ok2004menu




Klokkengieters en klokkenvordering in de Friese Zuidwesthoek Friese Orgelkrant 2004
 

Klokjuweeltjes in de Zuidwesthoek

Hoewel ze er wel te vinden zijn, denk aan de torens van Wickel, Hindeloopen of Workum, kenmerkt de Friese Zuidwesthoek zich niet door de aanwezigheid van imposante, vaak met een zadeldak getooide, kerktorens. In vorige eeuwen is dat wel anders geweest, maar torenverval noopte tot vervanging en er werd vaak een bescheiden torentje in het westfront van menig kerkgebouw geplaatst. Dat wil niet zeggen dat er daardoor geen belangwekkende klokken te vinden zijn. De bestaande klokken werden herplaatst en bleven op die manier hun schijnbaar monotone klank weer opnieuw over het dorp of stad uitstrooien. Schijnbaar monotoon, want in feite is het een spel van aanslag en uitklinken, van spanning en ontspanning, soms in een eindeloze rij en met een geordend ritme.

De Grave

De voorjaarsexcursie brengt ons langs de plaatsen Balk, Oudemirdum en het stadje Stavoren. Voor de hervormde kerk in Balk goot Jan Albertsz de Grave, klokken- en geschutsgieter in Amsterdam, een tweetal klokken. Blijkbaar was een oudere klok gebarsten en moest dus vervangen worden, want op het opschrift van de klok uit 1727 valt te lezen: SOLI DEO GLORIA AMSTELODAMI FECIT MDCCXXVII. DESEN KLOK IS HERGOTEN WEER DOOR ORDER VAN DEN EDL. HEER REGNERUS ANNEUS LYCKLAMA VAN WYCKEL.GRITMAN OVE GAESTERLANT &&& ANNO 1727. In 1728 werd er nog een klok geleverd, maar helaas is dit opschrift weggeslepen. De Grave (circa 1666-1734) werkte samen met Claes Noorden (1633-1716). Noorden was als meesterknecht werkzaam geweest bij de beroemde klokkengieters Hemonie. De gebroeders Hemonie waren in 1640 vanuit Lotharingen, een bakermat van klokkengieters, naar Nederland gekomen en werkten aanvankelijk in Deventer en later vanuit Amsterdam, waar zij op een gegeven moment zelfs twee stadsklokken- en geschutsgieterijen hadden. Naast Claes Noorden werkte ook Claude Fremy, maker van het carillon in Leeuwarden (1687) bij de gebroeders Hemonie. Na de dood van Claude Fremy in 1698 trouwt Jan Albertsz de Grave met zijn weduwe en zet de gieterij voort.
Kwamen wij dat bij orgelbouwers ook al niet tegen? Zo trouwde de weduwe van orgelbouwer Frans Caspar Schnitger met meesterknecht Hinsz, maker van ondermeer het beroemde Bolswarder orgel. Vanuit Amsterdam werkte J.A. de Grave eerst samen met Claes Noorden. Zo leverden zij samen in 1704 twee klokken voor de hervormde kerk in Blije (Blija), in 1711 een nieuw klokkenspel voor de Martinikerk in Sneek en in 1715 voor de Abdijtoren van Middelburg.
Na de dood van Claes Noorden ging Jan Albertsz als zelfstandig gieter verder en leverde vanuit Amsterdam niet alleen vele luidklokken naar Friesland - bijvoorbeeld Warns, Gaast en Wirdum - maar maakte daarnaast ook klokkenspelen voor de Parochialkirche in Berlijn (1717) en de Garnizonskirche in Potsdam (1721).
Terug naar Balk. In de Tweede Wereldoorlog werd de klok uit 1727 evenals de klok van Oudemirdum en Stavoren door de bezetters gevorderd, uit de toren gehaald en overgebracht naar depots in Meppel en Giethoorn.

Butendiic

Op de klok in het torentje van Oudemirdum lezen we als het opschrift: MI MAECTE IN DIE EER MARIEN BIDEN KUREIT HEER HEINRICS TIJEN, STEVEN BUTENDIIC MINE DAT WONDERT MEN SCREEF MLVII EN CCCC. Het gaat hier dus om het jaartal 1458. Deze Steven was een telg uit het Utrechtse klokkengieters geslacht Butendiic. Utrecht was in de vijftiende tot de zeventiende eeuw een centrum voor klokkengieters. Naast de Butendiic’s werkten daar ook gietersdynastieën als Van Wou, Tolhuis en Both.
Vader Willem Butendiic maakte in 1440 de ‘Salvatorklok’ voor de Grote of Sint-Bavokerk te Haarlem. Steven leverde in Friesland tussen 1450 en 1470 tenminste 7 klokken aan kerken in Sneek, Scharnegoutum (in 1902 verdwenen), Oosterend, Greonterp, Sint-Nicolaasga en Zweins. Zijn broer Aernt maakte in 1466 een klok voor Doniaga. Broer Jan goot in 1499 een klok voor Aalsum en broer Gheryt of Gerrit in 1450 een klok voor de Martinikerk te Franeker en één voor de kerk te Boxum in 1453. Deze laatste klok verdween in 1842 door instorting van de toren. Daarnaast leverde hij natuurlijk ook elders in Nederland klokken, die veelal ter plekke gemaakt en gegoten werden, dat wil dus zeggen in de toren of op het kerkhof! Voorbeelden zijn te vinden in Vries (Dr.) en Middelbeers (NB).
Naast klokken maakten de gieters ook producten als vijzels en kerkelijk meubilair als lezenaars, koorhekken en doopvonten. In tijden van oorlog smolten zij klokken om tot geschut. Maar een oud gezegde luidt: “wie met klokken schiet, wint de oorlog niet”.
Klokkenvorderingen vanwege het klokkenbrons, te gebruiken voor geschut, zijn bekend van de Tweede Wereldoorlog, maar komen al eerder voor. Ook rond 1580, 1795-1801 werden klokken gevorderd als ‘vanzelfsprekende oorlogsbuit’ om er kanonnen van te gieten, maar ook om soldaten hun soldij te kunnen betalen.
Steven Butendiic, werkzaam tussen 1444 en 1482, was wel de belangrijkste telg uit het geslacht Butendiic. Op zijn klokken komen we naast Latijnse ook steeds vaker Nederlandse opschriften tegen met gotische letters (minuskels). Tussen eenvoudige reliëfranden staat de tekstrand met soms een bescheiden randversiering. Saillant detail is dat de regel met tekst simpelweg naar beneden wordt afgebogen, als de tekst te lang voor een regel mocht zijn. Dit is te vinden op de klok van Zweins uit 1471. Dikwijls eindigde het opschrift met…. …..ENDE ALLE DODEN HEMELRIIC ENDE MI ME STEVEN BUTENDIIC

Hans Falck

In Stavoren treffen we een werkstuk aan van de beroemde gieter Hans Falck van Neurenberg uit Leeuwarden. Leeuwarden was de eeuwen door ook een centrum van klokkengieters. Zo werkten er daar in de zeventiende eeuw behalve Hans Falck ook Gregorius Gregorii, Jacob Notenman, Jurjen Balthasar, en Petrus Overney. Ook zij hebben hun sporen, in dit geval klokken, in Friesland nagelaten. Hans Falck heeft een indrukwekkende hoeveelheid klokken nagelaten. Voor tenminste 23 plaatsen in Friesland goot hij klokken. In 1619 vestigde hij zijn klokkengieterij in de oude kerk van Sint Marie van Nijehove (Leeuwarden). De kerk werd, nadat ook Jacob Noteman daar nog zijn geschutsgieterij had, in 1765 afgebroken en het puin ging naar de zeedijken van Wonseradeel. De klok uit 1629 van Stavoren is met 155 kg en een diameter van 64 cm één van zijn kleinere klokken. Zijn grootste klok vinden we in de Oldehove in Leeuwarden uit 1633 en deze weegt 5670 kg en meet een doorsnee van 200 cm.

Legende

In vroegere tijden, maar ook nu nog binnen de rooms-katholieke kerk gebruikelijk, werden klokken door de geestelijkheid gewijd. Ze werden immers ook gebruikt om demonen op afstand te houden. Plúsluiden, zoals nu nog het Sint Thomasluiden, zuiverde de lucht van bedreigingen en het klokgeluid hielp zo het licht om het donker te overwinnen. Een niet-gewijde klok zou namelijk niet goed zijn werk kunnen doen en werd dan in bezit genomen door de duivel. De kanunniken van de in de negende eeuw bij Stavoren gestichte abdij van Sint Odulfus hadden dit vergeten te doen. Toen de duivel dat toevallig hoorde, ‘haalde’ hij de klokken. Samen met zijn neef kaatsten ze deze als ballen heen en weer tussen Hemelum en de Galamadammen. Het ging zó woest dat de ene klok in de Morra en de andere in de Fluessen terecht kwam. Ze sloegen door de bodem tot in de onderwereld. Eeuwenlang schijnen vissers in donkere nachten een dof bim bam hebben gehoord, als de duivel de klokken van Sint Odulf luidden.

Klokkenvordering

Bekend is dat in 1943 door de Duitse bezetter vele klokken uit torens zijn gehaald om het brons om te smelten tot grondstoffen voor de oorlogsindustrie. Klokkenvorderingen zijn, zoals eerder gezegd, van alle tijden. Rond 1580 werd Friesland geplaagd door plunderende troepen en er was een levende handel in klokspijs, gebroken en gave klokken. Een deel verdween zelfs via Portugal naar Spanje. Vandaar dat we daar ook wel klokken van Steven Butendiic aantreffen. Maar ook de Franse Revolutie eiste haar tol onder het immense klokken- en orgelbezit van kloosters en kerken in met name de zuidelijke Nederlanden.
De vorderingen in de jaren 1942/43 zijn wel het meest bekend. “Mijnheer, ik verwonder mij zeer, dat gij niet vrijwillig gekomen zijt om den Duitschen soldaat dit koper aan te bieden, opdat hij het bolsjewisme van uw grenzen zal afhouden”. Deze misleidende tekst sprak de gevreesde rijkscommissaris voor het bezette Nederland, Seyss Inquart, in 1942.

1917 tijdens de Eerste Wereldoorlog hadden de Duitsers al talloze klokken uit eigen torens gehaald, nu waren de bezette gebieden aan de beurt. Rond 1940 waren er in Nederland zo’n 9000 torenklokken met een totaal gewicht van circa 3.500.000 kilo. Al voor de oorlog had de Nederlandse Klokken- en Orgelraad een verzoek bij de Rijksdienst voor Monumentenzorg gedaan, om een lijst samen te stellen van klokken die in tijd van oorlog geofferd zouden worden. Het ministerie van defensie had bepaald dat 10 % bewaard mocht blijven. Uiteindelijk mocht van de bezetter 25% van de klokken in de torens achterblijven en moest er een totaal gewicht van 2.000.000 kg aan metaalgewicht komen, maar de Nederlanders mochten zelf bepalen welke klokken hiervoor opgeofferd werden. Men probeerde alle luidklokken van vóór 1600, alle historische beiaarden als ook enkele voorbeelden van carillons uit het begin van de 20e eeuw van vordering te vrijwaren. Vervolgens werd ook alles in het werk gesteld om door middel van sabotage, misleiding en gegoochel met getallen zoveel mogelijk klokken boven de gestelde normen te behouden. Klokken werden begraven, gedumpt in sloten, schepen zonken (de “Hoop op Zegen” zonk bij Urk) en kranen in Groningen raakten ‘spontaan’ defect. Zo zijn er talloze plaatselijke anekdotes.

Inspectie Kunstbescherming

Monumentenzorg had in 1939 door de Inspectie Kunstbescherming ondermeer de kerkorgels en de klokken laten inventariseren. Bij de exemplaren met de grootste cultuur- en kunsthistorische waarde liet men, een in vier talen gesteld verzoekschrift aanbrengen, waarin de bezettende macht verzocht werd deze onvervangbare monumenten te sparen. De belangrijkste klokken werden bovendien van een M-teken (monument) voorzien. Maar in 1943 werden ze overal omlaag gehaald en naar depots gebracht in. Als ‘troost’ mocht iedere gemeente een klokje lichter dan 150 kg laten hangen, om als alarmklok dienst te doen bij luchtaanvallen. Voor het noorden waren de depots in Meppel en Giethoorn. Via Groningen werden ze dan naar smeltovens in Hamburg vervoerd. Ondanks alles greep men de gelegenheid aan om de klokken nu goed te fotograferen, gipsafdrukken te maken en opschriften over te nemen, iets wat onder normale omstandigheden in een toren zeer lastig is. Iedere klok werd voorzien van een registratienummer en bovendien in categorieën ingedeeld. Categorie A stond voor de moderne, minst waardevolle klokken. De B-klokken hadden een zekere kunstwaarde en de C-klokken moesten naast de M-klokken zoveel mogelijk gespaard blijven. Verder werden alle klokken van vóór 1800 van een P (Prüfung) voorzien. Deze moesten nog nader bestudeerd worden. Men poogde op deze manier om zoveel mogelijk klokken te sparen. Toen na de oorlog de balans opgemaakt werd, bleek dat er 75% van het Nederlandse klokkenbezit opgeëist was, waarvan er tenslotte 55 % ten offer was gevallen. Al met al gingen 4660 klokken met een totaal gewicht van 1.918.000 kg verloren. De overgebleven klokken keerden zoveel mogelijk naar hun oude hangplaats terug, maar nog steeds getuigen gaten in menig klokkenstoel van een periode, waarin vrijwel alle menselijk waarden met voeten getreden werden. De laatste jaren worden gelukkig weer lege plaatsen opgevuld door klokken, die elders helaas door kerksluiting overbodig geworden zijn.

Auke de Boer


stuur link via whatsapp stuur link via mail kopieer link naar clipboard