Na de grootse viering van ons tienjarig jubileum op 6 november van het vorig jaar, moeten we als stichting en stichtingsbestuur weer in ons 'normale ritme' terugkomen. Dat betekent in elk geval drie vaste activiteiten organiseren: de voorjaarsexcursie, de nationale orgeldag in Fryslân en de najaarsexcursie. Er is nog zóveel op orgelgebied in Fryslân te ontdekken, dat er ook dit jaar weer sprake zal zijn van twee zeer interessante orgelexcursies. En wat de nationale orgeldag betreft, verwachten we dit jaar het aantal van honderd deelnemende kerken met hun orgels te overschrijden. Bovendien doen weer enkele nieuwe kerken en orgels mee en daar zijn bijzonder interessante bij.
Voorjaarsexcursie op zaterdag 2 april
Met de voorjaarsexcursie brengen we achtereenvolgens een bezoek aan de orgels van Tzum, Schalsum, Zweins en Wiuwert (Wieuwerd). De lunch gebruiken we in de Martinikerk van Franeker, waar Theo Jellema als extra attractie op zijn 'eigen' Van Dam-orgel uit 1842 een kort lunchconcert zal geven. In Tzum, waar we met de excursie beginnen, staat het oudste Hinsz-orgel van Fryslân. In 1760 gaven de kerkvoogden van Tzum aan Stevens uit Den Haag de opdracht een orgel te bouwen, maar toen zij in 1761 het vertrouwen in deze orgelbouwer verloren, vroegen zij Hinsz het orgel te voltooien. Dat gebeurde in 1764.
In Zweins staat het enige Wenthin-orgel van de provincie Fryslân. Het werd in 1785 gemaakt voor de toen pas gebouwde kerk. Het orgel, dat een opvallend en sierlijk uiterlijk heeft, werd in 1877 veranderd en verkleind. De acht overgebleven registers bestaan echter nog steeds vrijwel geheel uit pijpwerk van Wenthin. In 2004 is het orgel gerestaureerd.
Het front van het orgel in Schalsum verraadt onmiddellijk dat het om een Van Dam-orgel (1862) gaat. Een bijzonderheid is, dat het een fortepiano-inrichting bezit.
Wiuwert tenslotte bezit een orgel van Knol uit 1788, dat qua uiterlijk verwant lijkt aan het Wenthin-orgel in Zweins. In 1860 werd het orgel door Van Dam & Zn met een tweede klavier uitgebreid. Wiuwert is onder orgelliefhebbers verder bekend vanwege de orgelbouwers Radersma. Vader en zoon Radersma werden beiden in Wiuwert geboren. Straks meer over Wiuwert.
Wie meer over de orgels in deze plaatsen wil weten, verwijzen we naar ons jubileumboek 'Vijf eeuwen Friese orgelbouw', geschreven door Jan Jongepier. Wij gaan hier nader op enkele andere karakteristieken van de vier te bezoeken dorpen en het stadje Franeker in. Wie langs de 'oude weg' van Dronrijp (met zijn schitterende zeskantige toren) naar Franeker rijdt, die ziet de beide spitse kerktorens van Franeker en van Tzum prominent in het landschap oprijzen. Wie goed oplet ziet ook de kerk van Zweins niet over het hoofd. De kerk van Zweins heeft een koepeltje met een middeleeuwse klok uit 1471 van Steven Butendiic, telg uit het vermaarde Utrechtse klokkengieters geslacht Butendiic. De klok heeft een doorsnede van 82 centimeter, een gewicht van 360 kilogram en draagt het opschrift "Ic heet regina ic bescrei den doden ende roep den levenden tot goods dienst, steven butendiic fecit anno m cccc lxxi" De klok is in 1943, zoals bijna alle luidklokken, uit de toren gehaald en naar Giethoorn vervoerd om daar in depot te wachten voor vervoer naar de smeltkroes in Hamburg. Gelukkig is het niet zover gekomen.
Wat voor klokken bevinden zich in de torens van Franeker en Tzum?
De toren van de Martinikerk in Franeker herbergde eens drie luidklokken. De twee oudste zijn na de oorlog teruggekomen, maar de kleine Borchhardtklok uit 1730 niet. Er is nog altijd een lege stille plek in de toren. De andere twee klokken zijn werkstukken van Hans Falck (uit 1629 en 2246 kilo) en Gerrit Butendiic (uit 1450 en 1360 kilo), beide bekende namen in Friesland. Vooral Hans Falck heeft een imposant oeuvre in Fryslân achtergelaten. Het is te hopen dat ooit de lege plek weer wordt opgevuld, waardoor er weer een drieklank kan klinken. De huidige twee klokken geven, hoe mooi ze ook elk afzonderlijk van toon mogen klinken,
tezamen een droevige samenklank.
Klokken met het hoogste woord
In Tzum bevindt zich met 72 meter de hoogste dorpskerktoren van Fryslân. Het vierkante onderstuk meet 31 meter en de spits maar liefst 41 meter. Over de toren van Tzum en de bewoners van het dorp bestaat een volksverhaal. Toen de inwoners van Âldeboarn bijna tweehonderd jaar geleden hun dorpstoren wegens blikseminslag moesten herbouwen, wilden zij een hogere toren dan Tzum. Een afvaardiging Boarnster mannen toog, gewapend met vele meters touw, naar Tzum. Daar klommen zij naar de top van de toren en maten de hoogte van de Tzummer toren met het meegebrachte touw. Toen zij met het karwei klaar waren en weer naar Âldeboarn afreisden, deden zij onderweg een herberg aan. Door enkele Tzummers werd hun daar iets te drinken aangeboden. Terwijl de Boarnster afvaardiging zich aan een drankje tegoed deed, wisten de Tzummers stiekem een stuk van het touw, waarmee de Boarnsters de toren in Tzum hadden opgemeten, af te knippen. Zo werd de afvaardiging uit Âldeboarn, die goedgemutst de tocht naar huis voortzette, op het verkeerde been gezet. Daarom worden volgens dit verhaal de inwoners van Âldeboarn de 'tuorkemjitters' en de Tzummers 'de lyntsjesnijers' genoemd. Tzum behield de hoogste dorpskerktoren van Fryslân, omdat de Tzummers de Boarnsters te slim af waren geweest. De toren van Tzum had aanvankelijk twee klokken. De zware klok (1703 kilo) van Geert van Wou en zijn compagnon Johan Schonenborch uit 1525 draagt de namen van Jhezus-Maria-Johannes. De aanwezigheid van deze laatste naam op de klok heeft er waarschijnlijk mee te maken dat de kerk nu Johanneskerk wordt genoemd. In 1627 werd een tweede klok, gemaakt door een in Friesland zeer actieve klokgieter, Hans Falck van Nürnberg, in de toren opgehangen. Echter deze klok barstte een eeuw later (1722) en werd in 1870 door een klok van A.H. van Bergen uit Heiligerlee vervangen. Op de klok stond de inscriptie "Vivis voco, mortuos plango", hetgeen "de levende roep ik, de doden betreur ik" betekent. Deze klok is echter bij de klokkenroof door de bezetter in 1943 verloren gegaan, zodat toen weer de Van Wou klok alleen het luidwerk moest doen. In het gemis werd in 1978 voorzien, toen de dorpsbewoners twee klokken schonken. Deze moderne klokken bleken echter niet goed met de aanwezige historische klok te harmoniëren. Vandaar dat bij de restauratie van de toren en de klokkenstoel in 2000/02 gezocht werd naar beter passende klokken. Er werden twee klokken uit 1946 van de Koninklijke Petit en Fritsen, klokkengieters te Aarle-Rixtel, verworven. Ze laten samen met de grote Van Wou klok de tonen Cis – E –Fis horen, de aanhef van het oude gregoriaanse 'Te Deum' gezang. Dit klinkt is als driegelui zeer feestelijk, maar ook andere combinaties zijn te maken, zoals klok 1 en 2 , klok 1 en 3, of klok 2 en 3, naast de klokken afzonderlijk. Men kan zo een gebeurtenis of dag een eigen kleur meegeven.
Mummies in Fryslân
Wiuwert (de officiële, Friese naam van Wieuwerd) is buiten de provinciale grenzen bekend vanwege de mummies en Anna Maria van Schuurman. Haar naam wordt ook wel als Schurman geschreven. Deze Anna Maria van Schuurman, afkomstig uit een calvinistische Antwerpse familie, werd geboren in Keulen (1607). In 1616 vertrekt de familie Van Schuurman van Keulen naar Utrecht. Anna Maria bleek een hoogbegaafd kind te zijn met zowel kunstzinnige als wetenschappelijke aanleg. In 1623 vertrok het gezin naar Franeker, waar twee gezinsleden de universiteit gingen bezoeken. Nog datzelfde jaar overleed vader Van Schuurman en in 1626 keerde het gezin terug naar Utrecht. Ondanks allerlei 'omzwervingen' heeft Anna Maria hier het grootste deel van leven doorgebracht. Volgens recent historisch onderzoek was zij de eerste vrouw die aan een universiteit afstudeerde, niet alleen in Nederland maar ook in heel Europa. Van Schuurman studeerde, volgens onderzoek dat is gedaan aan de universiteit van Stellenbosch (Zuid-Afrika), in 1636 af aan de universiteit van Utrecht. Zij was Aletta Jacobs dus ver voor. Om tijdens de colleges de mannelijke studenten niet af te leiden, zat Anna Maria in een met een gordijn afgesloten loge. In 1638 schreef zij haar 'Verhandeling over de geschiktheid van de vrouwelijke geest voor de wetenschap en de letteren', die enkele jaren later in druk verscheen. Hierin stelt zij dat vrouwen bij uitstek geschikt zijn voor de wetenschap, maar hun wetenschapsbeoefening moest wel ten dienste staan van de godgeleerdheid en een beter begrip van de bijbel. Haar wetenschappelijke en literaire publicaties oogstten veel bewondering bij vooraanstaande personen in en buiten 'de republiek'. In Nederland had zij bijvoorbeeld contacten met Anna Roemer Visscher, Jacob Cats, Voetius en Constantijn Huygens.
Anna Maria van Schuurman bleef ongehuwd. Rond 1661 komt zij in contact met Jean de Labadie (1610 – 1674). Deze voormalige Jezuïet uit Frankrijk bekeert zich tot het calvinisme en wordt prediker in Genève. Nadat De Labadie in 1666 een beroep naar de Waalse gemeente in Middelburg had aangenomen, woonde Anna Maria dikwijls zijn diensten bij. In 1669, toen De Labadie de gereformeerde kerk moest verlaten, sloot zij zich bij de 'mystieke geloofsgemeenschap' der labadisten aan. Door deze religieuze keuze raakte zij in binnen- en buitenland veel bewonderaars kwijt. Na de dood van De Labadie vestigde zij zich in Wieuwerd, waar ook labadisten woonden, vermoedelijk op Walta State, ook wel Thesinga of Thetinga State genoemd. Drie vrouwelijke leden van de familie Walta hadden zich bij de labadisten aangesloten. Anna Maria van Schuurman overleed hier in mei 1678. Overeenkomstig haar laatste wilsbeschikking werd zij in alle eenvoud op het kerkhof van Wieuwerd begraven. Walta State werd in 1733 afgebroken. De rijke familie Walta had in 1609 een grafkelder in de kerk van Wieuwerd laten maken. Of de mummies in de graven van de kerk te Wieuwerd overblijfselen zijn van labadisten of van leden van de machtige familie Walta, is nog steeds voorwerp van discussie onder historici. Onduidelijkheid bestaat ook ten aanzien van het aantal mummies. Toen deze in 1765 ontdekt werden, was er sprake van 11 gestapelde kisten en evenveel mummies. In de negentiende eeuw waren er nog vijf en anno 2004/05 nog vier. Hoe dit komt, is niet echt opgehelderd. Er wordt wel gesuggereerd dat wetenschappers uit diverse landen met een aantal kisten en mummies aan de haal zijn gegaan. Waardoor de lijken in de grafkelder van Wiuwert gemummificeerd zijn, is een vraag waarop de wetenschap nog steeds geen definitief antwoord weet te geven. Jaarlijks bezoeken zo’n tienduizend toeristen de grafkelder in de Nicolaaskerk van Wiuwert.
Nationale orgeldag in Fryslân: 10 september
In 2004 deden al 95 kerken met hun orgels mee aan de nationale orgeldag in Fryslân. Een respectabel aantal dat niet erg veel meer uitgebreid hoeft te worden. Dit jaar hebben we er naar gestreefd per regio enkele nieuwe orgels aan de lijst van meewerkenden toe te voegen, zodat nog meer gemakkelijk samen te stellen routes voor de deelnemende organisten ontstaan. Een enkel orgel doet niet meer mee, omdat het in een te slechte staat verkeert. Vermeldenswaard is verder, dat alle Friese steden nu meedoen. Bolsward en IJlst ontbraken nog op ons lijstje. Nu in 2005 doet IJlst mee met het Van Dam-orgel in de Mauritiuskerk (voorheen de
hervormde kerk), terwijl Bolsward meedoet met het beroemde Hinsz-Van Dam-orgel in de Martinikerk en met het Freytag-orgel - het enige in Fryslân - in de doopsgezinde kerk. Zonder andere plaatsen en kerken met hun orgels tekort te doen, mag vooral de deelname van beide kerken in Bolsward als een 'upgrading' van de nationale orgeldag in Fryslân beschouwd worden.
Najaarsexcursie op 24 september: Dokkum en Anjum
Wie heeft het niet in het geheugen gegrift staan? In 754 Bonifatius bij Dokkum vermoord. In 2004 organiseerden Dokkum en de gemeente Dongeradeel daarom een herdenkingsjaar met tal van bijzondere activiteiten. Deze herdenking biedt een goede aanleiding om Dokkum met één van onze excursies te bezoeken. We hebben ervoor gekozen om tijdens de najaarsexcursie op zaterdag 24 september drie orgels in Dokkum te bezoeken en af te sluiten met een bezoek aan Anjum.
We beginnen de najaarsexcursie in de Grote of Sint-Martinuskerk van Dokkum. Dokkum, de noordelijkste stad van Nederland. In Nederland gaat er dus 'geen stad boven Dokkum'. In 1298 wordt Dokkum voor het eerst vermeld als stad. Hoewel de vier landpoorten in de 19e eeuw zijn gesloopt en de vestingwallen uit de 80-jarige oorlog niet meer in de oorspronkelijke staat verkeren, zijn de wallen met bijbehorende gracht goed bewaard gebleven. Ze zijn thans wandelgebied. Naast de kerkgebouwen kent Dokkum nog enkele opvallende gebouwen, zoals het stadhuis (oorspronkelijk vroeg 16e-eeuws), de Waag en het Admiraliteitsgebouw. Dit laatste herinnert nog aan de tijd dat Dokkum de Friese marinehaven en zetel van de Admiraliteit was (1597 – 1645). De tweebeukige Sint-Martinuskerk verrees als parochiekerk aan de zuidzijde van de 12e-eeuwse Pauluskerk van de Bonifatiusabdij die in 1588/89 werd gesloopt. De kerk is diverse malen uitgebreid en verbouwd. De huidige geveltoren stamt vermoedelijk uit 1856/57. De laatste restauratie dateert van 1965-1969. De westzijde kreeg toen opnieuw een trapgevel. Een preekstoel en een doophek in rococostijl (uit 1751), naar een ontwerp van Sjouke Nooteboom en mogelijk met snijwerk van Yge Rintjes, behoren tot de belangrijkste interieurstukken. In de kerkvloer liggen talrijke grafzerken, vooral uit de 17e en 18eeeuw. Aan de oostzijde van de Sint-Martinuskerk bevindt zich de in 1734 gebouwde consistoriekamer met een klokgevel in Lodewijk XIV-stijl. Voor de Dokkumer Sint-Martinuskerk bouwde Jan Helman uit Groningen in 1688 een orgel. In 1894 werd het binnenwerk door Van Dam vervangen, waarbij ook de frontindeling werd gewijzigd. In 1979 werd door Flentrop Orgelbouw een nieuw binnenwerk volgens de oudste bekende dispositie aangebracht. Daarbij is toen tevens de oorspronkelijke frontindeling hersteld. Van het oorspronkelijke Helman-orgel is alleen de kas van kistenmaker Jacob Cornelisz Coningh bewaard gebleven. Het huidige orgel heeft 22 stemmen, verdeeld over twee manualen en een vrij pedaal.
De kerk van de verenigde christelijke gemeente is een zaalkerk uit 1852 met een opengewerkte houten geveltoren. Al in 1798 (!) verenigden de doopsgezinde en de remonstrantse gemeente in Dokkum zich tot de verenigde christelijke gemeente. De kerk is een streng neoclassicistisch ontwerp van de in Fryslân bekende architect Th.A. Romein. Willem Hardorff bouwde in 1852 een nieuw front boven de kansel voor het kabinetorgel dat uit de oude kerk werd meegenomen. De vormgeving van het front doet vermoeden dat het in overleg met de architect van de kerk is ontworpen. In 1863 plaatsten L. van Dam & Zonen een nieuw orgel achter het front van Hardorff. Als we de kerk tijdens de najaarsexcursie aandoen, is het orgel net door Bakker & Timmenga gerestaureerd. Het orgel heeft 12 stemmen, verdeeld over één manuaal en een vrij pedaal. Het vrije pedaal werd in 1936 door Valckx & Van Kouteren
aangebracht.
De rooms-katholieke Sint-Martinus- en Bonifatiuskerk is een driebeukige basilikale kruiskerk met een vijfzijdig gesloten koor en een toren van drie geledingen met ingesnoerde spits. In 1883 plaatsten de orgelmakers L. van Dam & Zonen een eenklaviersorgel met aangehangen pedaal en negen stemmen in de rooms-katholieke kerk. Het orgel bezit een eenvoudig neogotisch front. Het is niet ondenkbaar dat bouwmeester P.J.H. Cuypers de hand in het ontwerp voor het orgelfront heeft gehad.
De najaarsexcursie begint met de ontvangst en koffie in de Grote of Martinuskerk. Daarna start de eigenlijke orgelexcursie met een bezoek aan de rooms-katholieke kerk en de kerk van de verenigde christelijke gemeente. Terug in de Grote of Martinuskerk gebruiken we de lunch. In die kerk zetten we om 14.00 uur de orgelexcursie voort. Tijdens de lunchpauze zal het Dokkumer carillon worden bespeeld. Te Anjum, waar we de excursie afsluiten, staat in de (hervormde) kerk een groot Van Dam-orgel uit 1875. Het heeft twee manualen en een vrij pedaal met in totaal 22 stemmen. Aanvankelijk stond in deze kerk een orgel van Conrad Bader, dat door Harmen Jans in 1667 afgemaakt werd. Conrad Bader overleed namelijk tijdens de bouw van het orgel. Zijn grafsteen bevindt zich in de westbouw van de kerk. Van dit orgel is bekend, dat Hinsz er in 1749 omvangrijke herstelwerkzaamheden aan verrichtte. In 1875 werd dit orgel dus vervangen door het huidige Van Dam-orgel.
Het Dokkumer klokkenspel
Ter gelegenheid van de nieuw- en verbouw van het stadhuis in Dokkum werden er bij de opening op 28 november van het vorig jaar twee nieuwe klokken voor het carillon aangeboden. Het gaat hier om betrekkelijk kleine klokken van 160 en 450 kilo. Sinds januari van dit jaar hangen de klokken in de stadhuiskoepel en laten ze een bastoon als klank horen. Op 1 juli zal er een feestelijke inwijding zijn met een luisterwedstrijd voor leerlingen van de basisscholen en een concert met medewerking van de Big Band en koperblazers van muziekschool Opus 3.
De geschiedenis van het eerste carillon in Dokkum gaat terug naar het jaar 1616. Nadat Jacob Lous een uit de 16e eeuw daterend stinsachtig bouwwerk had verbouwd tot een fraai renaissancestadhuis kregen in 1615 de gebroeders Jean en Francois Simon, klokkengieters uit Lotharingen, de opdracht "te maken veertien klocken tot een clokspel op het Raadhuistoorn, alle van goeden toon ende goedt ende perfect accoordt". Waarschijnlijk had dit spel een omvang van anderhalf octaaf en als 'zwarte' toetsen alleen maar een fis en een bes. In orgeltermen zouden we dus van een heel verkort octaaf spreken. We treffen dit nu nog wel aan bij kleine automatische klokkenspelen, de zogenoemde Juweliersspellen, en bij de nog bestaande oude beiaard van Petrus van den Gheyn (1596) in Monnickendam. "Van goeden toon ende perfect accoordt" waren de eisen die aan het spel gesteld werden. Met andere woorden, ze moesten zowel afzonderlijk als tezamen in harmonie zijn. Of dit zo ook zo was, valt ten zeerste te betwijfelen. In de 18e eeuw bezoekt ene Z.C. van Uffenbach de stad Dokkum en hij schrijft: "Dockum vonden wij grooter dan wij dachten en tamelijk net en lief gebouwd. Op het stadhuis hangt een klokkenspel, dat echter zo ellendig is, als ik nog nooit gehoord heb". Ongezouten kritiek die het stadsbestuur lang heeft bezig gehouden. In 1835 werd in een raadsvergadering gevraagd "of niet zoude kunnen worden beproefd om een ander klokkenspel tebekomen in plaats van het thans aanwezige zeer gebrekkige". Dat het spel inderdaad gebrekkig was, blijkt wel uit de zegswijze: Praten als het Dokkumer klokkenspel, wat staat voor iemand die wartaal uitkraamt. In 1837 worden de oude klokken verkocht en breekt er een 'spelloze' periode van 138 jaar aan. Met de toon- en samenspelzuiverheid was het op veel andere plaatsen niet anders gesteld. In de zeventiende eeuw hadden naast Dokkum in Fryslân alleen de steden Leeuwarden en Sneek een klokkenspel. Het kleine carillon in Sneek uit 1709 werd in 1770 al vervangen door een nieuwe beiaard, gegoten door Borchhardt, klokken- en geschutsgieter in Enkhuizen. Ook toen mankeerde nog het nodige aan de toonzuiverheid en herkenning van de gespeelde melodieën was pas na lange tijd mogelijk. Ook over de nog bestaande, maar zeer ingrijpend gerestaureerde Fremy-beiaard van Leeuwarden zou zo het nodige te zeggen zijn. Fremy was weliswaar een leerling van de beroemde Hemony, maar beheerste het "uyterste sekreet", dat wil zeggen het op een goede toon kunnen stemmen van klokken, absoluut niet. In Fryslân heeft men zich een aantal eeuwen met minderwaardige instrumenten moeten behelpen. Gelukkig is het tij veranderd en vindt men er nu welluidende instrumenten.
In 1938 komt bij de restauratie van het Dokkumer stadhuis de wens tot een carillon weer naar boven. Door de oorlog en de nasleep duurde het tot 1954 voordat de plannen serieuze vormen aan gingen nemen. Er wordt op initiatief van de gemeenteraad een comité uit de burgerij, 'Geschenk aan Dokkum', opgericht om de gemeente een carillon cadeau te doen. Op 2 juli 1955 wordt een nieuw spel van 37 klokken, gegoten door Van Bergen uit Heiligerlee, ingespeeld door de directeuren van de Nederlandse en Belgische beiaardscholen Leen 't Hart en Gaston van den Bergh. Helaas was daarmee het beiaardleed nog niet voorbij. Ook deze klokken klonken ellendig, of om met de vroegere beiaardier Dirk Donker te spreken: 'Een oude melkbus klonk beter'. Er werden opnieuw plannen voor een betere beiaard gemaakt en met name oud-burgemeester H. Sybesma speelde hierbij een voortrekkersrol. Binnen enkele maanden had men het benodigde geld bijeen en werd de opdracht verstrekt aan de Koninklijke Klokkengieterij Petit & Fritsen uit Aarle-Rixtel. Op 30 september 1983 kon de nieuwe beiaard worden ingespeeld door Jaap van den Ende en Dirk Donker. Het nieuwe spel bestond uit vier octaven van 47 klokken op basis van c2. Met de mogelijkheid om het spel uit te breiden met vier tot acht lagere klokken werd alvast rekening gehouden. Met de nieuwe uitbreiding bestaat het carillon nu uit 49 klokken. Het kenmerkt zich door een haast zilverachtige, zeer sprankelende klank, zeer geschikt voor uitvoeren van barokmuziek en het mag zich rekenen tot de topinstrumenten in Nederland. Naast het carillon hangt er nog een oude klok van Jean en Francois Simon, de makers van het eerste carillon uit 1616, in de toren. Deze wordt geklept voor de raadsvergaderingen. Het automatisch spel laat zich ieder half uur voor de halve en hele uurslag uit horen met een veelheid van korte bekende klassieke of volkslied melodieën.
Wekelijkse bespeling is er door stadsbeiaardier Auke de Boer op de vrijdagavond van 19.00 tot 20.00 uur. Daarnaast zijn er in de zomermaanden op de vrijdag recitals door gastbeiaardiers. Dit veelal in combinatie met de orgelbespelingen (inloopconcerten) op het Helman/Flentrop-orgel in de Grote of Martinuskerk om 20.00 uur. De combinatie van organist en beiaardier kwam vanaf de middeleeuwen tot in de twintigste eeuw veelvuldig voor. In vele steden van ons land was de stadsorganist ook de stadsbeiaardier en bovendien nog lidmaat of leider van het Collegium Musicum. Een bekend voorbeeld is Johannes Worp, organist en beiaardier van de Martinikerk en toren in Groningen. Ook in Leeuwarden heeft een langdurige relatie tussen beiaardier op de Nieuwe Toren en organist van de Grote Kerk bestaan. Reinier Popma van Oevering was de eerste beiaardier die tevens organist op het befaamde Müller-orgel was. De combinatie eindigde in 1884, toen de Nieuwe Toren werd afgebroken.