brief op, dat de hiërarchie van de Nederlandse hervormde kerk 'langzamerhand en onopgemerkt op Roomse paden' leidt. De schrijvers begrijpen niet 'hoe de kerkenraad deze zaak nog op zich laat leggen'. De kerkenraadsvergadering kwam echter niet tot een antwoord op het schrijven. Er bestond duidelijk verschil van mening. Of en hoe uiteindelijk is gereageerd, is onbekend. De zaak krijgt een vervolg in oktober 1887 als twee leden van de kerkenraad een missive aan de koning richten, waarin zij aangeven hoe de kerk is afgedwaald. De classis
wordt van dit schrijven op de hoogte gesteld en gaat in opdracht van het provinciale kerkbestuur de situatie in Paesens onderzoeken. Op haar vergadering van december 1887 wil zij de beide kerkenraadsleden horen, maar de heren komen niet opdagen. Wél wordt gesproken met dominee Oosterhuis uit Oostrum, consulent van de gemeente in Paesens. Hij wees op 'woelingen verwekt door ds. J. Langhout' uit Anjum en zegde het classisbestuur zijn steun toe bij wat het nodig achtte in Paesens te moeten doen, maar maande tevens tot kalmte en bezadigdheid. Vervolgens wordt gewezen op het feit dat Paesens niet ver van Anjum ligt en dat de Paesumer kerkvoogden al eens gevraagd is de kerk open te stellen voor ds. Langhout om kerkdiensten te leiden, hetgeen klaarblijkelijk geweigerd is. Eén en ander gehoord en gelezen hebbende kwam de vergadering ingevolge verschillende artikelen van het Reglement der Nederlandse Hervormde Kerk tot Opzicht en Tucht tot het besluit de beide kerkenraadsleden voorlopig te schorsen. Daaropvolgend spreekt de algemene synode uit, dat de geschorste kerkenraadsleden niet meer tot de Nederlandse hervormde kerk behoren. De dolerende broeders hebben de gebeurtenissen niet passief afgewacht. Als de algemene synode eind januari 1888 verklaart dat de geschorste kerkenraadsleden niet meer tot de hervormde gemeente behoren, was dat de facto al niet meer het geval. Met steun van ds. Langhout besluiten zij zich los te maken van de kerkelijke hiërarchie. Dit markeert het begin van de Nederduitsch gereformeerde kerkgemeente in Paesens. Daarmee waren de problemen nog niet opgelost, want de nieuwe gereformeerde gemeente beschikte over de administratie van de hervormde diaconie en was onwillig die terug te geven. Nadat een poging tot een compromis mislukt, verleent de classis aan de hervormde kerkenraad toestemming op kosten van de landelijke synode via de rechter teruggave van de diaconale administratie te eisen. De gereformeerde diaken krijgt daarop bezoek van een deurwaarder en op diens eis de betreffende bescheiden terug te geven, doet hij dat dan alsnog. Met deze afwikkeling is de breuk tussen hervormden en gereformeerden in Paesens definitief. In 1889 kopen de gereformeerden een stuk grond in Moddergat voor de bouw van een kerk met pastorie.
En hoe het verder ging . . . . .
Ten tijde van de Doleantie was niet alleen de hervormde gemeente van Paesens maar ook die van Nes-Wierum, waar eveneens een nieuwe gereformeerde gemeente ontstond, vacant. Uiteraard hadden de beide nieuwe gereformeerde gemeenten niet direct een eigen predikant. Na de nodige voorbereiding wordt in een vergadering van de 'Nederduitsch gereformeerde gemeente' te Nes-Wierum in maart 1889 eenstemmig besloten, dat Nes – naast Wierum – een lokaal voor godsdienstoefening moet krijgen én dat de gemeente van Moddergat van Nes-Wierum gescheiden dient te worden, zodat de gereformeerden van Moddergat en Paesens tot één gemeente samengevoegd
kunnen worden. In 1890 kreeg Nes een kerkgebouw en spoedig daarna kreeg de gereformeerde gemeente van Nes-Wierum een predikant. De samengevoegde gemeente van Paesens-Moddergat kocht in 1889 direct grond aan voor de bouw van een kerk. In december 1889 kon al een kerk in gebruik worden genomen. Een jaar later werd een beroep uitgebracht op kandidaat Dethmers. Deze nam het beroep aan en doet in juli 1891 zijn intrede als eerste gereformeerde predikant van Paesens-Moddergat. Een paar jaar later wordt een pastorie gebouwd. Dominee Detmers vertrekt in 1909 naar Sneek.
In 1924 werd de gereformeerde kerk vergroot, zodat het kerkgebouw ruimte aan 500 mensen bood. Na 1945 wordt de kerk enkele malen opgeknapt, laatstelijk in 1992. Toen werd er een 'kerkelijk centrum' achter de kerk gebouwd. In 2007 werd het dak van het kerkgebouw nog vernieuwd. De gereformeerde gemeente van Paesens-Moddergat telt momenteel 217 leden, waarvan 117 belijdende leden en 100 doopleden. Het gereformeerde aandeel is dus aanzienlijk op een inwonertal van 500. Steeds is er een voorganger geweest. Sinds januari 2006 heeft de gemeente een pastoraal werker in dienst. Deze werkt parttime en dient tevens de gereformeerde gemeente van Lioessens.
Elke zondag zijn er in de gereformeerde kerk van Moddergat nog twee kerkdiensten. De ochtenddienst wordt door ruim 80, de middagdienst door ruim 40 gemeenteleden bezocht. Meestal leidt een gastpredikant de diensten.
De samenwerking met de hervormde gemeente van Paesens verloopt langs wegen der geleidelijkheid: er is nog geen SOW-gemeente, laat staan een PKN-gemeente, maar er is wel sprake van concrete gezamenlijke activiteiten. Tijdens de christelijke feestdagen zijn er gemeenschappelijke kerkdiensten net als in juli en augustus dat elke zondag het geval is. De beide zomermaanden worden altijd met een gemeenschappelijke avondmaalsdienst afgesloten, het ene jaar in de gereformeerde kerk het andere in de hervormde. Met ingang van dit jaar zijn 's ochtends de diensten op de eerste zondag van de maand eveneens gemeenschappelijk. Bovendien worden
twee keer per jaar gezamenlijke kerkenraadsvergaderingen gehouden. Kortom, formeel nog geen samenwerking, maar de facto wel nauwe contacten. Dat blijkt ook uit het feit dat het verenigingswerk in elkaar geschoven is. Er zijn geen afzonderlijke gereformeerde en hervormde verenigingen meer. De gereformeerde en hervormde lagere school fuseerden in 1960 al tot één Christelijk Nationale School. Er is één gemeenschappelijk kinderkoor en ook alle kerkelijke jeugdwerk en zelfs de catechisaties vinden gezamenlijk plaats. Het Bakker & Timmenga-orgel is van 1910 en nog vrijwel geheel in de oorspronkelijke staat. In 1992, toen de kerk opgeknapt werd en het kerkelijk centrum werd gebouwd, is het orgel onderzocht. De toen uitgebrachte adviezen om het orgel aan te passen of te vergroten, zijn niet opgevolgd.
Een stukje kerkgeschiedenis van Oosternijkerk
De lunch gebruiken we in Oosternijkerk, waar we om 14.00 uur de voorjaarsexcursie in de Sint- Ceciliakerk voortzetten. Al ligt de oorsprong van deze kerk in een ver verleden, toch is er betrekkelijk veel over bekend. Zo staat vrijwel vast dat de kerk, en daarmee ook het dorp Oosternijkerk, is gesticht door een Dokkumer echtpaar. Deze Dodo en Siburg bezaten veel land op de plaats waar later Oosternijkerk ontstond. Zij schonken hun boerderij rond 1165 aan abt Freark van het klooster Mariëngaarde te Hallum met als voorwaarde dat de monniken er een kerk zouden bouwen en dat Dodo en Siburg op hun oude dag een rustig plekje in het klooster zouden krijgen. Dit gebied behoorde eerst waarschijnlijk aan de kerk van Anjum. De stichting van een nieuwe parochie kreeg alleen de toestemming van de Kerk als er voldoende waarborg was voor het onderhoud van het gebouw en de geestelijken. De waarborg dat de nieuwe parochie voldoende financiële middelen zou verkrijgen om bestaansrecht te hebben, bestond uit de door Dodo en Siburg geschonken landerijen. Maar dat niet alleen, want maar liefst een 30 boerderijen sloten zich aan bij de nieuwe parochie. De monniken en de bewoners van de nieuwe parochie gingen aan het werk en stichtten een kerk die gewijd werd aan Sint Cecilia, een geliefd heilige van Freark fan Hallum. Zij was de heilige die muziek en zang propageerde en beschermde (schutspatroon). De kerk werd gebouwd op een speciaal daarvoor opgeworpen terp, de kerkterp, omdat het gebied nog lange tijd bloot stond aan overstromingen.
Het dorp dat rondom de nieuwe kerk ontstond, kreeg de toepasselijke naam: Nyatsjercka. Deze naam veranderde in de loop der eeuwen in Oosternijkerk. Over de rooms-katholieke tijd van kerk en gemeente is verder weinig bekend, slechts de naam van een enkele pastoor bleef bewaard. Wel moet er rond 1500 veel vertrouwen in de toekomst geweest zijn want de oude kerk werd bijna in z'n geheel weggebroken en daarna behoorlijk vergroot weer opgebouwd. Een bouwnaad aan noord- en zuidzijde herinnert hieraan. Aan de toren kwam men niet, die bleef zoals hij was.
De laatste pastoor van het dorp was Sippe Baukesz. Hij bediende zich ook van de Latijnse naam Cyprianus, een naam die wat meer indruk maakte. Hij weigerde in 1580, ten tijde van de Reformatie, over te gaan op de nieuwe (gereformeerde) religie en moest daarom het veld ruimen.
De eerste predikant in deze omgeving was Johannes Nicolai, die echter de gehele gemeente Oostdongeradeel moest bedienen! In 1582 worden er enkele combinaties van dorpen gemaakt maar pas in 1593 komt de eerste eigen predikant naar de gereformeerde gemeente Oosternijkerk. Het was Schelto Atsema of Aitzema, begonnen als pastoor te Lutkepost. Na een studie in Oost Friesland werd hij predikant te Leer en Groot Midlum. Vervolgens kwam hij als predikant van Oosternijkerk naar Friesland terug. Hij is in 1609 gestorven en werd in de kerk, waar 31 grafstenen onder de houten vloer liggen, begraven evenals enkele van zijn opvolgers. De meeste predikanten waren in die tijd tevens boer, immers hun verdienste zat in de opbrengst van de landerijen die bij de pastorie hoorden, in Oosternijkerk liefst 115 pondemaat groot. Daar was een behoorlijke boterham mee te verdienen, misschien dat daarom enkele dominees heel lang in het dorp hebben gestaan. De kroon daarbij spannen Johannes Hilarius, die 51 jaar dominee was, en diens kleinzoon Harmannus Reneman die 44 jaar de gemeente diende. Zij tweeën hadden daarmee bijna een eeuw lang de leiding van de gemeente, beiden zijn in de kerk begraven.
Rond 1800 had de gemeente een predikant die ook aan politiek deed: ds. Petrus Bartholomeüs Russing. Hij behoorde tot de patriotten en dan vooral de federatieve vleugel daarvan. Helaas voor hem kreeg de centralistische factie de macht en werd hij uit Friesland verbannen. Na een jaar kon hij weer terugkeren. Hij bleef een vijand van de Oranjes, ook na 1813 toen de Fransen het land uitgejaagd werden.
De opvolger van ds. Russing was Gerhardus Johannes Meijer, die het met de openbare zeden niet zo nauw nam, hij verscheen nogal eens dronken op begrafenissen. Hij werd in 1836 uiteindelijk uit het ambt gezet. Misschien heeft het gedrag van deze dominee(s), naast hun rationalistische opvattingen, het proces in gang gezet dat uiteindelijk zou leiden tot de Doleantie.
De Doleantie
Al in het midden van de 18e eeuw, is er sprake van zogenaamde oefeningen bij iemand thuis en na 1826 spreken de dominees op de classisvergaderingen over de "loopers", de mensen die kerkdiensten verzuimen en andere predikanten bezoeken.
Van Oosternijkerk is bekend dat er enkele gemeenteleden 's zondags naar Ulrum gingen om daar de diensten van ds. De Cock bij te wonen. Na de stichting in 1851 van de afgescheiden gemeente te Lioessens werd ook die kerk bezocht. Toch waren dit maar enkelingen, hoewel hun aantal niet precies bekend is, in ieder geval wordt er in de kerkenraadnotulen en op de classis met geen woord over gerept.
Veel aanhang kreeg de vereniging 'de Vrienden der Waarheid', waarbinnen de orthodoxie zich organiseerde; de groep die grote bezwaren had tegen de verkondigde leer in de Hervormde Kerk. Belangrijkste activiteit van de Waarheidsvrienden was de stichting van de christelijke school in Oosternijkerk in 1868.
In deze zelfde tijd speelde de kwestie van de kerkgoederen. Voor de Franse Tijd lag het stemrecht in dorps- en kerkenzaken bij de eigenaren van de stemdragende boerderijen, na die tijd bij de floreenplichtigen; mensen die floreenbelasting (op onroerende goederen) betaalden, de rijkere mensen dus. Bij Koninklijk Besluit van 1869 werden de floreenrechten vernietigd, maar de kerkvoogdij van Oosternijkerk ging gewoon door met de oude manier van stemrecht en benoemde gelijkgestemden in hun college. Een groot gedeelte van de gemeente nam dat niet en benoemde een kerkvoogdij op de nieuwe manier, gekozen door de lidmaten. Zo waren er twee kerkvoogdijen die hun recht tot aan het Hof in Leeuwarden bevochten. De nieuwe kerkvoogdij kreeg uiteindelijk gelijk, maar er was door deze handelswijze een diepe scheur in de gemeente ontstaan. Het was een strijd geworden van de rechtzinnige groep tegen het 'oude stemrecht' maar ook tegen de verkondigde leer in de kerk. De benoeming van een rechtzinnige predikant werd in de sinds 1880 vacante gemeente steeds uitgesteld, tot het zover kwam dat in februari 1890 onder leiding van ds. Ploos van Amstel een vergadering werd uitgeschreven voor "een ieder die het wel meent met de kerk en moet doleeren". Het bleek dat 31 van de 40-45 stemgerechtigde lidmaten meegingen naar de nieuw te stichten gereformeerde kerk.
Na de Doleantie
De hervormde gemeente bleef verweesd achter, slechts een 19-tal lidmaten telde de gemeente nog. De nieuwe predikant Van Thuynen was van rechtzinnige signatuur en zocht naar eenheid. Tot zijn dood in 1908 bleef hij in de gemeente werkzaam. Zijn opvolger ds. N. van der Snoek bracht de gemeente het lidmaatschap van de Gereformeerde Bond in de Hervormde Kerk. Zo waren er in het dorp eigenlijk twee rechtzinnige kerken ontstaan. De vrijzinnigheid stelde in Oosternijkerk maar weinig voor.
De gereformeerde kerk bouwde nog in 1890 een nieuw gebouw aan de Langgrousterwei. Naderhand werd dit gebouw een aantal keren vergroot en verbouwd. In de begintijd waren tuchtzaken aan de orde van de dag, het was één van de punten van kritiek geweest die de dolerenden op de gevestigde kerk hadden.
De eerste pogingen om weer nader tot elkaar te komen dateren al van 1910. Na de oorlog vergaderden de beide kerkenraden in 1952 twee keer gezamenlijk. Daarna duurde het tot 1960 voor men weer gezamenlijk bijeenkwam. Vanaf die tijd ontstonden er echt geregelde contacten waarvan de eerste officiële gezamenlijke kerkdienst in maart 1968, ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de christelijke school, het voorlopig hoogtepunt vormde. Nadien kwam men steeds nader tot elkaar, er kwamen steeds meer gezamenlijke diensten, ook doopdiensten en avondmaalsdiensten. In maart 1997 wordt de federatieakte goedgekeurd en op 12 maart 2000 doet de eerste eigen predikant, M.H. van de Graaf, intrede in de federatieve gemeente Oosternijkerk. De laatste stap is de ondertekening van de fusieakte op 21 mei 2006. Na 116 jaar is er weer één protestantse gemeente in Oosternijkerk, vooralsnog wel met twee gebouwen: de aloude Sint-Ceciliakerk aan de Buorren en De Bining aan de Langgrousterwei. Momenteel is er elke zondagmorgen een dienst in De Bining en elke zondagmiddag in de Sint-Ceciliakerk.
De Sint-Ceciliakerk
De toren stamt uit de 13e eeuw en vormt het oudste deel van de kerk. De oude klok van Jurjen Balthasar uit 1668 is in 1909 door de Gebroeders van Bergen in Midwolda hergoten omdat hij gescheurd was. In 1969-70 is de toren grondig gerestaureerd. Tot het fraaie interieur van de 16e-eeuwse kerk behoort de prachtige kansel. Deze heeft een gebogen trap met aan beide zijden een leuning. Het snijwerk van doophek en kansel in rococovormen dateert van circa 1775 en is waarschijnlijk van Yge Rintjes uit Dokkum, die ook de kansel in Holwerd en in Dantumawoude (Damwoude) besneden heeft. Het doophek bezit elegante balusters en siervazen op de hoeken. De vazen aan weerskanten van het toegangshek zijn van later datum en daarom niet in rococostijl maar in empirestijl vervaardigd. Tegenover de preekstoel bevinden zich twee achttiende-eeuwse herenbanken met rugkuiven en wapens. De herkomst van deze familiewapens is onbekend. Het interieur is in 1935 vernieuwd en kreeg toen de huidige inrichting en bankopstelling. In de jaren 1990 en 1991 is de kerk gerestaureerd, waarbij kapconstructie, het dak en de muren grondig werden hersteld. Toen kreeg het interieur ook zijn huidige kleuren. Onder de houten vloer met vloerbedekking liggen nog grafzerken van 1582 tot 1825. Het verwijderen daarvan zou niet alleen het interieur maar ook de akoestiek van de kerk ten goede komen. Het orgel van de Sint-Ceciliakerk was oorspronkelijk een éénklaviers orgel van Hillebrand uit 1813/14. Het was diens eerstgebouwde orgel. In 1831 werd het orgel met een tweede manuaal uitgebreid doordat Willem van Gruisen het van een onderpositief voorzag. Sindsdien heeft het 15 stemmen met een aangehangen pedaal.
Lest best: Ternaard
Op de plaats van de huidige hervormde kerk moet eerder een vroegmiddeleeuwse kerk gestaan hebben. Dat kan worden afgeleid uit enkele tufstenen delen in de noordelijke muur. De laatgotische kerk van nu dateert van omstreeks 1540. Het lange éénbeukige schip is rondom van steunberen voorzien en heeft een vijfzijdige koorsluiting. De ruimtelijke vakken worden geleed door eenmaal versneden steunberen die in 1792 zijn vernieuwd. De zuidelijke muur heeft acht grote spitsboogvensters, waarvan de tweede als enige bij de vensterkop een kleine fleuron in het metselwerk bezit. De noordzijde heeft een onregelmatige indeling met drie verschillende spitsboogvensters. In het oostelijke sluitingsdeel zit een klein, laag venster. Bijzonder is de ingemetselde bakstenen versiering in de top van het tweede venster rechts van de ingang aan de zuidzijde. In de eerste zuidelijke sluitingszijde van het koor bevindt zich een roodzandstenen piscinalozing. Duidelijk valt waar te nemen dat vaak reparaties aan het kerkgebouw zijn uitgevoerd: de noordmuur vertoont een bonte schakering van diverse steensoorten uit verschillende tijden. Een omvangrijke onderhoudsbeurt vond plaats in 1792 en 1793. De windvaan op het oostelijke uiteinde van het kerkdak met het jaartal 1853 herinnert aan een verbetering van goten, kap en leibedekking.
De toren
De halfingebouwde toren met spits en vleugelmuren verving in 1871 de oude zadeldaktoren. Deze zadeldaktoren werd herhaaldelijk hersteld. In 1840 was de bouwkundige staat van de toren zó slecht, dat een grondige restauratie noodzakelijk was. De burgerlijke gemeente, eigenaar van de toren, had daarvoor echter geen geld. Er werd besloten de grote klok, in 1675 gegoten door Petrus Overney uit Leeuwarden, te verkopen en met de opbrengst ervan de torenrestauratie te bekostigen. Het vinden van een koper vlotte echter niet erg. Pas in 1844 werd een koper gevonden. Echter niet voor de grote klok, maar voor de kleine. De kerkvoogdij van Pietersbierum nam de kleine klok, in 1647 gegoten door Jacob Noteman in Leeuwarden, over. Ondanks de restauratie bleef de toestand van de toren slecht. Daarom werd in 1871 besloten de zadeldaktoren af te breken en te vervangen door een nieuwe toren met spitsbekroning. Wat het inwendige betreft, werd veel oud materiaal hergebruikt. De spits kon helemaal uit oud materiaal worden gemaakt. De grote klok van 1150 kg werd door de firma Van Bergen in Heiligerlee hergoten tot een kleiner exemplaar van 500 kg. Deze klok hangt nu nog in de toren. De uit vier geledingen opgetrokken en met spaarvelden en friezen versierde toren is gedeeltelijk in het schip van het kerkgebouw opgenomen.
Het interieur
Het interieur wordt overspannen door een houten tongewelf uit 1792. Onder dit tongewelf met trekbalken en sleutelstukken ontplooit zich een buitengewoon deftig interieur met binnen de lambrisering fraai meubilair uit voornamelijk de 17e eeuw. De preekstoel met breed achterschot en klankbord uit het midden van de 17e eeuw heeft een zeszijdige kuip die in 1799 ebbenhouten hoekzuilen en inlegwerk van dit zwarte hout in de gekorniste panelen kreeg. Er is op de kansel een koperen arm met twee blakers bevestigd. Eén en ander dateert uit het begin van de 19e eeuw. Het doophek met vaasvormige balusters (1845) heeft boven de toegang een koperen doopboog van omstreeks 1660. De bijpassende lezenaar rust op vier opstaande acanthusbladeren. Banken en lambrisering met paneelwerk zijn in de 17e eeuw aangebracht en vormen één geheel. In de loop der tijd zijn wel enkele herstelwerkzaamheden en wijzigingen aan het meubilair uitgevoerd. Tegenover de preekstoel staat de drievoudige, met ebbenhout ingelegde herenbank van de familie Van Aylva die bij Ternaard twee staten bewoonde. Enkele telgen uit het geslacht Van Aylva waren grietman van Westdongeradeel. De hoofdbank is overhuifd op getordeerde, omrankte zuilen en de middenbank heeft een balusterhek. De Aylvabank wordt geflankeerd door een drievoudige en een dubbele herenbank eveneens uit de 17e eeuw maar die zijn eenvoudiger en niet overhuifd. In het koor staat een 17e-eeuwse renaissance-avondmaaltafel op bolpoten. De twee bijpassende banken uit het midden van de 17e eeuw zijn in 1794 ook ingelegd met ebbenhout. De zes tekstborden zijn ook van 1794. In het koor hangt een memoriebord van de in 1719 overleden dominee Nicolaas Posthumus.
De laatste decennia van de vorige eeuw is een restauratie in fasen gestart van inrichting en meubilair. Dit heeft er onder meer toe geleid dat in het middenpad de zerkenvloer weer tevoorschijn is gekomen. De fraaie 16e en 17e zerken zijn echter danig afgesleten. Een grote zerk in het koor van Ernst van Aylva (overleden 1627) en Ydt van Heerma (overleden 1596) is in 1599 vervaardigd door Pieter Dirckx. Aan weerszijden van de preekstoel bevinden zich twee geschilderde ramen: aan de oostzijde een glas ter nagedachtenis aan de (oud-)leden van de hervormde gemeente van Ternaard die in de Tweede Wereldoorlog omkwamen, het glas ten westen van de kansel is een dankbare herinnering aan dominee J. Hoekstra die de gemeente van Ternaard diende van 1919 tot 1944. Het orgel staat boven de westelijke scheidingswand op de door zuiltjes en de familiewapens van Aylva versierde galerij uit de 17e eeuw. De buitengewoon mooie orgelkas is circa 1660 gemaakt door de gebroeders Arnold en Tobias Bader. Het drieklaviers orgel dat deze oorspronkelijk uit Westfalen afkomstige orgelbouwers vervaardigden, was een geschenk van Douwe II van Aylva (1610 – 1665). Hun orgel werd in 1864 vervangen door een nieuw instrument van L. van Dam uit Leeuwarden, dat in de hoofdwerkkas werd gebouwd. Gelukkig bleef de kas uit omstreeks 1660 dus behouden: het Van Damorgel bevindt zich in de oorspronkelijke Baderkas. De laatste restauratie van het orgel werd uitgevoerd door Bakker & Timmenga en begin 1993 afgerond. De situatie van 1864 werd grotendeels hersteld.