Vorig jaar was het 25 jaar geleden dat Piet Post, van 1949 tot 1979 organist van de Grote Kerk in Leeuwarden, overleed. Daarom werd in de Friese orgelkrant van 2004 een artikel aan zijn leven en werk gewijd. Nu besteden we aandacht aan de man die in Leeuwarden de voorganger van Piet Post was: George Stam. Een eeuw geleden werd hij in Rotterdam geboren. In 1931 kwam hij naar Leeuwarden, waar hij tot 1949 zou blijven. Toen Stam eind april in Rotterdam overleed, was hij bijna 90 jaar oud. Na de periode Leeuwarden heeft hij op verschillende plaatsen nog een groot aantal functies bekleed.
Stam vóór zijn Leeuwarder periode
George (Joris) Stam werd op 2 juli 1905 in Rotterdam geboren. Hij kreeg daar ook de eerste muzieklessen, op het harmonium. Veel succes boekte hij niet. In een interview dat hem in 1993 werd afgenomen en dat in maandblad Het Orgel verscheen, vertelde hij dat hij door twee Rotterdamse leraren werd weggestuurd. Ze zagen niets in hem. In 1916 verhuist de familie Stam naar Zutphen. Daar neemt Stam junior opnieuw les, en wel bij de organist van de Walburgkerk, Cornelis Bute, in die tijd één van de vooraanstaande organisten van ons land. Kennelijk maakte Stam op Bute een betere indruk dan op diens Rotterdamse collega’s, want de samenwerking hield geruime tijd stand. Na een aantal jaren stelt Stam zich onder leiding van de organist van de Arnhemse Eusebiuskerk, Cornelis de Wolf. Als De Wolf in 1925 orgeldocent wordt aan het Amsterdams conservatorium, zet Stam zijn studie aan dat instituut voort. Gelukkig is er het één en ander opgeschreven van wat Stam, toen hij de tachtig al geruime tijd gepasseerd was, zich nog over het orgel studeren in zijn jonge jaren wist te herinneren. Anno 2005 kunnen we het ons nauwelijks voorstellen: spelen bij olielicht, en in de kerk nooit lang en zelden luid, want dat hielden de balgentreders, van wie je afhankelijk was, niet vol.
Wie geduldig bladert in oude jaargangen van maandblad Het Orgel, komt Stam daar in de jaren twintig en dertig al af en toe tegen. Zo is gedocumenteerd dat hij in 1930 van Zutphen naar Amsterdam verhuist. Het stelde hem ongetwijfeld in de gelegenheid intensiever met zijn vakstudie bezig te zijn en oplettend waar te nemen wat er in 's lands hoofdstad muzikaal gebeurde. Hij leerde er uiteraard niet alleen door (naar eigen zeggen) een brave student te zijn, maar ook door bij concerten in de Kleine Zaal van het Concertgebouworkest voor solisten de bladzijden om te slaan en 's zondags zo nu en dan de organist Jan Zwart te vervangen. In 1927 had Stam bij De Wolf al eindexamen gedaan, maar zijn studie liep nog door tot in 1933, toen hij in Amsterdam de Prix d'Excellence behaalde. Conservatoria waren er in die jaren alleen in Amsterdam en Den Haag en orgelstudenten waren er dus ook niet zoveel. Aan iets heel zeldzaams als een Prix besteedde Het Orgel uitvoerig aandacht. Het vermeldt precies wat Stam op 28 februari 1933 ten gehore bracht: Bachs Fantasia en Fuga in g kl. t., Francks Deuxième Choral, Stams eigen Passacaglia en Fuga, Regers koraalfantasie over "Wachet auf" en een improvisatie. Als buitenlands jurylid was Marcel Dupré uitgenodigd, die zich echter wegens ziekte moest laten vervangen door Joseph Bonnet. Bonnet liet zich vooral lovend uit over de improvisatie. Op dezelfde dag deed nog een andere leerling van De Wolf examen: Piet van Egmond. Het 'stevige' programma waarmee George Stam zich presenteerde, had vermoedelijk in Leeuwarden ook al eens geklonken, want daar was hij ruim anderhalf jaar eerder organist geworden.
Stam in Leeuwarden
Op zaterdag 14 februari 1931 was Jan Paardekoper plotseling overleden. Hij was in 1914 naar Leeuwarden gekomen als koor- en orkestdirigent en was in 1918 ook organist van de Grote Kerk geworden. Zijn overlijden op nog maar 55-jarige leeftijd betekende een grote schok voor het Friese muziekleven. In Leeuwarden zocht niet alleen de hervormde gemeente een opvolger om het Müller-orgel te bespelen (tijdelijk werd het organistschap waargenomen door S. Schuitema), ook het bestuur van Toonkunstkoor Concordia zocht een nieuwe dirigent. Men besloot de handen ineen te slaan en samen een advertentie te plaatsen voor beide vacatures. De kerkvoogdij stelde de nieuwe functionaris een jaarsalaris van 750 gulden in het vooruitzicht. Men ontvangt 21 brieven van geïnteresseerden en oordeelt dat van hen Stam de meest geschikte kandidaat is. Op 12 mei 1931 stelt de kerkvoogdij hem van haar beslissing op de hoogte en op 2 juni ontvangt men bericht van Stam dat hij de functie accepteert.
Het is duidelijk dat Stam met veel elan aan het werk gaat. Was Paardekoper niet in de eerste plaats organist geweest, Stam was dit wel. Het regent in de 18 jaren van zijn Leeuwarder organistschap brieven van hem aan de kerkvoogdij met wensen, plannen en verzoeken. Ze hebben dikwijls betrekking op de Leeuwarder orgels (gewenste schoonmaak van het Westerkerk-orgel, verzoek om een 'nieuw, modern pedaalklavier' en later ook dispositiewijzigingen in de Grote Kerk), op voorzieningen rond het orgel (het is zo koud in de Grote Kerk; kan er een 'loudspeaker' komen bij het orgel? dan kan de ruimte rond de klavieren afgesloten worden, maar hoeft men tòch de preek niet te missen) en op het stemmen (de organist van de Grote kerk stemde niet zelf de tongwerken; kan de orgelstemmer daarvoor in het winterseizoen 14 maal ontboden worden?). Nieuwe 'concertinitiatieven' van Stam betroffen natuurlijk allereerst de orgelconcerten die in de vorm waarin hij ze gaf nieuw waren: Paardekoper was steeds samen met instrumentale of vocale solisten of ensembles opgetreden, Stam gaf 'echte' orgelconcerten. Maar zijn idealen hadden ook op andere aspecten van het muziekleven betrekking, zoals uitvoeringen van Bachcantates. Hij richtte daarvoor een Bachkoor op dat ook weer snel ter ziele was. Zo nu en dan werden voor de begeleiding 'oude instrumenten' gebruikt, een voor die dagen moderne ambitie. De afbraak van de Galileeërkerk in de oorlogsjaren bracht hem op het nogal fantastische idee zijn 'eigen' instrument in de Grote Kerk uit te breiden met pijpwerk uit het dakloos geworden Galileeër-orgel. Deze droom zou niet in vervulling gaan.
De 'drive' waarmee Stam zich als musicus presenteerde, bezorgde hem een reputatie die doordrong tot buiten de Friese hoofdstad en ook tot buiten de provinciegrenzen. Friese organisten lieten zich door hem vormen (bij voorbeeld Arnold Feddema, organist in Damwoude, en Dirk Kreger, organist in Franeker), maar ook de Groningers wisten hem te vinden (Cor Edskes, Evert Westra). Behalve als organist, als orgelleraar en als koordirigent is Stam aan het eind van zijn Leeuwarder jaren ook actief geweest als orkestdirigent. Hij zwaaide van 1945 tot 1947 de scepter over de Ljouwerter Orkest Foriening, een uit vaklieden en amateurs bestaand ensemble dat te beschouwen is als één van de voorlopers van het later geheel uit professionals bestaande Frysk Orkest. Uit overgeleverde berichten krijgt men de indruk dat Stam 'op de bok' niet altijd onverdeeld gelukkig was.
Stam na zijn Leeuwarder periode
Als Stam in 1949 Leeuwarden vaarwel zegt, is hij 18 jaar aan het Müller-orgel en aan Concordia verbonden geweest. Al zijn latere verbintenissen, met uitzondering van de laatste (Rijswijk) duren korter. Het zou wel eens kunnen zijn dat hij honkvast geweest is tegen wil en dank; het was immers niet zo eenvoudig in oorlogstijd te verhuizen en elders iets nieuws op te bouwen. Te Utrecht aanvaardt Stam in 1949 de betrekking van directeur van wat toen officieel heette "Conservatorium en Muziekschool van Toonkunst". In belangrijke mate dankzij zijn initiatief is daaraan vanaf september 1950 de Protestantse Kerkmuziekschool verbonden. Hij zou die directeursfunctie tot 1953 vervullen. Van 1953 tot ’56 is hij directeur van het Conservatorium van Amsterdam. Zijn directeurschappen betekenen niet dat hij orgelloos door het leven gaat. Begin 1950 wordt hij organist van de Koepelkerk vlakbij het Vondelpark (inmiddels afgebroken) en kort daarna van de Westerkerk, beide in Amsterdam. In 1952 verbindt hij zich aan de Utrechtse Leeuwenberghkerk, waar in 1954 een tweeklaviers Flentrop-orgel gereedkomt. In september 1956 verwisselt hij Utrecht voor Gouda. Hij wordt er organist van de Sint-Janskerk en tegelijk in Rotterdam directeur van het Conservatorium. Gouda weet hem vast te houden tot 1 oktober 1959. Dan neemt hij het organistschap van de Grote- of Sint-Laurenskerk te Rotterdam op zich. Het orgel dat hij in die functie bespeelt, is het door Marcussen gebouwde transeptorgel. Het hoofdorgel zou pas in 1974 geplaatst worden. Maar al in het voorjaar van 1968 had Stam de Sint-Laurenskerk verlaten. Daarover straks meer.
Composities
In 1931 wijdt maandblad Het Orgel een korte recensie aan Stams Passacaglia en Fuga, het werk dat ook op zijn Prix-programma prijkte. De recensent, Rootlieb, heeft veel waardering voor de passacaglia maar staat wat kritisch tegenover de fuga. Vastgesteld wordt dat het werk eerder traditioneel dan modern is. Dit geldt ook voor de latere composities, waaronder een Thema met variaties, een Improvisatie over twee kerstliederen, Psalm 92 en Psalm 105. Waar meer hedendaagse geluiden worden verkend, gebeurt dit uiterst voorzichtig. Het is dan ook weinig verbazingwekkend dat de kerkgangers in de Leeuwarder Grote Kerk in de eerste jaren na Stam regelmatig geschokt reageerden op de in dit opzicht voortvarender aanpak van zijn opvolger Piet Post. Behalve 'zelfstandige' orgelwerken schreef Stam koraalzettingen en voorspelen. In de jaren ’60 verscheen zijn koraalboek bij de psalmen. Daarvóór had hij enige malen de veelvuldig gebruikte koraalboeken van Worp herzien, bewerkt en gemoderniseerd.
Karakter
Stam had geen gemakkelijk karakter. Conflicten ging hij niet uit de weg. Het duidelijkst wordt dit gedemonstreerd in 1968 in Rotterdam. N.a.v. een concert dat men op 'zijn' orgel wilde organiseren en dat naar zijn oordeel smakeloos was, dreigde hij met opstappen. Men liét hem opstappen, het concert ging door, en Stam vertrok naar de minder prestigieuze Oude Kerk van Rijswijk, waar hij tot 1992 is gebleven. Tekenend is ook de dialoog tussen Stam en Albert Schweitzer. Stam tot Schweitzer: Meneer Schweitzer, U speelt de werken van Bach veel te langzaam." Schweitzer tot Stam: "Meneer Stam, misschien speel ik de werken van Bach te langzaam, het is echter zeker dat U ze te snel speelt." In de rond 1940 verschenen "Psalmen voor Orgel" van Cor Kee is Psalm 103 aan Stam opgedragen. Het is één van de meest heetgebakerde voorspelen uit de verzameling …